- ...Ik heb u zoó lief, dat ik u zeg, zwakker thans ik dan uw edele, sterkhartige moederen: gaat... gaat allen weg van mij... leent mij nòch uw bijstand, nòch volgt mijn noodlottige schaduw; groeit tot helden, maar ver van uw vader, want hij is de door het Noodlot getroffene en zoo gij rondom hèm toeft, zal het Noodlot u treffen als hem! Zonen, mijn dierbare zonen, ik druk u den een na den ander aan mijn borst, mijn weemoed mengelt met de uwe, uwe weldadige tranen voel ik als een dauw op mijn ontroerde hart, waar op ik uw lieflijke hoofden prang, maar thans, nog eenmaal herhaal ik u mijn vaderlijke bede, herhaal ik u mijn vaderlijk bevel: gaat, gaat tot uwe moederen terug, gaat tot den grijzen oudvader weêr, vervult zijn paleis met gansch uw goddelijke jeugd van Zeus' schitterend nageslacht en vergeet hem, die vernietige hij ook wellicht de Hydra, eenmaal door Hera's haat vernietigd zal worden!
Zoo sprak, ontroerd, zijne zonen, den een na den aâr, aan zijn harte prangend, de heerlijke Held, onbewust van eigene goddelijkheid, die hij slechts in zijne zonen weêrspiegeld zag: toen naderde hij den wagen, dien Iolàos, de trouwe menner, bestegen reeds had, de leidsels ter hand, en de snuivende, wilde, witte rossen twee, steigerende ter zij van den wagenboom, schoten onder den zweepflits vooruit over den witten weg, langs de grauwe zee geleidend naar de moerassen van Lerna.
In het wolkende stof was de reuzige gestalte des Helden, staande in wagenschulp, snel aan den einder verdwenen...
En onder de zware, donkere, lage wolken vloeide het angstige volk van Argos binnen den tempel, waar het beeld des Olympischen Zeus' rees en leidden de priesters binnen het heiligdom de vijftig zonen van Herakles, de schoonkrachtige Thespeïden, om het offer hunner dankbaarheid te volbrengen, daar zij hun vader hadden omhelsd.