aangedaan! Fidessa, wat glimt om je heen? Stolde het maanlicht door eenhoorntooverkracht om je arme nimfe-leden? Kom terug, Fidessa, o kom terug, alle vreugd is voorbij, wij dansen nooit meer, de maanharp is stom, en bang zijn wij om te leven! Weemoed is onder de nimfen gevaren, en velen van ons, uit treurigheid, stortten zich al in de zee... Fidessa, o kom terug...
- Zusteren, weest niet treurig! Vrije wil is het, dat ik pantser draag om hem, tot wien de Eenhoorn mij voerde; nimf ben ik niet meer, maar mensch, maar vrouw, pantservrouw, die lijdt om haar liefde... Zusteren, lief heb ik...
- Fidessa, Fidessa...
- Stil, niet zoo luid, klaagt niet zoo luid: hij beweegt in zijn slaap; wekken zal je mijn liefde, die sluimert en vergeet zijn ellende.
- Kom terug, Fidessa, kom terug... Hoor, wij klagen niet luid, wij fluisteren heel zacht: heulsap weten wij, drank bereiden de oude heksen, die hurken neêr in het inktwoud. Drink je het, àf van je valt misschien je vermenschelijking: nimf ben je weêr...
- Willen zoû ik het niet, al kon het... Gaat nu, o zusters, laat mij, o laat mij. Hij beweegt in zijn slaap, ach, je zal wekken mijn liefde, die sluimert en vergeet zijn ellende: wekken zal je hem met je lichtenden maanglans, wekken met de fluisterende stem van je klagen: gaat nu, o gaat nu: vergeet mij, en laat mij!
- Fidessa, Fidessa...
- O, toe, zusters, gaat nu: ween niet meer, klaag niet meer, vergeet Fidessa, dans op de weide en speel aan de snaren: treur niet meer, weest toch blijde nimfen, weest blij in je leven van muziek en van licht... En laàt mij!!
De nimfen verborgen het gelaat in de handen.
Zij weenden. De maan verbleekte, de nacht duisterde op.
En toen alles was donker, weende ook Fidessa en legde snikkend haar helmhoofd aan den voet van Sans-Joye...
- Liefde is zwaar te dragen, dacht zij vol heimwee. Neen, liefde is licht als lucht! dacht zij na.