slagtand des Evers deerden zoo diep niet mijn vleesch! Deianeira! Deianeira!! Waarom trek je de schachten niet schielijker...!
Maar Deianeira, omringd van haar vrouwen, trok voorzichtiglijk schacht na schacht en zij troostte:
- Heb geduld, heb geduld, mijn gemaal! Ik trek de giftige veêren allen, àllen, maar wij zalven de wonden met den heiligen balsem, die heelt, zonder dralen na. Zoo wij voorzichtig niet waren, o Herakles, zouden wij ongetwijfeld je dooden! Heb geduld, heb geduld, mijn gemaal! Zie, ik trek weêr een stalen schacht uit je borst en het bloed vloeit over de sponde! Vlugger, vrouwen, den balsem... Bluscht de zalf niet dadelijk den brand? Heb geduld, heb geduld, mijn gemaal, en wij heelen geheel je deerlijk gewonde lichaam...
Zoo troostte en zalfde de vrouwe, zachte, teedere Deianeira, zij, de zuster van Herakles' vriend Meleagros, die hij bevrijd had uit den drang harer vele vrijers en vijanden en gehuwd had, daar zij hem beminde. En zij beminde hem zoo, dat zij niet was bevreesd, al wist zij van Megara's rampzalige einde en dat harer zonen en dochteren, al wist zij van het rampzalige einde Alkmene's, allen verslagen door Herakles, in de blinde driften, die Hera hem in gaf. Zij beminde hem zoo, dat zij hem naar Thrachis gevolgd was en de vrouwe in zijn huis was geworden. O, zij beminde, zij beminde hem, den onoverwinnelijken overwinnaar van Leeuw, Hydra en Ever, de teederhartige vanger der tengere Hinde, voor wie Artemis had gevreesd. Zoo als de Hinde Herakles, los en vrij ijlende naast zijn wagen, gevolgd was tot in Mykenae, waar het volk was toe gestroomd, om de lievelinge der godin te bewonderen, zoo was zachte, teedere Deianeira Herakles gevolgd naar Thrachis, trouwe gade, door geheel zijn volk van bouwers en herders en hoeders bewonderd, bemind en geëerd. En toen hij gegaan was om de Stymfalische vogelen uit te roeien, had zij in het heiligdom, Artemis gewijd in het woud, de kostelijkste offers gebracht en de dierbare godin gesmeekt om hare bescherming voor wie ter vreeslijke jacht ging. O, hoe gejuicht had zij niet, toen trouwe Iolaos niet dood terug hem haar bracht, als zij