Eline Vere
(1889)–Louis Couperus– Auteursrecht onbekendI.Anderhalf jaar was verloopen. Bij de Verstraetens op de Princessegracht zag het er allerfeestelijkst uit. De vestibule, de eetkamer, de beide salons en de serre geleken bevallige wintertuinen, daar kunstige palmgroepen zich in de hoeken als pyramiden van groen verhieven, terwijl de roze en witte bloesems der volbloeide azalea's daartusschen hare groote, ronde bouquetten opbeurden. Want er was eene bruid in huis en men vierde hoogtijd. Het was de middag der receptie en de salons waren gevuld met eene steeds wisselende drukte van gelukwenschende kennissen. Het tuinraam van den grooten salon was geheel en al verborgen door een groep van groen, waarvoor zich een halve cirkel van fauteuils aan weêrszijde eener canapé reide, en vóor die canapé stonden Georges de Woude van Bergh en Lili Verstraeten als een jeugdig vorstenpaar, dat audientie verleent. Het twintigjarige bruidje schitterde in den glans van haar geluk, in haar witte zijde en haar oranjebloesem en zij werd niet moede hen allen, die daar kwamen, hare lieve woordjes toe te fluisteren: - Dank u, dank u wel en dank u nog hartelijk voor uw mooi cadeau! Haar bruidegom, in zijn rok met zijne witte roos, bedankte eveneens, innerlijk wenschende, dat de parade was afgeloopen, maar steeds een en al glimlach en vriendelijkheid. Mevrouw Verstraeten stond aan de zijde harer dochter en Emilie De Woude kwam zich nu en dan aan die van haar broêr stellen, maar zij nam heure moederlijke plichten zeer ongedurig waar en was, wanneer men haar zocht, dikwijls verdwaald tusschen de gonzende groepen der bezoekers. Marie en Frédérique | |
[pagina 68]
| |
waren met Paul en Etienne het gevolg van het jeugdig vorstenpaar, de bruidsmeisjes in het roze, de jonkers in hun rok met bloesemend knoopsgat, en zij brachten de steeds wisselende gasten naar de serre, waar, op eene lange tafel, de geschenken stonden uitgestald. Het zilveren theeservies in het midden, van den heer De Woude; daar omheen al het zilver, al het kristal, al het fijn porcelein, door verwanten en vrienden geofferd, terwijl het prachtig cadeau der beide neven Van Raat, Henk en Paul, een elegant ameubelementje van dof blauw satijn, voor den kleinen salon der jonggehuwden, de geheele serre, als het ware, encombreerde. Het geschenk van de ouders der bruid was niet zichtbaar: het zoû te veel plaats ingenomen hebben, want het bestond uit het geheele ameubelement der slaapkamer, keurig maar niet luxueus, zooals het betaamde voor een jong paar, dat nog fortuin moest maken, beweerde Emilie tot mevrouw Van der Stoor, die met Cateau was gekomen. - Ze gaan wonen in de Atjehstraat, niet waar, freule? vroeg mevrouw Van der Stoor, met een onderzoekenden blik naar een confituurlepel en vork met agathen heft. - Ja, in de Atjehstraat, in een klein huisje, net geschikt voor twee van die kinderen. Wat zegt u er au fond van, twee van die kinderen, die gaan trouwen? Enfin, ze moeten weten wat ze doen, niet waar? Zij mopperde met een glimlach, innerlijk zeer gelukkig over de keuze van haar broêr en mevrouw Van der Stoor lachte ook. Cateau bewonderde het satijnen ameubelement. - Dit hebben uw broêr en uw schoonzuster gegeven, niet waar, meneer Paul? - En de ondergeteekende! sprak Paul en wees op zich-zelven. Maar wat wordt je al een dame, Cateau! vervolgde hij, terwijl zijn blik streelend over hare gestalte gleed; en wat draag je een hoogen chignon. Het is kolossaal, hoor! - Wel, waarom zoû ik mettertijd geen dame worden en mijn haar hoog dragen? vroeg Cateau, een beetje uit de hoogte en geërgerd over zijne familiariteit. Ze was nu toch bijna zeventien, en hij had volstrekt niet noodig haar maar altijd bij den naam te noemen, terwijl zij nooit wist wat zij tot hem zeggen moest, Van Raat, meneer Van Raat, of meneer Paul. Ze vond hem tegenwoordig ook volstrekt niet meer aardig; zij hoorde steeds allerlei slechte dingen van hem; hij moest zoo pierewaaien en zooveel geld stuk slaan! - Maar je bent al een dame! riep Paul spottend uit. Je | |
[pagina 69]
| |
bent al geheel en al eene dame; denk je, dat ik dat niet zie? Zeg eens, Cateau, hoe lang is het nu toch wel geleden, dat ik je drapeerde, voor het tableau-vivant van de vijf Zinnen? Herinner je je het nog? Cateau bloosde. - O, dat is nu wel, laat eens zien.... wel twee en een half jaar geleden, dat was in mijn jeugd! Ik zoú het u nu niet meer laten doen; daar kan u zeker van zijn. Als hij dàt soms dacht; dan had hij het mis! En zij wendde zich met een knikje van hem af, terwijl hij zich inwendig vroolijk maakte over haar nuffig gezichtje. Daar kreeg hij Frédérique in het oog, die in den grooten salon van zijne moeder, welke vertrok, afscheid nam en hij spoedde zich tot haar. - Gaat mama al weg? vroeg hij. - Ja, ze is wat moê! antwoordde zij kort, zonder hem aan te zien. Hij merkte haar koelheid op en zij deed hem pijn; het scheen wel, of ze hem allemaal brusqueerden, eerst Cateau, nu Freddy. - Zeg, Freddy! sprak hij gedwongen vroolijk. Ik kan niet zeggen, dat je prettig bent, om meê bruiloft te vieren. - Waarom? vroeg zij koel. - Ik heb vandaag nog geen lief woord van je gehad. Je hebt toch niets tegen me? - Ik? O, volstrekt niet. Wat zoû ik tegen je hebben? - Ben je niet te verzoenen? Zie je, als ik mijn schuld nu maar wist. Etienne kwam op hen toe. - Zeg eens, komen jullie toch je plichten waarnemen! Er zijn twee oude dames, die ik niet ken, en die naar de cadeaux kijken, of ze er een paar in hun zak willen steken. Komt toch! Marie vraagt ook naar jullie. Zij volgden hem naar de serre, waar men zich bijna verdrong en Paul gevoelde zich wrevelig, dat Etienne hen was komen storen, Hij moest toch eens met Freddy spreken: het begon hem te vervelen, dat eeuwige boudeeren. Henk en Betsy waren binnengekomen, door de eetkamer, en zij zagen er den ouden heer De Woude zitten met zijn dof, goedig gelaat en zijn fijn, grijs haar. Hij had zijn stok, waarop hij steeds leunde, tusschen de knieën, en sprak met Otto van Erlevoort die voor hem stond, en dien hij telkens iets liet herhalen, daar hij wat doof was. Otto zag de Van Raats een enkele maal bij de Verstraetens | |
[pagina 70]
| |
of bij anderen en zij waren steeds vriendelijk tegen elkaâr gebleven, hoewel hij niet op het Nassauplein kwam. Toch spraken zij nooit veel met elkaâr, daar er een nevel van treurigheid tusschen hen scheen te hangen. Nu ook gingen Betsy en Henk weldra verder en zij wenschten den heer Verstraeten geluk, die in den kleinen salon met Mathilde Van Rijssel sprak. - Zoo, dag Bets, dag Henk.... dank je, dank je! Zeg, verbeeld je wat mevrouw Van Rijssel me hier vertelt! - Wat dan, oom? vroeg Betsy. - Dat je oude vriendin, dat vrouwtje van Ferelijn zoo ziek is. - Jeanne? Zoo ziek? - Ik heb gisteren een brief van Ferelijn gekregen uit Bangil, sprak Mathilde zacht. - Waar ligt Bangil? vroeg Betsy. - In Pasoeroean. Ze was bevallen, toen hij schreef en men vreesde voor haar leven. - Ja? Arme meid! Ach, we hielden geen correspondentie; maar.... maar ik mocht haar heel gaarne.... Ze had het op de lippen om te zeggen: ‘maar we zijn haar zooveel verschuldigd!’ Zij dacht aan Eline. Doch zij vervolgde slechts: - Toe Mathilde, als je iets naders hoort, schrijf het me dan, wil je? Je zal er mij veel plezier meê doen. - Goed! sprak Mathilde en Betsy ging met Henk naar bruid en bruidegom. De Van Raats kwamen ook niet meer bij de Erlevoorts aan huis, maar men was toch steeds goede vrienden gebleven. En Mathilde dacht aan Jeanne, die zij misschien voor goed verloren had, toen hare arme vriendin, reeds zes maanden geleden, haar man terug naar Indië was gevolgd. Henk en Betsy waren Georges en Lili genaderd. - O Betsy, Henk! riep Lili uit, wat heb je ons vreeslijk bedorven! En het was geheel en al een verrassing voor me! Het is prachtig. Het is zoo mooi! Zij omhelsde hen beiden voor het blauw satijnen ameubelement. - Als het maar niet te veel zal afsteken bij het andere! sprak Georges, die ook bedankt had. - Ach, wel neen! riep Lili. Die mannen zijn altijd ondankbaar, niet waar, Betsy? Nu ik niet, ik ben er dol blij meê, dol blij! - Net een kind, dat een poppenhuis krijgt! sprak Emilie lachend tot Betsy. | |
[pagina 71]
| |
In de serre was Marie, met Etienne op de blauwe canapé en de causeusetjes zittende, bezig te onderzoeken, welke het zachtst en molligst was. Marie was in den laatsten tijd vroolijk tot in het uitgelatene toe. Zij sprongen nu zittend op en neêr, gierende en zonder eerbied voor de krakende veeren van het blauwe ameubelementje Wel, waarom zoû ze niet vroolijk zijn, al trouwde hare zuster? Wanneer die uit huis was, zoû het toch nog tijds genoeg zijn, om zich te verkniezen, want eenzaam,... ja, dat zoû zij, Marie, het dan wel hebben. Maar geen verdriet van te voren! Mathilde was met Otto in de serre gekomen, ten einde de geschenken te bezichtigen. En Marie wees hen alles aan, dit van die, en dat van die.... - Waarom kom je morgen niet dansen? vroeg zij Otto. Het zoû zoo gezellig zijn. Hij schudde met een zachten glimlach het hoofd. - Waarlijk, dring er niet meer op aan. Het spijt me, dat ik weigeren moest. Maar ik dans niet, ik ga niet meer uit. - Je bent een kluizenaar geworden! - Ik word al oud. - Ach, kom, gekheid! Amuzeert het je niet meer menschen te zien, die zich amuzeeren? - Ja wel, zoo nu en dan, maar over het algemeen blijf ik liever thuis. Er klonk een zachte weemoed door zijn stem en zij drong niet meer aan en wees hem, om over iets anders te spreken, een groote mand met bloemen. - Wat een mooie rozen al.... kijk eens! Heerlijk als die bloemen komen; ik ben zoo dol op rozen.... we zullen zeker een mooien zomer krijgen, - Ja, we hebben ook een mooi voorjaar, sprak hij dof. Zij schrikte en zweeg, een weinig geërgerd en toch vol van medelijden om zijn stillen weemoed. Hij dacht zeker aan een vorig voorjaar, aan een vorigen zomer... | |
II.De ‘verbintenis des harten’ tusschen Georges en Lili, voor welke Emilie, nu ongeveer anderhalf jaar geleden, bij den heer en mevrouw Verstraeten gepleit had, had het jonge paartje niet lang gebonden, zonder weldra tot een hechter band verstrengeld te worden. Iedereen wist er immers van, | |
[pagina 72]
| |
en iedereen sprak er over, hoe bescheiden Georges ook geweest was. De heer en mevrouw Verstraeten zagen in, dat die toestand niet lang houdbaar zoû zijn. Want Lili zeurde nu eens en boudeerde dan eens, en Emilie, waarachtig! begon meê te zeuren. Mevrouw kwam dan wel eens klagen bij hare zuster Dora, de oude mevrouw Van Raat, maar de moede, grijze vrouw, die zich steeds in het verleden geluk verdiepte, gaf haar niet gelijk. Waarom maar geen formeel engagement; alles zoû zich daarna wel schikken - zoo drong mevrouw Van Raat met hare treurige stem aan, en Lili dweepte dan ook voortaan met haar oude tante en vond, dat er niemand op de wereld zoo lief was als zij. Toen was het gebeurd, dat, zoodra Georges in zijn examen voor vice-consul geslaagd was, het engagement, voor niemand meer een geheim, publiek was geworden. Georges was daarna éens gedetacheerd geweest naar Parijs en éens naar Hamburg. Toen hij teruggekeerd was, dreven Emilie en Lili opnieuw de hardnekkige ouders tot een stap verder. De toestand werd gewikt en gewogen en men kwam tot het besluit, dat als Georges, nu op Buitenlandsche Zaken werkzaam, zoo zuinig was, als hij voorgaf te zijn en Lili verstandiger werd - wat zij nog lang niet was, meende mevrouw Verstraeten - het huwelijk gewaagd zoû kunnen worden met een kleine bijdrage van de zijde der Verstraetens. De dag werd bepaald op 30 Mei. Mevrouw, Emilie, Marie en Lili beijverden zich voor het uitzet en er was niemand zoo gelukkig in heel Den Haag als die twee kinderen, welke, zooals Emilie schertste, na een roman van lotverwisselingen, omzwervingen en booze ouders, edele zusters en tantes, ten laatste elkaâr gekregen hadden! Zoo werden deugd en trouw beloond! Marie lachte hartelijk, toen Emilie aldus declameerde. Want Marie was in den laatsten tijd zoo vroolijk en levenslustig geworden, dat Frédérique geheel en al vergeten was, hoe zij vroeger vreemde, nerveuze buien had gehad, hoe zij vroeger zich steeds eenzaam had opgesloten en reisbeschrijvingen had pogen te schrijven. Zij dwaalde, jubelend van vroolijkheid, het huis door, plaagde Lili, plaagde Jan, pakte oude Dien bij de schouders, om met haar rond te tollen. Het scheen, of er een glans over haar gelaat straalde, die zich weêrkaatste in het zachte bruin harer oogen. Zij had steeds een eenvoudig, weinig opvallend gezichtje gehad, en men verwonderde zich er nu vaak over, in den kring harer kennissen, dat die Marie zoo opknapte. | |
[pagina 73]
| |
Die glans over haar gelaat scheen als de weêrschittering van den dageraad eener nieuwe verwachting in haar hart. Wanneer zij tegenwoordig voor haar venster stond, en naar het Malieveld tuurde, dat, in de zachte Meizon, als met een geparel van dauwdruppelen schitterde, terwijl het geblaârte van het Bosch zich in teeder geelgroene tinten schakeerde, sloeg geen weemoed meer een nevel over haar ziel, maar jubelde die integendeel op. Zij mocht zich hem, Otto, nu denken, zij mocht zich thans bekennen, dat zij hem lief had! En het scheen haar, of zij hem nog meer lief had, nu, dat een innig medelijden hare liefde verhoogde, dan vroeger, toen zij hem beminde om zichzelve, met een stille ijverzucht op die andere, welke hem weldra van zich gestooten had als een waardeloos iets. Hij scheen nog wel te treuren om die andere, maar toch mocht zij hopen, en die hoop schitterde van uit heur hart op naar heur gelaat, en deed haar glanzen van een nieuw schoon. | |
III.Des avonds, na de receptie, waren de Verstraetens een weinig moê. Zij verkleedden zich en meneer trok zich in zijn kantoor terug. Mevrouw ging een dutje doen, afgetobt door duizenden bruiloftsbeslommeringen, en Lili, uitgeput, na een geheelen middag, staande, bedankt te hebben voor een stortvloed van felicitaties, had zich in haar geliefden stoel van oud tapisseriewerk neêrgeworpen en sluimerde bijna, met half gesloten oogen. - Lili, waarom ga je niet wat boven op je bed liggen? ried Marie aan. - Ik dank je hartelijk, ik voel me daar in niets geen stemming toe! Maar ik ben dood, dood.... Georges naderde zijn bruidje bezorgd en hij zette zich bij haar, vatte heur hand, en zij fluisterden samen in het zachte schijnsel der halfverlichte salons. Frédérique, Paul en Etienne waren, evenals Georges, blijven eten, maar Etienne nam nu afscheid; hij had een afspraak met eenige kennissen. - Ga je mêe, Paul? vroeg hij. Paul hief even het hoofd op en dacht na. Toen rekte hij zich uit. - Neen, dank je, ik ben wat lui. - Maar ze rekenen op je! | |
[pagina 74]
| |
- Ja, ik heb toch geen lust; excuzeer me maar. Etienne mopperde ontevreden en ging heen. Marie dwaalde neuriënd door de salons, verschikte met Frédérique eenige bouquetten en bloemenmanden en besprenkelde ze met de druppels, die zij van hare vingers, na ze in eene kom met water bevochtigd te hebben, aftikte. Marie alleen had zich, om in een feeststemming te blijven, niet verkleed, maar zij zoû nu toch haar roze toilet voor iets eenvoudigers verwisselen. De anderen waren toch saai en lui en moê. Lili lag met haar hoofd op Georges' schouder; Paul hing in een stoel, met wijd uitgestrekte beenen.... - Zet die groote mand op het tafeltje in de serre, wil je, Freddy; hij staat hier wat in den weg; we zouden hem morgen omver kunnen dansen. Dan ga ik even naar boven. - Goed, sprak Frédérique. Marie ging en Frédérique tilde de mand op, toen Paul zich verhief. - Wil ik je even helpen? vroeg hij. - Ja, zet hem dan in de serre, op het tafeltje. Dank je. Zij nam de kom met water en besprenkelde de bloemen, die Paul nu verplaatst had. De serre was niet verlicht en scheen een somber priëel van groen. De geschenken waren reeds opgeruimd; alleen het blauwe ameubelementje stond er nog verspreid. Paul, met de handen in den zak, staarde op Frédérique's vingers, die de druppels over de bloemen neêrtikten. - Freddy, begon hij. Ik moet je eens iets vragen. - Wat dan? - Waarom boudeer je tegenwoordig tegen me? - Ik boudeeren? Ik denk er niet aan. Alleen kan ik niet lief zijn tegen iemand, waarvan ik op het oogenblik niet hoû. - En waarom hoû je voor het oogenblik niet van me? - Die vraag kan jij jezelven beantwoorden, als je even nadenkt, antwoordde zij en zij wilde zich met heur kom verwijderen. Hij echter vatte haar bij beide polsen. - Loop nu niet boos weg en zet die kom maar neêr. En antwoord me nu niet met halve woorden. Hij dwong haar zacht te gaan zitten en ontnam haar de kom, maar zij maakte heure polsen los uit zijn greep. Gaf zij hem nu ook toe door te blijven zitten, bereid hem aan te hooren, toch gevoelde zij iets, of zij een zege behaald | |
[pagina 75]
| |
had; er was iets smeekends in zijn zachten dwang geweest. - En vertel me nu eens, wat je tegen me hebt? Dat hij zoo aanhield maakte haar verlegen: het was haar toch wel moeilijk hem te zeggen, wat zij tegen hem had. - Je weet, dat ik een groote fout heb, Paul! begon zij. Ik kan namelijk nooit mijn gevoelens verbergen. Ik vind je tegenwoordig niets lief en dat schijn ik onwillekeurig te laten blijken. Het spijt me en ik verzeker je, dat het onwillekeurig is; ik zal voortaan probeeren vriendelijk te zijn en een beetje te huichelen. - Waarom ben je toch zoo bitter, Freddy. Spreek liever ronduit met me. - Ach, beste Paul, wat valt er te spreken. Als ik met je sprak, zoû ik je misschien het een en ander gaan verwijten, en ik heb geen recht je verwijtingen te doen. - En als ik je nu het recht gaf me verwijtingen te doen? Verwijtingen zijn me in alle geval aangenamer dan die korte, booze woordjes, die ik tegenwoordig telkens van je krijg. - Je wilt dus absoluut door mij de les worden gelezen? vroeg zij, een weinig verzacht en glimlachend. - O zoo graag, dol graag! - Zie je, je maakt er gekheid van. Ik wil heel graag gekheid maken, maar laten we dan over iets anders praten en naar binnen gaan. - Neen, neen, juist niet, het is hier juist een plekje om vertrouwelijk te zijn, en ik ben hoogst ernstig, ik verzeker het je. Zij poogde hem in de oogen te zien, want hij zat in de sombere schaduw der palmen. Hij had in den laatsten tijd een toon van spot, een satirieke tint in zijn stem, die haar hinderde, en zelfs nu hij een verklaring met haar zocht, merkte zij dien cynischen klank op. - Je bent zeker zeer tevreden over jezelven, niet waar? Je spreekt tegenwoordig over alles zoo luchtig, zoo minachtend. - Ah, nu komen we verder. Dit zijn ten minste grieven; luchtig, minachtend, ik wist niet, dat ik zoo sprak. Maar waarom zoû ik niet tevreden zijn over mezelven? - Omdat je tegenwoordig zoo een allernuttigst leven lijdt. - O, ik weet al waar je naar toe wilt. Je meent, dat ik tegenwoordig niet meer bij Hovel werk. Ik ben van plan me als advokaat te vestigen. | |
[pagina 76]
| |
- Dat wist ik; tenminste, dat heb ik meer gehoord. - Nu, stelt dat je dan niet gerust? - Mij gerust? Ik ben over niets ongerust, Paul, ik heb over niets ongerust te zijn. Ik bid je, laten we toch over iets anders spreken, want ik heb heusch de pretentie niet, je tot een bezigheid aan te sporen. Het kan mij niets schelen, of je iets doet, of dat je leêg loopt. Ga je meê naar den salon? - Toe Freddy, wees nu niet zoo kort van stof. In den salon hinder je Georges en Lili, die met elkaâr liggen te vrijen. Ik woû nu zoo graag eens vrede met je maken. - We zijn toch niet op voet van oorlog, meen ik. - Neen, maar ik kan niets zeggen, of je vat het verkeerd op. En je bent toch niet zoo koel tegen me, alleen, omdat ik op het oogenblik niets uitvoer? Zeg me dus ronduit; waarom ben je zoo koel tegen me? Hij dreef haar een beetje in het nauw, maar zij liet het niet blijken. - Zooals ik je zeg, je luchtige, minachtende toon bevalt me soms niet. Je kan soms vreeslijk arrogant spreken. Bij voorbeeld verleden, toen je over Georges en Lili sprak. - Omdat ik het dwaas vond, - en dat vind ik nog, - dat ze met elkaâr armoede willen gaan lijden? Enfin, ze moeten het weten, niet waar, maar waarom is het arrogant dat te zeggen? - Omdat niet iedereen millionnair is, Paul. Hij zag haar doordringend aan, - Ik begrijp niet, wat je daarmeê bedoelt. - Het is toch niet moeilijk te vatten, geloof ik! antwoordde zij met een lachje. - Je meent toch niet, dat ik me.... op mijn geld laat voorstaan? - Nu.... zoo een klein beetje. - Ach kom, dwaasheid! - Heusch, je hangt tegenwoordig wel wat ‘le seigneur opulent’ uit. Je hebt, geloof ik, een kring van arme vrienden, die goed van je beurs profiteeren, en waarmeê je orgies houdt in het huis van je moeder, zoodat de goede vrouw niet slapen kan, niet waar? - Hoe kom je aan dat verhaal? - Je vergeet, dat ik een broêr heb, die ook in dat clubje is. En dat je mama wel eens behoefte heeft haar hart lucht te geven. - O, ik denk er al lang over op mijzelven te gaan wonen. | |
[pagina 77]
| |
Het is te lastig als jong mensch in een zoogenaamd geordend huishouden te zijn. Ik heb een appartement op het oog en dan heeft mama geen last meer van mijn orgies. - Een appartement? Ik zoû een hôtel laten bouwen, Paul, met logeerkamers voor je arme vrienden. - Wat hamer je toch op mijn arme vrienden! Wie bedoel je daarmee? Hijdrecht is toch niet arm en Oudendijk ook niet. - Je noemt wel de twee fatsoenlijkste op van het troepje. - Je kent de anderen niet, Frédérique. - O gelukkig niet, goddank niet! - Wat weet je dan van ze? En hoe kan je ze dan beoordeelen? Als je ze niet kent.... - Ik weet genoeg van ze, om te weten, dat ze als een troepje parasieten op je geld azen. - Zoo, denk je? Etienne heeft zeker geleuterd over iemand, dien ik wel eens geld gaf. Etienne moest beter weten, wat hij zeggen kan en wat hij voor zich moet houden. Je leent onder jongelui elkaâr zoo dikwijls; daar kan jij niet over oordeelen. - Dat zal wel zoo zijn, we zullen er dus niet meer over spreken. Er was in den salon beweging gekomen en het gas brandde er nu hel. Frédérique stond op. - En de vrede is dus niet gesloten? vroeg Paul, eveneens opstaande. - Er was geen oorlog, Paul, antwoordde Frédérique. Je hebt alleen me willen spreken en ik heb met je gesproken. Heb ik je soms iets gezegd, dat je niet aangenaam is, vergeet dat dan; ik herhaal je, ik zoû je niets verweten hebben, als jezelve geen verwijtingen had uitgelokt. Je bent oud en wijs genoeg om je leven van jong mensch in te richten, zooals je verkiest. Den raad van een jong meisje heb je daartoe niet noodig en zoû je niet van nut zijn. Zij begaf zich naar binnen. Mevrouw Verstraeten was juist met Marie teruggekomen, en Dien bracht het theeblad. Lili vroeg waar Frédérique gezeten had. - Ik heb met Paul zitten wachten op de thee, antwoordde Freddy. Ik versmacht van dorst, mevrouw. Paul echter nam afscheid. Hij zoû nu toch maar Etienne en zijne kennissen, die hem wachtten, zoeken, zeide hij, en in zijn stem klonk iets uittartends. - Tot morgen dus.... Adieu tante! Dag Lili, Georges, Marie. Dag Freddy! - Dag Paul, amuzeer je. Tot morgen, antwoordde Freddy | |
[pagina 78]
| |
koel en zij legde achteloos hare vingers in de hand, die hij uitstak. | |
IV.Met een zeer ontevreden gevoel over zichzelven, in een onbehagelijke stemming, wandelde Paul de Princessegracht af, op weg naar de stad. Tevergeefs poogde hij dat ontevreden gevoel af te weren; het had een grijzen sluier over zijne gewone loszinnigheid geworpen en hoe meer hij zich uit die vale plooien zocht los te winden, hoe dichter zij hem omhulden. Wat toch behoefde hij zich het hoofd zwaar te maken over de bouderie van een jong meisje, dat bij toeval het een en ander van zijn jongelui's-leven gehoord had, en dat zich uit die oppervlakkige kennis een romanesk idée schiep, zeker een fantazie van stroomen champagne, rollende gouden tientjes en smachtende vrouwenarmen.... Wat had Frédérique hem eigenlijk verweten? Dat hij geene betrekking had? Waarom zoû hij zich niet amuzeeren, zoolang hij het doen kon? En waarom zoû hij naar een betrekking zoeken, die hij niet noodig had, en aldus den een of anderen armen drommel, die zijn brood moest verdienen, door concurrentie zoekende benadeelen? Hijzelve zoû ook gaarne een aangenamen werkkring gehad hebben, maar zooveel betrekkingen waren er niet te krijgen, dat men er eene voor de luxe op na zoû houden en Frédérique moest, in plaats van hem de les te lezen over zijn ‘allernuttigst leven’, het in hem apprecieeren, dat hij niet een ander zijn brood ontstal! Zijne arme vrienden... Frédérique wist immers zelve, dat niet iedereen millionnair was; zoû ze dus willen, dat hij zijne vrienden alleen uit Nabobs koos! Waarom zoû hij zijne vrienden niet helpen, als ze in den piepzak zaten, terwijl hij slechts de moeite had bij zijn bankier aan te loopen. Maar Etienne had soms zulk een kinderachtige, tactlooze manier om zaken, waarover men niet onder dames of met zijne familie sprak, klakkeloos uit te flappen; hij zoû dat jongetje eens onder handen nemen, Frédérique moest eens weten, dat Etienne, zoo goed als de anderen, telkens bij hem aanklopte, nu om honderdvijftig gulden en dan om een rijksdaalder. En terwijl hij in de schemering voortliep, groot en flink, met zijn breede borst en zijn breede schouders, het hoofd in den nek, en iets voor-den-gek-houdends in zijn lachende oogen en om zijn pedant omgekrulden mond, bedacht hij, | |
[pagina 79]
| |
met een inwendig genot, dat het toch wel lastig was rijk te zijn. Die verlangde, dat je je geld rondom je heen zoû strooien, en die, dat je er op ging zitten. Toch maakte wel iedereen je het hof, vooral de mama's van huwbare dochters: zooals mevrouw Eekhof, die hem met alle geweld scheen te willen lijmen aan Ange of Léonie, of mevrouw Oudendijk, die hem minstens eens per week inviteerde en hem zooveel mogelijk met Françoise alleen liet, terwijl nu, dat Cateautje op jaren kwam, mevrouw Van der Stoor ook moeite ging doen. En dan nog andere mama's met meisjes, die en die, en die.... Hij liet ze allen in gedachten voorbij trekken, als een processie van bejaarde dames, die, glimlachend en buigend, hem hare quasi zedig blozende dochters voorstelden, als ware hij een Pacha, die er een harem op na ging houden en maar voor het nemen had. Zoo loerden ze om hem te vangen, allen tuk op een ton of wat. Hij had zijn hand maar uit te strekken en hij zoû er tien aan elken vinger hebben. Ja, ja, het was wel lastig rijk te zijn! Hij sloeg het Korte Voorhout om. Zijn gedachte had zich langzamerhand uit dien grijzen nevel van ontevredenheid losgeplooid en fladderde nu spottend over al die aanprijzende massa's en die koopbare dochters. Hij moest er nog niets van hebben: hij hoopte zijne lieve vrijheid nog lang ongerept te kunnen bewaren! Maar stel eens, dat hij arm geweest was, wie van die ris schoonheden zoû hem dan hebben willen hebben? Françoise zeker nog wel; die zag hem altijd zoo verliefd vlak in zijn oogen aan! Ange en Léonie draaiden ook nog al om hem rond, als zochten ze krijgertje met hem te spelen, en als hij ze nageloopen had, zouden ze zeker in zijn arm gevallen zijn, met haar halfdichte oogjes en haar mooie poppenfiguurtjes. Alleen Cateau, die gaf zich airs, de kleine meid! Terwijl zijne spottende gedachte over haar allen met een liefkoozende minachting heengleed, rees eene enkele maal Frédérique, fier als een jonge vorstin, tusschen al die sultanetjes op. Maar haar trof geen spot en bij haar stond ook niet mevrouw Van Erlevoort, die ze te koop bood. Zij stond alleen, en blikte met een rustigen hoogmoed op hem neêr; zij zoû zich niet in zijn arm geworpen hebben of aan zijne voeten gevallen zijn, zooals die anderen. En hij eerbiedigde er haar om.... - Maar dat ze zooveel tegen me heeft, bewijst toch wel, dat ik haar niet onverschillig ben! dacht hij, terwijl hij langs | |
[pagina 80]
| |
den Schouwburg ging en de Houtstraat insloeg. Ze beweert nu wel: het kan haar niet schelen, of ik dit doe of dat doe, of ik zoo leef of zus leef, maar kòn het haar niet schelen, dan zoû ze me niet boudeeren, en niet tegen me spreken als ze gedaan heeft. Ach natuurlijk, ze kent me zoo lang, dat ze van zelf eenig belang in me stelt... En ze hoort natuurlijk een heele boel slechts van me door mama en tante en de nichtjes.... Het is een lieve, degelijke meid, ik mag haar heel graag.... Het streelde hem nu bijna, dat díe lieve, degelijke meid hem zooveel verweten had en hij verlangde haar weder te zien en opnieuw zulk een gesprek met haar te wisselen, als zij dien avond gewisseld hadden, onder de schemerende palmen der serre. - Natuurlijk, ze is een jong meisje en ze maakt zich dus wat nuchtere ideeën van een wereld, die ze alleen uit den een of anderen slechten roman kent, maar ze kan toch zoo aardig praten over die parasieten, die op mijn geld azen. Dat heeft ze zeker ergens gelezen! Het is net een professortje... Ik zal haar voortaan professor noemen, die kleine wijsneus! Zijn spot dreef weêr boven, maar hij mocht zich even vroolijk maken over wat hij Frédérique's deftigheid noemde, zij bleef in zijne gedachte toch tronen boven die andere meisjes, welke door hare mama's hem in den arm werden geduwd.... En terwijl hij de Witte Sociëteit, waar hij wist nog zijne kennissen te zullen vinden, naderde, herdacht hij het met een heimelijk genot: ja, ja, het was wel lastig geld te hebben, het was wel lastig.... | |
V.Den volgenden avond was het bal bij de Verstraetens zeer vroolijk. Daar men natuurlijk slechts intime kennissen genoodigd had, lag er over de drukte in de salons, de eetkamer en de serre, niettegenstaande al het groen, de luchtige toiletten der meisjes en de rokken der jongelui, eene tint van huiselijke gezelligheid. Men kende elkander onderling goed en in plaats eener stijve gelegenheidsconversatie heerschten onder alle groepen eene ongedwongen vroolijkheid en een schitterende scherts. Paul kwam te laat. De Polonaise en de Polka waren reeds | |
[pagina 81]
| |
geëindigd, toen hij binnentrad en terwijl hij deftig voor bruidje boog, maakte zij zich boos. - Je moest je schamen, dat je geen tijd vond eerder op mijn bal te komen! Ik hoop, dat je er goed voor gestraft zal worden, akelige jongen! Hij verontschuldigde zich met zijn lachende oogen en zijn spottenden mond, en rook even aan haar prachtigen, witten bouquet, met kanten cornet, zijn gibus onder den arm, en zich zijne gris-perle handschoenen aan de vingers schuivend. Hij vond, dat zij er bijna etherisch uitzag in de wolkende witheid van heur tulle en oranjebloesem, met haar fijn, bleek gezichtje en haar pruilend mondje, als van een bedorven kind. - Ik hoop, dat alle meisjes haar dansen al zullen hebben, en dat je alleen overblijft! sprak zij opstaande. - Maar bruidje, bruidje, wat ben je weinig mild van humeur! Wil je een pari met me aangaan, dat ik niet alleen overblijf, en dat ik den heelen avond dans, wil je? murmelde hij haar dicht in het gelaat, terwijl hij heur fijn stemmetje nadeed. - Neen, neen, geen pari! riep zij verschrikt. Je bent brutaal genoeg om allerlei dwaasheden te doen. Je gedraagt je netjes vanavond, hoor. Zij dreigde hem met den vinger en nam den arm van haar bruidegom en zij dreef Georges fluisterend verder door een dichten drom van meisjes en jongelui. Paul zag Cateau van der Stoor bij een paar azalea's staan met een langen, bleeken jongen, dien hij niet kende. Hij knikte haar familiaar toe, als hij een kindje gedaan had, terwijl zij koel even boog. Dat kleine nest, hij zoû haar leeren vanavond.... hij zoû haar niet om een dans vragen, misschien wel haar in het geheel niet aanspreken. Hij gevoelde zich juist in een humeur om iedereen voor den gek te houden, toen hij in een dichte groep Frédérique en Marie bespeurde, beide in roze tulle. - Zoo, late bruidsjonker! riep Marie. Durf je je nog vertoonen, bloos je niet...? Hij hoorde niet naar heure overstelpende verwijtingen, maar vroeg Freddy aanstonds naar de dansen, die zij hem beloofd had. De eerste valse? - Natuurlijk! sprak Freddy. Ik wachtte al op je, ik dacht dat je me geheel vergeten was. Uit de serre klonken reeds de eerste maten der Invita- | |
[pagina 82]
| |
tion à la Valse en het dichte groepje, waarin zij zich bevonden, begon zich te verspreiden. - En nu gaan we zeker al dansende filozofeeren, zoo als gisterenavond, niet waar Freddy? vroeg hij. - Dank je wel, hoor. Vanavond filozofeer ik niet, vanavond dans ik en amuzeer ik me! Haar stem klonk vol van een uitgelaten vroolijkheid en zij zag hem lachend, met haar schitterende oogen, zoo betooverend aan, dat hij zijn hart sneller voelde kloppen. Gelukkig, zij boudeerde nu niet. Wat was zij mooi zoo, met die roze kleur, als een weêrschijn van heur toilet, op hare wangen; wat was zij mooi in dien dartelen glans van bijna niet te betoomen vroolijkheid! Mooier, mooier dan eene van die anderen, mooier dan dat bleeke bruidje daar ginds. Hij had haar kunnen omhelzen, maar hij vroeg slechts, met zijn oogen in de hare: - En de polka vóor de pauze en de valse na het souper? En de cotillon? Alles voor me opengehouden? - Ja, alles! antwoordde zij blozend, ofschoon je het volstrekt niet verdient. Maar ik blijf trouw aan mijn eens gegeven woord. En je ziet, al mijn andere dansen heb ik weggegeven. Zij toonde hem haar balboekje; hij zag glimlachend naar de blanke ruimte achter de dansen, die zij hem beloofd had, en hij kraste nu achter elk dier dansen een groote, brutale P. De wals was reeds begonnen en terwijl hij zijn arm om Frédérique's middel boog, zag hij Cateautje met den bleeken jongen voorbij dansen. Hij knikte haar voor de tweede maal met een vaderlijk knikje toe en genoot van zijne wreedheid, toen hij haar, met eene kleur als vuur, over den schouder van haren langen cavalier, een woedenden blik naar hem zag werpen. En daarna dacht hij niet meer aan haar, daarna dacht hij slechts aan Freddy. Hij herinnerde zich niet ooit zoo zoet gedanst te hebben, nu hij haar, gestrengeld in zijn arm, als zwevend op de punt harer roze schoentjes, rondvoerde tusschen de andere paren, waarvan de meisjes hem, met een vluchtige liefkoozing harer linten, voorbij draaiden. Als onwillekeurig drukte hij haar een weinig aan zijne borst en zijn blik daalde lachend over haren hals, over hare mooie, volle schouders. Het gewemel harer roze tulle bezwijmelde hem, als was dit een tintelende wijn, dien hij met langzame teugen genoot en terwijl | |
[pagina 83]
| |
haar hoofd bijna op zijn schouder lag, bespiedde hij het kroezen van een paar kleine, zijden haartjes in heur nek. Zij had nu niets van een wijsneus, niets van een kleinen professor, en zij walste heerlijk, heerlijk. Toen werd het hem of het leven niets dan éen zoete wals was. Altijd de bedwelmende maat van die zacht-duizelende wending, altijd dezelfde.... En altijd, bij die wending, dat mooie kopje bij zijn schouder, dat ranke figuurtje in zijn arm, en altijd die roze wervelwind van ruischende plooitjes als een gedwarrel van rozebladeren.... En altijd die kroezende lokjes in haar nek en die zachte blankheid van hare schouders, als van twee lelies.... Altijd, altijd.... - Paul, hoû me toch niet zoo vast: ik zal niet wegloopen! fluisterde zij en zag lachend tot hem op en hij zag haar vol terug in die schitterende oogen. Maar hij wond zijn arm niet losser om haar leest en zij schikte zich in zijne halve omhelzing, een vaag lachje om de lippen. Zij spraken niet meer. Het was hem, of hij uit een zoeten droom ontwaakte, toen de muziek ophield. - Waarom maar zoo niet door te walsen, hè Freddy, altijd door? Tot je dood ging.... Zij lachte en antwoordde iets, maar hij hoorde niet wat. Hij droomde nog, dat zij walsten! | |
VI.In de Lanciers, waarin Paul naast bruidje gestaan had met Frédérique, Marie, Cateau, Georges, Etienne en Jan, die zich reeds piqueerde keurig te dansen, had Paul, telkens, dat zijne hand Cateau's vingers aanraakte, ze met een drukje geknepen. Hij plaagde haar den geheelen avond door met zijne spottende blikken en Cateau zag hem nu minachtend terug aan. Hijzelve wist niet, waarom hij zoo wreed was, maar hij kon het niet nalaten: hij moest dien avond iedereen voor den gek houden. Hij stond zich nu te dandineeren tusschen een troep van lachende, jonge meisjes, die hij elk op hare beurt, zonder dat zij er boos om konden worden, eene brutaliteit toediende. Alleen Françoise Oudendijk zag hij nauwelijks aan, hoewel zij het niet scheen op te merken, daar zij telkens schertsend hem iets vroeg. Hij deed of hij haar niet hoorde of draaide zich ineens verbaasd naar haar toe, | |
[pagina 84]
| |
zoodat hij haar vlak in het gezicht zag. Op eens vroeg zij, terwijl zij zijne gardenia even aanroerde: - Zeg eens, Paul, hoe komt het toch, dat je tegenwoordig zoo vreeslijk dol bent. Heel anders dan een paar jaar geleden? - Kan je dat niet raden? vroeg hij terug met eene zachte stem en een verliefd spel zijner brutale oogen. Kan jij dat niet raden? - Ik? Neen, hoe zoû ik.... - Mag ik het je dan straks zeggen? Mag ik? smeekte hij. - O, dolgraag! - Geef me dan een halven praatdans, onder den Scottisch, sprak hij eensklaps kortaf. - Wat noem je een halven praatdans? - Ik promoveer den eersten Scottisch tot een praatdans met twee dames, maar ik praat niet met de een na de ander, ik praat met allebei tegelijk. Mijn eerste dame is Léonie Eekhof, wil jij nummer twee zijn, dan zal ik je vertellen, waarom ik tegenwoordig zoo dol ben. - Zij zag hem even aan, als wist zij niet, of zij zich boos moest maken, ja of neen. - Als je me niets beters te offreeren hebt, dankje! antwoordde zij, quasi gekrenkt. - Zoo als je verkiest! boog hij terug, en hij zag haar zoo spottend aan, dat zij hem haar rug toedraaide. Intusschen hadden de andere meisjes door hun gesprek heengerateld. - Lieve kinderen, je praat me mijn ooren doof! riep hij pedant uit en hij baande zich een doortocht tusschen al dat lichtkleurig gefladder en liep op een drafje naar den kleinen salon. Hij moest al die mama's, welke daar langs den wand hare dochters zaten te bewonderen, eens onder handen nemen. Maar hij werd tegengehouden door Betsy, die met Emilie zat te spreken. - Zoo, kapel! sprak Betsy, terwijl zij hem even bij zijn mouw vasthield. Waar papillonneer je naar toe? - Naar de oude muurbloemetjes! fluisterde hij terug. Dans je niet? Niet dat ik je vraag, ik spreek alleen maar uit lou?er belangstelling. Betsy verzocht hem, s'il lui plaisait, niet zoo brutaal te zijn en zij begonnen schertsend met elkaâr te kibbelen, tot Emilie de tranen in de oogen kreeg van het lachen. Paul won het toch van zijn schoonzuster in brutaliteit. Betsy zag met genoegen naar hem op; ook zij begreep niet, hoe die dikke doezel | |
[pagina 85]
| |
van een jongen zoo iets aantrekkelijks had gekregen, dat alle vrouwen dol op hem werden! Hij had lang noodig gehad om uit zijn dommel te ontwaken, en hij werd uitgelaten vroolijk op een leeftijd, dat anderen reeds gepozeerd wierden, maar zij kon het zich niet ontkennen: hij had tegenwoordig iets, dat ieder jong meisje het hoofd op hol kon maken, iets van een donkerblonden Don Juan, met onbeschaamd blauw-grijze oogen. Paul had zich reeds weggespoed, naar de mama's en hij boog voor mevrouw Eekhof en mevrouw Van der Stoor, samen op een canapé gezeten. Nadat hij eenige woorden met haar gewisseld had, vroeg mevrouw Eekhof: - Maar dans je niet, Van Raat? Ik hoor de muziek al. Paul beweerde, dat hij niets gaf om een Mazurka en hij vroeg of de dames een weinig wilden opschuiven. Toen nestelde hij zich tusschen haarbeiden, zonder eerbied voor heur krakende zijden japonnen en terwijl hij met zijn gibus speelde, antwoordde hij haarbeider vragen met een gezicht, alsof hij tot haar gekomen was, om zich op zijn gemak te laten bewierooken. Neen, hij schilderde tegenwoordig in het geheel niet meer, hij had zijn ezel op zolder laten zetten; het was zoo een onaangename lucht, die olieverf. Aan de muziek was hij ook geheel en al ontrouw geworden, sinds Eline Vere weg was en zijn duetten waren gestaakt. Vergenoegd draaide hij zijn dikken, blonden knevel op, nu mevrouw Eekhof betuigde, dat het toch jammer was die talenten zoo te negligeeren; zij herinnerde zich, dat Cateau altijd in extaze was geweest, als zij hem vroeger had hooren zingen. - A propos van Eline, vroeg mevrouw Van der Stoor, komt ze nog niet terug? Reist ze nog altijd? - U weet, ze is eerst in Spanje geweest, met haar oom en haar tante. Later heeft ze lang bij hen gelogeerd in Brussel; toen heeft ze, geloof ik, in Nice een séjour met hen gemaakt; ook heeft ze gelogeerd bij familie van haar tante, ergens op een kasteel bij Bordeaux, en ik weet al niet waar ze nog meer geweest is. Het gesprek begon hem te vervelen. Eline interesseerde hem niets op het oogenblik, en de jammerklachten van mevrouw Eekhof over Eline onderbrekend, nam hij plotseling afscheid. Hij ging langs zijne tante Verstraeten al de andere mama's, op een rijtje af, aanspreken, glimlachend en zeer beleefd, maar inwendig genietend, dat hij haar allen zulke verwachtingen deed koesteren. O, mevrouw Oudendijk was nu zeker overtuigd, dat hij Françoise van avond zoû | |
[pagina 86]
| |
vragen; zij zag hem reeds met zoo iets schoonmoederlijks aan, en zij legde haar hand met zoo iets vertrouwelijks op de zijne. Hij putte zich dan ook uit in de verfijndste complimentjes over Françoise, welke hij mevrouw Oudendijk toediende, als zoete fondants.... o, hoe behagelijk slikte zij ze! Françoise had hem gezegd, dat zij zoo dolgraag paard wilde rijden; waarom gaf mevrouw haar geen rijpaard, vroeg hij goedig; ze zoû eene betooverende amazone zijn! En hij wachtte met eene brutale naïveteit op haar antwoord. Ze zoû het hem zeker niet willen bekennen, dat zoo een rijpaard haar alles behalve conveniëerde, maar gaarne zoû ze gelispeld hebben, dat hem alles conveniëerde en dat hij dus Françoise het paard maar moest aanbieden, met den gever op den koop toe. Nu, als ze dàt dacht.... | |
VII.Terwijl Paul langs oom Verstraeten en langs Henk ging, hoorde hij hen praten.... ook al over Eline. Eline zoû misschien met den zomer in Den Haag terugkeeren en Paul herinnerde zich iets gehoord te hebben, als zoû zij, in den eersten tijd, bij de oude mevrouw Van Raat, bij zijne moeder haar intrek nemen. Nu, dat zoû wel gezellig zijn, zoo een mooi meisje in huis; ze was nu.... laat eens zien.... vijf-en-twintig jaar: toch nog jong genoeg om aardig te zijn; hij zoû ten minste eens zien, of hij haar niet verliefd op hem zoû kunnen maken, voor de grap. Toen hij in den grooten salon terugkwam, zag hij er bruid en bruidegom omringd van hunne geheele hofhouding en er ontstond eene drukte, nu zij Paul terugzagen. Eenige meisjes vlogen op hem af, om hem te verwijten, dat hij als bruidsjonker niet nauwkeuriger zijne plichten waarnam en hij verdedigde zich op zijne kluchtige wijze. Léonie schaterde het uit. - Die Paul is tegenwoordig toch zoo grappig! lachte zij. - Die Paul! Ach ja.... die Paul, hè? riep hij haar toe. Naar dien lachebek had hij maar éen vinger uit te steken, en.... hap zoû ze zeggen! En hij zag uit, naar Frédérique. Zij liep met Georges, zij zoû den Scottisch met den bruidegom dansen. - Kom, ik heb je een heelen boel te vertellen! sprak hij tot Léonie, met eenigen spijt, dat Frédérique zoo ver was. Maar je weet, we dansen niet, we praten. | |
[pagina 87]
| |
- Hè Paul, even een toertje.... Maar na het toertje sleepte hij dwars door de anderen, het kleine, steeds lachende, meisje naar een canapé in den hoek, overlooverd door eenige afhangende palmbladeren. - Léonie, nu niet vermoeiend zijn; je bent net een elastiek poppetje, dat den heelen tijd op en neêr wipt. Vertel me nu iets liefs! - En jij had me zelf zooveel te vertellen? vroeg zij coquet. Hij wilde haar antwoorden, maar hij bemerkte Françoise, die zich met vluchtige gebaartjes, tusschen de stoelen en de, heen en weer dansende, paren, voortschoof naar hun canapé. - Ruim me een plaatsje in? vroeg Françoise. Je hebt me immers als tweede praatdame gevraagd. - En nu accepteer je zeker die gunst, omdat je geen danseur gekregen hebt, hè? Maar nu wil ik je ook niet meer hebben, ga maar weg.... - Ach Paul, wees nu niet flauw, laat me nu zitten; ik kan er immers niet meer door; ik weet niet, waar ik anders naar toe moet! Hij was genadig en hij schoof in het midden van de canapé, zoodat Françoise kon zitten en zijne beenen bijna bedolven waren onder de tarlatan der beide meisjes. - Nu gaan we al de anderen uitlachen! sprak hij, als gaf hij een bevel. En terwijl een paar zwarte panden of een gedwarrel van rokken langs hem heen zwaaiden, zaten zij met hun drieën, in een dwaze pret, zich te amuzeeren ten koste der dansenden. Paul had Françoise's waaier genomen en sloeg er de maat mede; hij leunde behaaglijk tusschen zijne dames achterover en liet zich, als een sultan, door haar opmerkingen vermaken. - Kijk, Freddy danst keurig, sprak Françoise. Georges en Freddy dansten hen voorbij en zij applaudiseerden alle drie zoo luid, dat de canapé dreunde. Het was te dol, te dol. - Te dol, te dol! herhaalde Paul en sprong op en neêr, zoodat hij haar toiletten verkreukte. - O ja, van dol gesproken! riep Françoise. Paul, waarom ben jij zoo dol tegenwoordig, je zoû me dat vertellen! - Ik ben dol, omdat ik dol ben op jou! riep hij harts- | |
[pagina 88]
| |
tochtelijk; op jou Françoise! Ik sterf van liefde voor je! Laat me je zoenen. En Léonie dreigde te stikken om dat verontwaardigde gezicht van Françoise, die achteruit deinsde! | |
VIII.Het was pauze en de tafeltjes voor het souper werden gedekt binnengebracht, zoodat de salons snel in elegante restauraties konden herschapen worden. Overal, in iederen hoek, in de serre, waaruit de pianist verdwenen was, vormden zich verpoozende, schertsende groepjes, waarin de waaiers der meisjes, als een gefladder van vlinders, op en neêr wuifden. Er scheen een schitterend stofgoud als uit de lucht neêr te zinken, een stofgoud, dat in een blik, in een lach glansde, een ontastbaar stofgoud, dat zich over hun aller vroolijkheid verspreidde, als een bezwijmelend getintel. Mevrouw Verstraeten kwam in de serre bruidje bezorgd aan heur oor vragen, of zij niet moê was, maar zij schudde ontkennend heur kopje, al lag zij wat mat in een rieten stoel, geheel wit en geurende van de verwelkende jasmijnen in haren bouquet. Zij gevoelde zich zoo gelukkig, dat iedereen feestvierde en lachte en danste, alleen omdat zij met haren Georges ging trouwen; zij gevoelde zich steeds als een jong vorstinnetje, dat men huldigde, steeds huldigde. Want Pauls overmoedige stem deed alle andere groepjes naar de serre stroomen, naar de ‘rezidentie van het hof’, zoodat het er stampvol werd en men er zich ternauwernood kon bewegen. Ieder wilde hooren, wat Paul aan den bruidegom vertelde en waarmeê Paul bruidje plaagde en ze drongen in het hof binnen tot Paul aan Léonie en Françoise vroeg, of zij ook op zijn schoot wilden zitten, ieder op een knie.... - Paul, ik vind je schandelijk brutaal, je wordt iederen dag brutaler! riep Marie, maar hij hoorde niet: hij rees op en drong door hen allen heen. Hij had Cateautje van der Stoor om een hoek in de serre zien kijken, en hij moest haar toch eens even aanspreken; hij gevoelde een plotseling berouw. - Toosje, ben je erg boos op me, dat ik je een beetje voor den gek heb gehouden? - Ik heb er niets van gemerkt! antwoordde zij, maar haar trillend mondje getuigde, dat zij zich niet goed kon houden. | |
[pagina 89]
| |
Hij vleide met zijn oogen en met zijne stem en bad om vergeving. En hij vroeg om een dans. - Ik heb geen dans meer open! sprak Toos, fier en blij dat zij weigeren kon, toonde zij hem haar boekje. - Ik moet toch met je dansen! Laat eens zien: Hijdrecht, Hijdrecht.... Tweemaal Hijdrecht, dat is niet noodig! Ga meê en zeg aan Hijdrecht, dat je met mij wilt dansen! - Maar dat durf ik niet te doen! - Hij zal je toch niet opeten! Allons Toos, ga meê, ik wil het hebben! Hij troonde haar naar Hijdrecht en hij dwong haar den volgenden Scottisch terug te vragen. Cateau werd boos op zichzelve, dat zij zoo had toegestemd, maar het was onmogelijk Paul iets te weigeren. - Tot straks dus en niet meer boos zijn, mijn Toosje-lief! murmelde hij verliefd. - Ik ben je Toosjelief volstrekt niet! riep zij quasi geërgerd, maar zij vond het toch aardig, dat hij het goed had willen maken. | |
IX.Het bruidspaar met de bruidsmeisjes en bruidsjonkers soupeerden aan de grootste tafel in het midden van den salon, terwijl de anderen zich bij groepjes van vieren aan de kleinere tafeltjes zetten. Paul gevoelde zich in eene recht aangename stemming, nu hij de laatste Polka met Frédérique gedanst had, naast haar zat en haar bediende en hij liet zich zeer gewillig de les lezen door bruidje en door Marie, die hem verweten, dat hij veel te brutaal was tegen al die meisjes. Etienne had een kleur van de champagne en kreeg, tot vermaak van Marie, melancholieke aanvechtingen: waarvoor toch zoo te dansen, en je zoo te vermoeien, en waarvoor champagne te drinken, terwijl het leven zoo kort en zoo droefgeestig was! Pauls tweede valse met Freddy na het souper! Misschien was die nog wel zoeter dan de eerste, meende hij, nu, in de roze bedwelming van het gewemel harer tulle plooitjes, zich het getintel der champagne mengde, waarmede zij samen aan het souper geklonken hadden, nu dat getintel flikkerde in hunne oogen en in hunnen lach! Toch was hij niet verliefd, dacht hij, want hij vond, dat alle meisjes er vanavond aardig uitzagen, maar in zijne stemming van algemeene bewondering, bleef Freddy hem toch de mooiste, de allermooiste.... | |
[pagina 90]
| |
Met Etienne geleidde hij daarop de figuren van den cotillon en tusschen het gefladder der vlaggetjes, het quasi intrigeeren der maskers, onder het gewissel van ridderorden en bouquetjes, en het banale spel van het spiegeltje, dat Ange coquet, bij iederen cavalier, die er inzag, omdraaide en weder omdraaide - zeker hopende, dat hijzelve zoû komen! - verzon hij spiksplinternieuwe figuren. Op het einde van het bal, dansten de meisjes, dronken van opgewondenheid, om hem heen en hij liep ze na en speelde, dwars door een geimprovizeerden galop, krijgertje met Ange en Françoise, die beiden in een azalia terecht kwamen, zoodat Emilie de Woude vond, dat het bal een bacchanaal was geworden. - O, die Paul, die Paul! riepen zij allen. Maar de sorties werden in de eetkamer binnengebracht en men vertrok. Het was drie uur. - Je bent veel liever, zooals je vanavond geweest bent, dan zooals je gisteren was, Freddy! sprak Paul, terwijl hij haar hielp. Zij lachte hem droomerig toe, terwijl hij haar zorgvuldig inmoffelde. Zij dacht, of zij ook iets tegen hem gezegd had, dat ze niet had moeten zeggen, maar ze herinnerde zich niets.... En terwijl Paul met een paar jongelui naar huis ging, de kraag op, en de handen in den zak, dacht hij er nog eens over na en hij werd er geheel overtuigd van: ze waren allemaal dol op hem, zonder uitzondering dol op hem. | |
X.Den volgenden Donderdag trouwden Georges en Lili en men was het er over eens, dat men haar een allerliefst, fijn bruidje vond, zooals men haar in de kerk aan de zijde van haar bruidegom zag binnentreden, zeer bleek en blond in den witten nevel van haar sluier, haar langen sleep van zwaar blank moiré door Ben van Raat en Nico van Rijssel, als door twee miniatuurpagetjes, getorst, en gevolgd door den heer De Woude en mevrouw Verstraeten, den heer Verstraeten en Emilie, door de bruidsjonkers en bruidsmeisjes, door de getuigen en de overige leden der familie. Om éen uur reed de stoet terug naar de Princessegracht. Het déjeuner dinatoir was daarna de laatste feestelijke plechtigheid en er werd getoast en mevrouw Verstraeten weende en Lili weende | |
[pagina 91]
| |
ook en Marie ook. Om zeven uur zaten in den kleinen salon nog slechts familie en intiemen. Het jonge paar was onder het déjeuner onmerkbaar verdwenen; het zoû twee weken in Parijs doorbrengen en Marie had schreiend aan Lili's oor verzekerd, dat zij er goed voor zorgen zoû, dat hun huisje in de Atjehstraat, na die twee weken, kant en klaar zoû zijn, als een nestje voor twee duifjes.... De oude mevrouw Van Raat en Emilie, Henk en Betsy, Frédérique, Otto en Paul bleven de Verstraetens gezelschap houden en hoewel men nu en dan eens lachte en zijn best deed vroolijk te zijn, scheen het, of er langs de palmgroepen, langs de guirlandes, een geur van weemoed neêrzonk, die zich vermengde met den stervenden geur der welkende bouquetten en bloemenmanden. De heer Verstraeten liep alle kamers rond, geërgerd door dat groen en die bloemen en inwendig meer geroerd, dan hij wilde laten blijken. Eene enkele maal klopte hij mevrouw op den schouder en gaf haar een snellen kus op het voorhoofd en Emilie vroeg hem fluisterend, terwijl zij hem omhelsde, of hij erg boos was, dat zij zoo gepleit en geijverd had voor die twee kinderen... Otto nam nu ook afscheid en toen Marie de zachte treurigheid zijner stem hoorde, had zij in tranen kunnen uitbarsten. Zij vluchtte naar boven, naar de twee kamers, waar zij van hare kinderjaren af met Lili geleefd had en waar zij nu alleen zoû moeten leven. In de slaapkamer, op Lili's bed, waarop Lili nimmer meer sluimeren zoû, lag haar bruidstoilet en de witte sleep slierde gekreukt over het tapijt, terwijl de sluier en de oranjebloesem als in haast op een stoel lagen neêrgegooid. Twee witte schoentjes slingerden over den grond. En Marie weende zachtjes, nu zij op Lili's bed zat en het moiré betastte en ruischen deed. Eenzaam bleef zij over: het werd haar, of Lili gestorven was, of zij reeds begraven was geworden. Het moiré scheen haar kil als een lijkwade toe. Maar de deur ging open; Dien kwam binnen. - Kom, beste meid, je moet er niet om huilen, hoor! Ze komt immers weêrom en ze blijven in de buurt. Je zal ze iederen dag kunnen zien, als je wil. Ach, wat was ze een lievertje in dat wit, wat een lievertje! Ze zijn toch een bestendig paartje met hun beidjes! Ach, ach! Dien werd ietwat aangedaan en zij trok het gordijn hooger op, zoodat de zon binnenstroomde. - Ja, ja, zoo gaat het: je brengt je kinderen groot en | |
[pagina 92]
| |
dan gaan ze van je weg, dan gaan ze naar Indië of dan trouwen ze.... En jij, die nou er om zit te grienen, denk je, dat jij dan altijd in huis blijft? Je zal zien, jij trouwt ook; als die komt, dan trouw je; zoo gaat het altijd, zeg ik je! Marie zag met eenen glans van vroolijkheid door heur tranen op. - Ach, wat weet jij ervan, Dien! Misschien word ik wel een oude vrijster! - Maar kind, dat kan je geen ernst zijn! Neen, daar zal je je toch nooit in schikken! Je zal net als dat kind doen, let op mijn woorden. Marie lachte. De zon stroomde in de kamer, als een weêrglans van hoop en verwachting en gloeide over het verkreukte bruidstoilet, tot het moiré tintelde van witte vlammen! Zoo was het geen lijkkleed meer, zoo was het een schitterend feestgewaad, blank als sneeuw en lelies, en Marie hoopte! Zij hoopte en zij nam de lentezon op in hare ziel, tot alles er ontlook en bloesemde.... |
|