Herakles
(1994)–Louis Couperus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 124]
| |
kooplieden liggen. Hij zag over de rotsen, het strand... de vier Rossen, bevrijd van de kabelen en banden, razende rennen, als een stormwind. Hun vreeslijk gehinnik huilde als een ruischende, stormende waai; aan hunne krommende halzen woeien achter-weg de zwart purperen manen golvende, aan hunne raafzwarte lijven woeien de zwart purperen staarten kronkelend uit en van zoo verre glansde fel bloot het bijtensgereede gebit, hoog verwrongen het wreedene bekvel. De voorknieën gebogen en gestrekt de achterbeenen, schenen zij te zweven, de koppen en nekken gerekt, de oogen purperen vlammen ùit schietende en renden zij dol van bloeddorst de rotsen op en af en over het strand en langs den boord van de zee... En hij zag, hij zag, de Held - van zóo ver, van zóo hoog - hoe de roeiers, verschrikt, het schip reeds beklommen hadden en weg roeiden, en hij zag, hij zag, de Held... Abderos en Iole, zoo fijn en blank beiden, zoo ver, zoo verre van hèm verwijderd, vluchten voor den aanrazenden stormwind der Rossen; hij zag hoe Abderos, Iole willend beschermen, aan gegrepen werd door de bliksemende tanden van twee der Rossen; hij zag, hoe hunne wreede bekken den knaap hièr rukten, daar rukten, strijdende de monsters om hun prooi, dien zij neêr sloegen met hunne hoeven en zoo ver, zoo ver, daar ginds! voor Herakles' puilende oogen, verslonden!! Hij hoorde Iole's langen schreeuw van ontzetting, terwijl zij vluchtte, tusschen de rotsen door, terwijl de twee andere Rossen, toe gelokt door den geur van het bloed, mede aan kwamen stormen, de rotsen af, naar het strand, om tot éen monsterklomp, éen wreede wolk van ontzetting gestapeld, zich te wringen in verslindingsrazernij over hun buit... Zoodra de Held dit zag en hij snel door zijn radeloosheid het berouw voelde scherpen, dat hij zijne pijlen geminacht had, toen hij de Rossen had kunnen vellen, brulde hij een kreet van onmachtige woede en razernij, rukte de haren zich uit en den baard, en zwaaide den knots in een cirkel boven zijn hoofd en, trappende over Diomedes, die lag aan zijn voet, scheen hij den hemel te | |
[pagina 125]
| |
dreigen met krankzinnige oogen en verwrongenen mond. In zijn brullenden kreet vloekte hij de goden, Zeus, Apollo, Athena, Afrodite; met zijn woede-schuimenden mond spuwde hij naar Hera... En de donkere wolk, de monsterklomp der raafzwarte, purper vlokkige Rossen scheen, als door den afstand heen, hem te naderen en neêr te stapelen over zijn hersenen. In zijne meer en meer donkerende krankzinnigheid brulde hij als een stier. En zoo brullende hief hij den knots en wilde hem doen neêr donderen op Diomedes. Maar, plots, in zijn duizelend geestesduister, werd helder als een flits der wrake, zijn eenige verstandelijkheid nog... Want zijn schuimende, in zich vloekenden mond, woordenloos, klankeloos, bleef voort brullen als van een stier, zoo dat de lucht trillende ontzette... En in der wrake helderen flits, sleepte hij Diomedes de treden en trappen der torens en tinnen af... slierde hem over het voorplein des slots en knevelde hem daar in sterke boeien... wierp hem zich over den rug, ging, krankzinnig, stierbrullende en dreigend zwierende den knots, den weg af... Hij wankelde maar wilde niet storten. Hij bulkte van woede en smart en de rotsen beefden van de echo's, die klaterden tegen hunne wanden aan. Plots, op een hoogvlakte van barren steen, zag hij zich te gemoet snellen, de handen geheven, eene bleeke, blanke schim en zij schreeuwde: - Herakles! Herakles!! Red Abderos!!! Hij herkende Iole niet. Hij verstond slechts den laatsten klank. En hij brulde en bulkte als een stier en zijne anders goede, blauwgrauwe oogen blikten met krankzinnige bliksemen. En hij zwierde den knots en rukte zijn last over den schouder te recht, en de jonkvrouw verschrikte en ijlde schreeuwend van daar... Herakles tuimelde lager de rotsen af en vluchtende Iole hoorde hem brullen... Zijn vreeslijk geluid weêrdaverde overal langs de lage stranden van Thrakië. Zelfs de Rossen, gestoord in hun vraatzucht, moesten die verschrikking vernemen. Zij hieven angstiglijk de krommende halzen hoog. Zij trilden op de hoeven. Zij zwiepten de staarten. Vreesloos, krankzinnig, bulkende, naderde hen de Held... Snuivende verzamelden zij om hem rond, aarzelend hem | |
[pagina 126]
| |
aan te grijpen... Maar over de flarden van Abderos' gewaad, steeds met den zelfden stierbrul van smart, smeet de Held hun het geknevelde lichaam toe van hun eigenen meester, van Diomedes. Zij stortten zich alle vier op hun prooi en hunne tanden rukten aan de weerlooze leden... Plots keilde de knotsslag op purpervlammigen kruin, een der Rossen. Het stortte neêr en bleef liggen. De drie andere, in monsterlijke vraatzucht, verwoedden zich om hun slachtoffer. Plots keilde de knotsslag op den kruin van het tweede Ros. Het stortte neêr en bleef liggen... Het derde Ros, toen getroffen, stortte en het vierde en beide lagen: één stapel van raafzwarte paardemonsterlijkheid, ééne stapeling van koppen en manen en lijven en beenen en staarten... Boven dien stapel donkerde de nacht, zwarte ondoorzienbaarheid, zonder één star. Hoog, op de rotsen, in zicht van het slot, was Iole uitgeput gezonken in één. Zij hoorde steeds den stierbuik van den krankzinnigen Held, zij wrong de handen en riep tot de goden. Plotseling, omlaag, op het strand, waar zij gezien had Herakles' woede, leekte omhoog rosse vlam... En de jonkvrouw zag, dat de Held om de lijken der Rossen, om die van Diomedes en Abderos, den breeden brandstapel gebouwd had en de vlam stak in de stammen der pijnen... De rosse vlammen, in de donkere, zwarte nacht, stegen omhoog. En door de purperende duisternis klonk steeds, nu telkens door den angst verwekkenden snik onderbroken, het krankzinnig gebrul van den Held, als ware het de smartbulk van een gewonden en nooit stervenden stier... |
|