ven; de velden en weiden strekten als eindelooze lijklakens uit, de stroomen waren gestold tot grauwe, blauwblanke ijzen; aan de tintelende marmeren rotsen hingen de ranken van Dionyzos verwaaid en looverloos, trosloos verward; over de stallen der herders, waar in het angstige vee gesloten, lag de zware, blanke laag tot bezwijkens der rieten daken, als zij lag over de lage woningen der landbouwers, die te vergeefs tot Demeter baden, terwijl op hare outers de vuren doofden door de steeds vallende, vallende vlokken. Door het blanke dwarrelen, door het grauwe nevelen was Helios zelfs aan het middaguur niet te zien en duurden de dagen korter dan zij anders te duren plachten, want, trots de barre onbarmhartigheid, was het de maand van Adonis en Afrodite, was het de maand der anders niet sneeuwblanke maar bloesemblankende lente.
Waar Iolàos, de menner, met den zweepflits de bange, witte rossen twee gedwongen had de aarzelende hoeven te begraven in het knarsende dons van den zich verliezenden weg, was Herakles van den wagen gedaald en omhelsde hij zijn dienaar, die weende in troostlooze, snikkende wanhoop.
- Ga terug, o Iolàos, maande de Held; en dwing onze edele paarden niet meer! Ga terug, o vriend en zoo Zeus, mijn vader, het wil, zoo Athena het wil, zoo Apollo het wil, zullen wij elkander terug zien, als de heilige zon overwonnen heeft de onheilige sneeuwen, die het Spook eindeloos van zijn borstels schudt... Want niet Alkaïos zal den Ever verslaan, dien alleen de Vèrtreffende met de gouden pijlen verslaan kan en zoo hij, de groote god, onmàchtig is, zullen de blanke velden en weiden de waden spreiden over wie hier te vermetel een strijd aanvaardde... Ga terug, o trouwe Iolàos! Toef niet langer noodeloos en berg onze arme, bevende rossen... Ga terug, ga terug, Iolàos!
En de Held wrong zich uit de armen des menners en waadde met groote stappen weg door de sneeuw. Hij daalde in de sneeuw tot de dijen en iedere pas was een strijd met het weeke element, machtiger dan wie krachtig was. Rondom Herakles vielen de dichte, tallooze vlokken, duizende vallende op duizende. Zij stol-