ranken de rotsen langs en waren ontbloeid de duizende bloemen, toovergroot en diep als purperen, robijnen bekers, die geen wijn uit goten, maar geur. Langs dezen wonderen rozenbloei der rotsen, onzichtbaar voor der menschen en goden oog tot een geheimzinnig priëel van liefde herschapen, scheen de zon ter zijde zijne stralen als deed helle Helios of hij niet meer aanschouwde, dat Afrodite en Ares daar scholen tusschen de rozen: hij, àlziende god, die eenmaal hunne schuldige liefde der godin kreupelen gemaal, Hefaistos, had ontdekt, tot deze het kunstige net had gekronkeld om slapende minnaar en minnares en hen, sluimerend, beiden had prijs gegeven aan den spot der andere goden.
Hun kind der liefde, Eros, geboren zóo schoon en der wereld weldadig als nooit, meende Zeus, een kind van Hefaistos, den kreupele, schoon zoon van der goden god en der godinnen godin, schoon zoon van Zeus zèlven en Hera, der wereld ooit wezen zoû, was het geweten geheim der schuldige liefde van Afrodite door de goden geduld om het kind, om het wonderkind, om het heerlijke kind, om Eros. En scheen Helios langs het rozenpriëel of hij niet aanschouwde wie daar scholen tusschen de betooverde rotsen, wijl Hera, die haren zoon Ares, den heerlijken woesteling, heviger minde dan dien àndere, Hefaistos, den manken smid, wien de goddelijke smeedkunst alleen troostte voor smaad en misdeeldheid, ook duldde, dat hèm, den woeste maar tòch zoo geliefde, de liefde van Afrodite ten deel viel.
Tusschen de rozen lag Ares, af gezet den hoog overkamden bronzenen helm, het hoofd in den schoot der godin en wijl hij rustte, fronste hij de donkere brauwen en bromde:
- Voorwaar, zoo ik geweten hadde, dat Herakles zich hadde vermeten te vermoorden mijn zoon Diomedes, niet zoû ik hem zóo licht zijn Achtste Werk hebben laten volbrengen, als de knaap het thans heeft volbracht. Reeds doodde Herakles mijn zoon Kyknos en verwondde hij zelfs mij aan de kin toen ik mijn kind ter zijde stond; twee zonen doodde mij Herakles reeds en nòg nam Ares geen wraak op den vermetelen aterling, maar dat hij zij op zijn hoede, want, waarlijk, is gedaan mijn lankmoedigheid, dan