Eline Vere
(1889)–Louis Couperus– Auteursrecht onbekendI.Er was een maand verloopen, een maand, welke Eline bij de Ferelijns doorbracht, daar Jeanne haar niet van zich wilde laten gaan, voor zij geheel hersteld zoû zijn. Reijer had namelijk geconstateerd, dat Eline eene zware koude gevat had, die haar, bij de minste verwaarloozing, noodlottig zoû kunnen worden, Jeanne intusschen verpleegde haar met medelijdenden zorg; zij had Frans' kantoortje voor Eline laten inrichten, en toen Eline zich verweerd had, en opnieuw van een hôtel had gesproken, meende Frans zelve, dat hij toch niet zooveel werken mocht, als hij placht te doen: de professor uit Amsterdam was daar ook tegen. Eline omhelsde Jeanne dus met eene hartstochtelijke dankbaarheid en bleef, terwijl hare krijschende hoestbuien het kleine bovenhuis, als met eene smartelijke echo, vervulden. Zij hoestte nu iets minder; zij gevoelde nu ook minder pijn op heure borst. Maar zij was vermagerd, en hare oogen stonden wat hol en somber in heur gelaat, waarover eene vaalgele bleekte lag. Zij zat in een grooten stoel, dicht bij het kleine kacheltje en zij tuurde uit het raam en vermaakte zich een weinig met de leveranciers te volgen, den slager, den groenteboer, den melkboer, die aan huis na huis belden; zij vermaakte zich een weinig met de meiden, die open deden: eene dikke, roode in die deur, en een lange, magere in die deur, terwijl die deur verder door een juffrouw werd geopend, met een zwarten boezelaar en een vuil kanten mutsje. | |
[pagina 63]
| |
Daarna stond zij, hoestende, op en zag even in den kleinen spiegel, een zeer kleinen met zwarten lijst, eenvoudig als alles nu eenvoudig om haar heen was. Zij wachtte iemand en zij bestudeerde haar gelaat: zij had hem in zoo lang niet gezien; welken indruk zoû zij op hem maken met dat gele gezicht en die holle oogen? Betsy had namelijk een langen brief geschreven aan haar. oom, Daniël Vere, die tijdens Eline's minderjarigheid haar toeziende voogd was geweest, en die, nog jong, sedert kort getrouwd, te Brussel woonde. Toen oude tante Vere stierf, was hij nog ongehuwd, zoodat er geen sprake van was geweest, dat Eline bij hem haar intrek zoû nemen. Hij kwam weinig in Den Haag en toen hij Betsy's brief, die Eline's vlucht uit hun huis beschreef, ontving, scheen het hem, dat men hem in zaken haalde, waar hij niets mede te doen had. Hij antwoordde desniettemin en schreef tevens Eline, met verzoek om een onderhoud. Zijn brief verraste haar en verraste haar aangenaam, als voorzag zij in zijne bemiddeling eene uitkomst uit haren tegenwoordigen toestand, die, als zij genezen zoû zijn, onhoudbaar zoû worden. Zij antwoordde hem dus in de liefste termen, en beweerde zich te zullen schikken naar zijne wenschen, mits hij niet eischte, dat zij zich met hare zuster verzoenen en opnieuw bij de Van Raats haren intrek nemen zoû: dit zou zij coûte-que-coûte moeten weigeren, daar het verleden geleerd had, dat Betsy en zij niet met elkaâr overweg konden: door wier schuld, liet zij in het midden. Vere telegrafeerde daarop dag en uur, waarop hij Eline zoû komen zien. En nu wachtte zij hem, en bestudeerde zij de trekken van heur vermagerd gelaat, en zij vreesde, nu zij zich zoo vermagerd zag, dat zij niet meer die onwederstaanbare bekoring, waarmede zij iederen man won, van zich zoû kunnen doen uitstralen. Het gordijn liet zij een weinig neêr, zoodat het licht niet zoo schel op heur teint viel. Des middags liet Jeanne hem bij haar binnen. Hij was lang en slank, met de eenigszins vermoeide bewegingen, die de Vere's, behalve Betsy, welke meer harer moeder geleek, eigen waren. Op Eline, die hem in twee jaar niet gezien had, maakte hij, in zijn pels, een indruk van vriendelijke distinctie en elegante wereldkennis, en zij schaamde zich een weinig haar oom te ontvangen in dit kleine kamertje, in deze eenvoudige omgeving. Zij rees langzaam op, als een loome vorstin en trad hem te gemoet, terwijl Jeanne de deur sloot en zich terugtrok. | |
[pagina 64]
| |
- Dag oom! sprak Eline zacht en zij verkende het terrein een weinig. Ik ben heel blij u te zien, heel blij.... Zij reikte hem de hand en wees hem een stoel. Hij zette zich, zag haar onderzoekend aan, glimlachte vriendelijk weemoedig, en schudde ten laatste afkeurend het hoofd. - Foei, foei, Eline! begon hij langzaam. Wat heb je me een verdriet gedaan. Weet je wel, dat ik niets tevreden over je ben, nichtje! - Heeft Betsy u veel kwaads van me geschreven? vroeg zij innemend, innerlijk nieuwsgieriger dan hare conversatietoon blijken liet. - Wat Betsy me alzoo geschreven heeft, heeft me verrast, alsof ik het in Keulen hoorde donderen! Ik wist er niets van dat je niet met je zuster sympathizeerde. Ik dacht, dat je gelukkig bij Van Raat was. Je schreef me verleden voorjaar een opgetogen brief over je engagement, en nu een paar maanden geleden hoor ik door Betsy, dat je Van Erlevoort zijn woord terug hebt gegeven. Maar nog was dat geen reden, om zulke scènes te vermoeden als er nu zijn voorgevallen. Eline, Eline, hoe kan je je zoo, alleen door je gevoel, laten meêslepen, zoo, zonder de minste zelfbeheersching.... Hij zocht een weinig naar zijn woorden, voorzichtig, wantrouwend of zij zich door hem zoû laten leiden. Hare vlucht had in hem een denkbeeld opgewekt, alsof zij onbesuisd en niet te regeeren was, koppig en hartstochtelijk driftig. Hare zachte gedruktheid scheen hem zelfs verdacht en hij vreesde, dat zij plotseling zoû opspringen en iets geweldigs doen. Zij antwoordde echter zeer rustig. - Oom, al ben ik van Henk en Betsy weggeloopen, daarom moet u toch niet van me denken, dat ik niets dan dwaasheden doe. Ik was mezelve niet meer van drift, zoo agaceerde Betsy me. Zelve heb ik nu berouw, dat ik me niet meer heb kunnen intoomen, dat ik haar niet eenvoudig den rug heb toegedraaid, en den volgenden dag, op een kalmere wijze, haar huis vaarwel heb gezegd. Maar ik hoop, dat u me zal toegeven, dat er soms momenten in het leven zijn, waarop men.... ja, niet meer weet wat men doet! - En je blijft er dus bij niet bij hen te willen terugkeeren? - Ik dacht, dat ik u over dit punt geschreven had! antwoordde zij, een beetje hoog. - Dat is ook zoo, maar ik hoopte.... je zoû misschien van opinie kunnen veranderen. | |
[pagina 65]
| |
- Nooit! sprak zij kalm en beslist en steeds uit de hoogte. - Enfin, dan zullen wij er maar niet op terugkomen. Het spijt me, maar als je zoo gedecideerd bent, heb je er zeker goed over nagedacht, niet waar? - O, ja! sprak zij en hoestte. - Nu, dan moet ik je wat anders voorstellen; of eerst.... wat denk je zelve te doen, als je dien akeligen hoest kwijt bent? Eline zag hem angstig aan en hare trots verzwond. - Daar heb ik ook al eens over zitten denken. Ik weet het niet! Misschien op mezelve gaan wonen. Ik bezit toch genoeg van mezelve en ik ben zuinig. En dan iemand bij me te nemen. Hare verbeelding dacht zich haar wonende op een klein, bekrompen bovenhuisje, als dit, en de tranen welden in hare oogen. - Dit is ten minste een verstandig idée. Hier in den Haag? - Ach ja, ik denk wel, ik weet het ook niet. Misschien op een kleine plaats. - Enfin, dat is dan nog iets van later zorg. Want, zie je, ik woû je iets voorstellen. Hij nam hare hand en zag haar met zijne moede oogen aan. En zij dacht, dat hij haar zoû vragen bij hen in Brussel te komen; zoû zij dat aannemen? - Ik ga van den winter met je tante Elize op reis. Ik moet lachen nu ik van je ‘tante’ spreek, want ze is, zooals je weet, maar vijf jaar ouder dan jij. Als je haar dus ziet, zal je haar zeker Elize noemen. We gaan eerst naar Parijs, en later denkelijk naar Spanje. En nu woû ik je voorstellen, beste meid, of je niet met ons meê zoû gaan. Je hebt wel eens afleiding noodig, na al wat er gebeurd is. We blijven denkelijk den geheelen winter uit, misschien korter, misschien ook langer. Verveel je je, dan kan je altijd terugkeeren en zooals je dat nu verkiest, op jezelve gaan wonen. Met mijn vrouw zal je wel sympathizeeren, al ken je haar niet; ze is levendig en vroolijk, een echte Française. Wat zeg je van dat plan? Eline zag hem verward aan, met hare weenende oogen. Ja, zij had afleiding noodig, zij zoû een geheelen winter reizen! Het was of zij een zee van zonneschijn door de sombere duisternis harer ziel voelde vlieten. Afwisseling was het leven, zeide Vincent altijd. | |
[pagina 66]
| |
- Oom, ik weet heusch niet! begon zij ontroerd. Ik ben tegenwoordig niet vroolijk, ik zal geen prettige reiskameraad zijn. - Lieve meid, dat weet je niet. Zoodra je een andere omgeving ziet en andere menschen, krijg je ook andere ideeën. Er is niets wat zoo een levensbehoefte voor een mensch is, als afwisseling! Zij schrikte en zag hem glimlachend aan. Hij sprak daar evenals Vincent! En zij gevoelde zich dankbaar, zeer dankbaar voor zijn vriendelijk aanbod, voor zijne vriendelijke stem. Ja, zij nam aan, zij nam dankbaar aan. - Zie je, kom dan eerst wat bij ons logeeren te Brussel en blijf bij ons, tot we gaan. We reizen nog al veel en doen het zuinig, zonder ons eenig pleizier te ontzeggen - want we hebben er tact van - en jij.... je bent immers toch zoo een rijke partij! eindigde hij schertsend. - Ik een rijke partij! Mijn rijkdom is niet schitterend, oom, en à prendre ben ik niet meer! sprak zij, weemoedig lachend. Ik word zoo langzamerhand oud; ik heb uitgediend. Hij wekte haar vroolijk op; hunne reis zoû haar wel genezen van die sombere ideeën. Nadat Jeanne, die Eline geroepen had, van het plan had gehoord, vertrok hij; hij moest nog op het Nassauplein een visite maken, bij Van Raat. Eline bleef alleen, terwijl Jeanne hem uitliet. Honderden gedachten bruisten in haar op als dwarrelende rozebladeren, als sparkelende zonnevonken, als tintelende schuimbellen. Zij zag naar buiten, maar de wind blies er eene vale stofwolk van de straat omhoog. En zij wendde zich om, huiverend van dien herfst daar buiten, toen haar blik plotseling op Frans' scheurkalender viel, die aan den wand hing en door Jeanne trouw werd afgescheurd. Met groote, zwarte cijfers zag zij er: 15 November. O God, dat was de dag, dien Otto en zij een paar maanden geleden bepaald hadden als.... hun trouwdag! Zij staarde als wezenloos naar die zwarte cijfers. Wilde smart overbruiste eensklaps hare nieuwe, heldere vreugde en zij wierp zich woest in haar grooten stoel en snikte, alsof zij haar ziel uit wilde snikken. | |
[pagina 67]
| |
II.Men wist het spoedig; de Eekhofs, Hijdrechten en Van Larens vertelden het aan elkander; Eline Vere ging op reis met haar oom Daniël Vere, die te Brussel woonde en een jaar geleden getrouwd was. Ook Henk en Betsy zouden, met den kleinen jongen, Den Haag voor eenigen tijd verlaten, zij gingen denkelijk naar Algiers. |
|