| |
XXXIV
In de groote, granieten zaal, waar de lage, granieten zuilen torsten het lage gewelf - de grijze Tanaïs stuwend zijn sombere wateren zichtbaar tusschen de zuileschachten - lag over de sponde van berenvel de vorstelijke Amazone in vertwijfeling neêr en wrong zij niet anders dan een zwakke vrouw, de strijdbare, brons omcirkelde armen.
Heur ter zijde zat fronsend de Held; de leeuwenhuid afgelegd, den knots ter zijde gesteld, boog en pijlenkoker gestapeld in den hoek van de zaal, omhulde hem de Skythische mantel, omhield hem de Skythische kroonband van brons het goudbrons kruivende haar en de breed geriemde kothurnen omsnoerden hem voet en kuit tot de knie. En over de, in vertwijfeling hare armen wringende, vrouw, zag koud machtig zijn grauw-blauw oog neêr en speelde zijn wreede glimlach in den goudbrons kruivenden baard. Zoo zat hij als een overwinnaar, als een heerscher en als
| |
| |
een koning en zoo wrong zich de Amazone niet anders dan een slavin.
- Het kan niet anders, verklaarde de Held. Hippolyte, vertoornd zijn de goden. Geëerd hebben de Amazonen hen nooit. Te eeren dachten zij Artemis, maar zonder haar eere te doen als zij wenschte; Artemis is vertoornd als alle de anderen. Het kàn niet anders. Artemis heeft zich àf gewend, als alle goden, van dit vervloekte land, van deze vervloekte vrouwen, die allen gij zijt en alleen Afrodite kan u genadig thans zijn. Haar zult gij een tempel stichten.
De Amazone, plots, richtte zich op. Groot en krachtig, was zij edel schoon van gelaat, waar in de donkere oogen vol smarte flonkerden, waar om het donkere haar golfde, een raafzwarte vacht gelijk, waar zonneglans zich in verborg. De maliënrusting af gelegd, omviel haar het ruime gewaad, dat, den eenen schouder en borst onbedekt, den rok haar vallen deed tot de hielen. De purperen plooien hield een breede, gouden gordel onder de borsten gegaard en de Amazone was, om dit sieraad, den langen rok, het losse haar en haar smart, van strijderesse vervrouwelijkt tot vrouw.
Fier, als streefde zij tegen, vaarde zij op naar den Held. En zij riep:
- Wie zegt mij, dat gij de waarheid mij meldt en dat gij wéet van de goden?
Verwoed richtte zich de Held en de man stond tegen over de vrouw.
- Ben ik niet Herakles? riep hij trotsch en ballend de vuisten. Ben ik de zoon niet van Zeus? Zijn de goden mij niet broederen en zusteren? Schonk Apollo mij niet mijn goudblonde ros? Deed Dionyzos mij niet drinken zijn eigenen wijn, jaren lang bewaard in het vat voor mij? Ving ik niet, in vreedzamen wedloop, Artemis' eigene Hinde, als de godin mij vergunde te doen? Effent niet Poseidoon zijn bewegelijke zee als ik haar over vaar? Verschijnen Afrodite en Eros niet op mijn weg, om mij te leiden, te wijzen, te raden? Twijfelt Hippolyte aan Herakles' macht? Aan Herakles'
| |
| |
wetenschap wat wenschen zijn stralende broederen en zusteren, de goden van licht? Is sombere eeredienst, als in somber Skythië, ooit geduld in heerlijk Hellas? En vertrouwt mij niet Hippolyte, als ik zeg, dat alleen Afrodite dit land en dit vrouwenvolk te hulpe kan komen? Weifelt Hippolyte dan immer Afrodite den tempel te stichten, tot heil àller Amazonen?
De vrouwe vouwde de handen. En als smeekte zij, sprak zij zacht:
- O Held! Hoor Hippolyte! Wij eerden Ares en Artemis en wij meenden goed te doen. De godin eerden wij in de blanke nachten en offerden heur de mannen en wij meenden goed te doen, zoo lang niemand ons overwon. Helaas, thans zijn wij overwonnen door de blonde, sterke helden en onze priesteressen slachteden zichzelve in wanhoop op de verlatene altaren... Wij hebben, sedert zij stierven, geene meer om de godin te verzoenen, want de Amazonen hadden de helden lief, die haar overwonnen en offerden hèn hare kuischheid. Wij hebben thans allen lief! Onze overwinnaars hebben wij lief en Hippolyte bemint Herakles, haar overwinnaar! Weet gij, mijn geliefde Held, Artemis, wij zagen haar nooit anders dan als de blanke maan: hare tred drukte nooit den somberen boord van den Tanaïs en ik geloof Herakles wel, als hij ons meldt, dat zijn goddelijke zuster niet wilde het mensche-en mannen-offer. Maar weet ge, wien wij wèl zagen aan den boord van den Tanaïs??
De Amazone was liefdevol den Held genaderd en zij drukte met zacht geweld hem neêr op het bedde van berenvel en zag hem door hare tranen heen behaagziek in de booze oogen.
- Weet ge wien wij wèl zagen? herhaalde behaagziek Hippolyte. Wij zagen Ares, Artemis' en Herakles' goddelijken broeder. In kletterend wapengeweld daalde hij uit de lucht op zijn koperbeslagen, ebben strijdwagen, met de zwarte rossen, die de wolken door jagen! Hij daalde neêr, de machtige god en de Amazonen vereerden hem en voor de eerste maal vreesden hare kloppende harten! Maar hij, de vreeslijke god, hij was teeder als niet de Amazonen wisten, dat de strijdbaarste god wist te zijn en hij
| |
| |
beminde de Amazonen, die zijne liefde duldden uit vreeze en alleenlijk hem smeekten haar dochteren baren te doen en geen zonen! Ares' dochteren streden mede in de strijdbare scharen, zoo als zij thans de goudblonde helden beminnen, mede met de, helaas, niet meer strijdbare. Maar wie Ares alleen beminde, beminde met heel haar hart, o Held, zij was Hippolyte! Niet dùldde zij alleen zijne liefde uit vrees! Maar, hier, in het geheim dezer zaal, omgaven Hippolyte's armen den god in zaligheid van heimlijke liefde! O Held, o broeder van Ares, reeds voor gij de Amazone overwont, kende de Amazone de liefde! De liefde, die ziel en zinnen verrukt; die liefde, die wederzijds smacht en verzaadt! Uw broeder, o Held, uw verschriklijke broeder, ik beminde hem en hij versmaadde niet Hippolyte's liefde! Hièr lag hij, op deze zelfde sponde, waar, Herakles, gij, thans Hippolyte zoekt; hier lag hij en wond de Amazone haar in liefde verweekte armen bevend van lust om zijn donkere hoofd als zij thans om uw bronsblonde hoofd doet! Hier lag hij en was hij verschrikkelijk en teeder! Hier lag hij en het was het heimlijk geluk van de, in liefde overwonnen, Amazone... Toen zeide hij, dat hem de krijg riep, tusschen Titanen en goden... Toen zeide hij, dat hij moest gáan... Dat hij moest gaan! O vertwijfeling van Hippolyte, o éerste vertwijfeling! Haar god, haar liefde ging! Maar vóor hij ging, helaas, voor immer, schonk hij Hippolyte dezen gordel, van goud, gedreven door Hefaistos zelven, dezen gordel, die snoert het ruime gewaad onder den boezem! En hij zeide:
- Zoo ooit, o Hippolyte, in gevaar gij zijt, roep bij den gordel Ares aan en te hulpe komen zal hij door de wolken op de ratelende strijdkar... Zoo gij getrouw hem waart!
- Helaas, hernam de Amazone; getrouw was Hippolyte niet den goddelijken minnaar en Ares zal niet komen, al roept zij hem aan bij den gordel! Na het liefdegeluk kwam des scheidens smart... zoo als thans na het liefdegeluk, o Herakles, ik de smart al zie doemen tusschen òns... als tusschen àlle de Amazonen en helden!
De Held, teederder, omvatte de vrouwe in zijne armen en zij snikte tegen zijn schouder. En, dempend tot verleidelijke zacht- | |
| |
heid zijn diepe stem, sprak Herakles:
- O, Hippolyte, gij, die de liefde reeds kende, zoo als gij de liefde kent! Die haar kende nachte-heimelijk, zoo als gij haar zonnestralend thans kent! O, liefdevolle Amazone, die Herakles gaf het heerlijkst geluk! Waarom wilt ge Afrodite niet eeren? Waarom haar niet den tempel stichten?
- Was zij niet steeds onze vijandin?
- Kan de goddelijke vriendin zij niet worden?
- Zullen de strijdbare Amazonen verworden tot de veile slavinnen des mans?
- Zouden de woeste Skythische vrouwen niet vervrouwelijken in gelukzalige liefde?
- Heugen de voorspellingen ons niet, die spellen den ondergang van ons, aan mannen gelijke vrouwen, zoo wij andere godheid dan Artemis dienen?
- Wisten uwe sibyllen de waarheid als uwe priesteressen de waarheid niet wisten? O Hippolyte, sticht den tempel! Sticht Afrodite den tempel! En dan, dat alle Amazonen haar offeren kleinood of schat, die het dierbaarst haar is!
- Mijne vrouwen dragen geen kostelijk sieraad als uwe Helleensche vrouwen daar ginds! Onze bronzen banden zullen verwende Afrodite behagelijk niet zijn! O Held, Ares' goudene gordel was het éenige goud in Skythië... voor gij, o mijn blonde Held, kwaamt!
- Zoo offer Afrodite den gordel!
- Ares' gordel?
- Zoû dien Afrodite niet welkom zijn?
- Ares' gordel!!
- Sedert tòch Hippolyte ontrouw aan Ares werd!
- Ares' gordel... O Held, reeds de vóorgedachte hem af te staan, doet Hippolyte beven van angst!
De Held stootte haar ruw van zich af.
- Omdat gij steeds Ares lief hebt, trots onze omhelzing! Omdat gij Ares niet kunt vergeten! Omdat gij, zelfs in mijn armen, zijn gordel gesnoerd houdt onder de borsten!
| |
| |
Langzaam, in smarte glimlachende, ontgespte, gerezen, de Amazone den goudenen gordel.
- Held, o mijn Held! murmelde zij. Zoo gij meent, dat deez' gordel getuigt, dat Ares' liefde nog huist in dit hart, zoo neem, nog vóór de Amazonen den tempel der Liefde stichten, dit kleinood, dat plots mij de borst brandt! Wat behield Hippolyte het in Herakles' armen! Wat omsnoert haar ànders tot haar geluk dan de omhelzing van Herakles! Hier, neem den gordel van Ares! Wat deert hij mij, wàt deert hij mij! Wat hecht ik nog aan dit goud! Wat hecht ik nog aan den talisman, die zijn kracht reeds verloor in nieuw geluk! Wat zal Hippolyte hooren nog naar de stille stemme in haar hart: sta den gordel nooit af! Deze gordel... Hij was toch niet de kracht! Deze gordel was immers de zwakheid! En als de zwakheid is het geluk van de vrouw... waarom zoû Hippolyte niet immer dan zwak zijn en den gordel af staan, Afrodite ter wille! Zal ik vergaan, zoo ik offer den gordel? Zal het offer des gordels Afrodite verzoenen! Zal éene godheid, de lieflijkste, Skythië toe lachen, het sombere land! Wat wéet ik! Hier Held, neem mij den gordel: ú bied ik den gordel nog vóor ik hem Afrodite bied, opdat geen gouden band, geen tastbare herinnering ons scheide in onze innigste omhelzing!
Uit der Amazone handen ontving Herakles den gordel. De geleede plakkaten rammelden in zijn krachtige handen, die beefden. Want hij dacht aan Admete... Maar te gelijker tijd, nu Hippolyte hem vrijwillig den gordel over gaf, door vloeide hem het medelijden met de getemde strijderesse, wie hij zijn gevoelens en doelwit verborg. En zijn stem, zoo diep, zoo zwaar, klonk verteederd toen hij haar vroeg:
- Hippolyte... wèl beminde gij Ares?
- Hij was mijn eerste geluk en mijn eerste smart! Om hem heb ik de zusteren gelogen en deed haar gelooven, dat ik onderging zijn dwang, omdat hij de sterkste was, als zij dien dwang ondergingen... Dwang, ons volk ten nutte, daar wij hem dochteren baarden, nieuwe strijdbare maagden in onze legerscharen... Om hem heb ik heimlijk listig verborgen mijn ziel voor de zusteren, en
| |
| |
niemand weet noch van mijn geluk, noch van mijn smart... U, o verwinnaar, o zoon van Zeus, o Ares' broeder, spreek ik het eerst van die smart, dat geluk, het éerst van mijn eerste liefde... Eerste liefde! Vervloog zij als een vogel, die verre wiekte? Heeft Hippolyte thans nog de herinnering lief, nu zij Herakles lief heeft...! Neen, nièts in haar ziel weegt meer tegen heur tweede geluk... ook al voorgevoelt zij de tweede en misschien grootere smàrt!
Herakles, in beide handen, bezag den goudenen gordel.
- Hippolyte, vroeg hij; wie gaf Hippolyte haar liefde in, zoo het niet Afrodite was?
- Zoo zij het was, gezegend dan zij de godin, en wij zullen, mijn geliefde, den gordel haar wijden in haren tempel, die de Amazonen haar stichten zullen...
- Geeft zij niet àlle liefde in, o Hippolyte, de zachte maar soms wréede godin; de moeder van de twee zonen, van Eros... Maar ook van Anteros...
- Van Liefde en Wederliefde...
- Die zij soms scheidt en soms vereent... En die, de een, kwijnt, zonder den ander...
- Maar die, vereend, samen bloeien... O, schooner dan onze godin, die gij ons leert niet te zijn als wij haar dachten, zijn úwe goden, Helleen!
- Eros... en Anteros... Verschenen zij u óoit, Hippolyte?
- Verschenen mij àndere goden dan Ares en Herakles?
- Eros èn Anteros... Zij verschenen mij, o Hippolyte... En die ik bemin... bemint mij ook...
- Dus, zoo als Hippolyte Herakles mint, zoû de Held zijne Amazone beminnen? Zoû dit onuitsprekelijk geluk... nu de gouden band ons niet meer scheidt... zijn geworden door Afrodite's wonder?
De Held glimlachte zijn weemoedigen glimlach en door zijne blauwe oogen wemelde het grauw heen. En hij dacht aan Admete en bezag weêr den gordel maar kon, twijfelmoedig, niet gelooven, trots Anteros en Eros, aan een toekomst van geluk... al was hem geopenbaard, dat de dochter Eurystheus' beminde haars va- | |
| |
ders slaaf... En hij zag naar Hippolyte en dit oogenblik was zijn medegevoel bijna liefde.
- Hippolyte, sprak de Held rijzend en nam in zijne armen de vrouwe en kuste haar in zijne teederlijk medelijden, met hèm en met haar, de oogen; Hippolyte, dank voor den gordel. Nu wéet ik, dat Hippolyte Herakles lief heeft... en niet meer Ares. En zoo ooit Herakles gaan zal... in den strijd... tegen Titanen, Giganten, tegen reuzen of monsters... waar héen zijn Noodlot hem zenden moge... geloof dàn, Hippolyte, dat deze stonde Herakles' hart u gewijd was!
Zij zag tot hem op en glimlachte gelukkig, door hare tranen heen. Zij werd zich zijner liefde aalmoes bewust, maar die aalmoes dunkte haar heerlijker goud dan de gordel haar ooit was geschenen. En hare armen met een kreet om hem heen slaand, zonk zij neêr op zijn borst, op de sponde...
Terwijl de nacht over den Tanaïs, tusschen de zuilen, in de donkerende zaal, stapelde de schaduwen vol toekomstgeheim.
|
|