Eline Vere
(1889)–Louis Couperus– Auteursrecht onbekend
[pagina 238]
| |
I.Georges de Woude van Bergh studeerde druk voor zijn examen voor vice-consul, en Emilie was, op een goeden dag, naar de Verstraetens getogen en had een lang gesprek gehad met meneer en mevrouw, terwijl Lili, zeer zenuwachtig en ongelukkig, door Marie en Frédérique was getroost geworden. Emilie had zich schertsend verontschuldigd over het weinig ceremoniëele van haar bezoek, maar, waarlijk, haar oude vader was ziekelijk en ging nooit uit en zij nam hem alles uit handen, tot zelfs een verzoek om acces voor zijn zoon. O, zij was het nog volstrekt niet met Georges eens, dat men leven kon zonder geld, en zij begreep zeer goed, dat meneer en mevrouw Verstraeten ook nog al bezwaar in zoo een levensopvatting zagen, maar enfin, de jongen had toch een toekomst, niet waar, en de kinderen schenen nu hunne zinnen zóo op die dwaasheid gezet te hebben, dat men er die toch niet zoû uitpraten. Het kwam er nu maar hier op aan: hadden meneer en mevrouw iets tegen zijn persoon, of wilden zij de kinderen toestaan van elkander te houden en te wachten, tot zij samen de wereld konden ingaan, zonder al te groote waarschijnlijkheid, dat zij van honger zouden omkomen? Zouden meneer en mevrouw zich op een gegeven oogenblik van Lili kunnen scheiden? En was het antwoord gunstig en geen bepaald refus, hoe zouden zij dan de zaak willen opvatten? Een bepaald engagement, of alleen een.... enfin, een verbinding des harten, zonder meer? Het was zeker niet goed van de kinderen, dat ze zich een weinig geafficheerd hadden, en dat de heele stad er van wist, maar het waren twee onbezonnen schapen en ze zouden mettertijd wel voorzichtiger worden. De vraag was nu maar.... en Emilie precizeerde haar vragen nogmaals op haar vrijmoedige, levendige, joviale manier, slechts inwendig een weinig ongerust over het antwoord, dat komen zoû. En mevrouw Verstraeten zuchtte en schudde bedenkelijk het hoofd, maar meneer had tot Emilie's blijdschap niet al te veel onoverkomelijke bezwaren. Maar bezwaren: hij had ze.... Lili was nog zoo jong, nog zoo een echt kind; was het niet beter, dat ze zich nog niet bond en liever eens rond bleef kijken, of de ware Jacob niet ergens anders school? Hij mocht De Woude heel gaarne: hij had ook wel gemerkt, | |
[pagina 239]
| |
dat er een degelijk fond in den jongen zat, maar toch: waren zijne optimistische, financiëele overwegingen niet al te veel gebazeerd op zijne verliefdheid? Had hij niet inderdaad meer behoeften, dan hij nu, wellicht in zelfverblinding en dweperij, voorgaf? Hij was toch gewend aan zekere luxe, aan uitgaan. Emilie hoorde schijnbaar oplettend toe, innerlijk ten volle overtuigd van al die bezwaren, die zijzelve eens geopperd had, maar nu, nu had zij zich tot de dwaasheid van dit bezoek laten verleiden, en nu wilde zij ook haren jongen niet afvallen; nu wilde zij het laten voorkomen, of al die bezwaren alleen bij den heer Verstraeten bestonden en bij niemand anders, en nu zoû zij trachten ze te weêrleggen. Zoo ging het: als men eens iets dols deed, verviel men van de eene dwaasheid in de andere, en zij zoû nu moeten redeneeren tegen haar eigen gevoelen in. Het was een moeilijke taak, al kon zij nog zoo goed praten, en het was misschien tot het ongeluk van haar Georges, dat zij zoo pleitte, maar ach, de jongen was zoo verliefd, en misschien had hij het toch wel aan het rechte eind! Zij was ook niet een orakel, en er waren wel meer huishoudentjes, die het krap hadden, kleine ambtenaartjes, eerste luitenants.... Neen, neen, au fond vond ze zich toch bespottelijk, maar er was niets, niets meer aan te doen! En terwijl zij pleitte voor Georges, was zij innerlijk woedend, dat hij haar zóo ver gebracht had. Kon zij dien jongen dan niets weigeren, en moest zijzelve medewerken tot zijn verderf? Maar zij hield woord, zij viel hem niet af, en zij pleitte zoo goed, dat mevrouw Lili ging halen, die zeer weende en Emilie herhaaldelijk kuste. Van een engagement zoû echter nog geen sprake zijn; mevrouw hield niets van zoo'n armelui's-engagement, dat wel jaren duren kon, en Emilie praatte Lili voor, dat de verbintenis des harten, gesanctioneerd door haar ouders, reeds heel veel beteekende in de gegeven omstandigheden. Het was toch ook beter zóo, niet waar; bevielen zij elkander niet bij nadere kennismaking, dan werd er nog niets verbroken dan een platonische band, en bevielen zij elkander meer en meer, welnu, dan des te beter. Kom, zij moest het maar niet al te donker inzien, er was werkelijk nog al een beduidende overwinning behaald op die ompantserde ouderharten en.... wat wilden ze dan toch eigenlijk meer? Zoo maar in eens trouwen zeker, hè.... morgen receptie, over een paar dagen naar stadhuis en kerk | |
[pagina 240]
| |
en dan op een zolderkamertje onder de hanebalken! Zeker, dat zoû charmant zijn! Lili lachte door heure tranen heen en zij kuste hare ouders; zij zoû alles goed vinden, zooals papa en mama het wenschten. | |
II.Dien middag werd Georges ten eten gevraagd, en men had daarna een heerlijke Septemberavond in den tuin. Het was laat, toen Georges wegging; laat, toen Marie en Lili samen heure slaapkamer opzochten en zich ontkleedden.... Marie luisterde vriendelijk en geduldig naar Lili's gesnap over honderden plannen voor de toekomst: zij zoû het heerlijk vinden te reizen en Georges' betrekking bracht natuurlijk meê, dat zij dit later veel zouden doen; dit zoû zij zich niet uit het hoofd laten praten, al beweerde hij ook, dat zij zich niet al te veel illuzies maken moest. Behagelijk strekte zij zich tusschen de koele lakens uit, glimlachend tegen de rozige vizioenen harer fantazie, de armen boven heur hoofd gebogen, dat in het verwarde lichtblond heurer haren lag. Ook Marie vlijde zich ter ruste, en het was een oogenblik stil in het donkere vertrek, toen er zachtjes aan de deur geklopt werd, die dadelijk openging... De meisjes schrikten even.... - Cht! Stil! Het is niets.... Ik ben het! fluisterde een onderdrukte stem en zij zagen eene kleine, gebogen gestalte, in nachtjak en nachtmuts, met een kandelaar binnentreden.... Cht! Het is niets! Ik woû alleen maar eens even komen babbelen.... Het was oude Dien, het familiestuk der Verstraetens, de goedige meid, die altijd zoo handig hielp met comediespelen en tableaux-vivants. Zij kwam op haar kousen aan, terwijl het licht van den blaker op haar verschrompeld gelaat onder de witte muts een gelen gloed wierp. - Maar Dien! Je laat me schrikken! Je lijkt wel een schim! riep Marie. - Cht! Stil! Iedereen is al naar bed, maar ik dacht, dat je toch nog wel niet zoû slapen.... Ik kom eens even babbelen.... mag ik? - Zeker Dien! Je mag, hoor! sprak Lili opgewekt. Wat heb je te vertellen....? Dien zette zich op den rand van Lili's bed. | |
[pagina 241]
| |
- Je begrijpt, oude Dien is niet zoo oud, of ze merkt wel wat, als er iets aan de hand is.... En zie, als ze dat zoo merkt, dan kan ze dat niet voor zich houden, dan moet het er uit. Jou kleine ondeugd! Zij dreigde Lili met haar wijsvinger. - Wat Dien? vroeg Lili. - Kom, liefje, hoû je nou maar niet zoo onnoozel! Denk je, dat ik niet weet, waarom je vanmiddag gedaan hebt, of je huilde en waarom freule Emilie zoo lang in de serre heeft gezeten.... Zie je, toen dacht ik al zoo iets! vervolgde zij met een knipoogje van haar ingevallen oog, en ik prakkezeerde bij mijn eigen, en jawel.... om halfzes, daar komt hij aanzetten en hij bleef lekkertjes eten, hoor! - Ach wat, Dien. Wat kakel je toch? verweerde Lili zich. - Neen, neen, Dien kakelt niet. Dien weet heel goed, wat ze weet.... Nou hoor, je weet ook wel wat je doet! - Wat dan? - Wel kind, je hebt groot gelijk. Het is wat een bestendige jongen. Zoo een lief zacht gezichtje, met zoo een blond snorretje. Het is net een mannetje voor je! Jij bent ook nog al fijntjes; ze zijn net een spannetje, niet waar, juffrouw Marie? - Geknipt voor elkaâr! gaapte Marie van uit haar lakens. - Dus hij bevalt je? vroeg Lili. - Keurig! antwoordde Dien. En hij is altijd zoo vriendelijk tegen mij en tegen Bet: hij kan het altijd zoo aardig zeggen, als ik hem opendoe: ‘Zoo, dag Dien, hoe maak je het?’ Altijd zoo een woordje er bij, begrijp je. Zoo niets trotsch. En dan vergeet hij nooit zijn voetjes af te vegen. Lili schaterde het uit. - Je bent toch niet boos, dat ik dat zeg? vroeg Dien. - Wel neen, Dien, ik ben heel blij, dat hij in je gratie is. - Slapen doe je toch niet in het eerste uur, wel? Zie je, overdag heb ik het altijd te druk om me goed lucht te geven: dit is nu net een uurtje om vertrouwelijk te zijn. En Dien mag je toch wel eens een raad geven, hè? Zie je, ik ben ook getrouwd geweest, en het is niet alles, kind, het is niet alles. Ja, in het begin denk je, dat het heel aardig is huisje te spelen, maar later dan komen de kleintjes, en dan komen de zorgen. Ik heb er drie gehad: kinderen, zie je, en het is wat een moeite ze groot te brengen. En je weet, | |
[pagina 242]
| |
ik heb niet veel plezier van ze beleefd. Een is er gestorven, een jongen, toen hij veertien jaren was, en mijn andere heeft niet al te best opgepast, ja gerust, dat heeft hij: hij is toen als zooveel als koloniaal gegaan. Alleen mijn meisje, daar heb ik plezier van; je weet ze is in Rotterdam, getrouwd met een kleêrmaker? - Ja, Dien.... - En zeg eens, wanneer denk jij nou te trouwen met je mannetje? - Ach, Dien, waarlijk ik weet het nog niet.... we trouwen nog in lang niet, en je moet er niet over kakelen, hoor! - Neen, maar daar zal ik wel voor oppassen. Trouwens, je begrijpt, Bet merkt ook wel wat.... Zoû er een jaartje overheen moeten? - O, minstens, maar kom Dien, ga nu naar bed - Ja liefje, maar zie je, als er kindertjes komen, van die kleine blondjes, - jullie zijn allebei zoo blondjes - dan ga ik van je ma weg en dan kom ik bij jou, vindt je dat goed? - Als kindermeid? Dank je, daar zal je dan veel te oud toe zijn. - Nou hoor! Ik zoû ze nog goed ploeteren en wasschen.... - Dien, ik vind, dat je onvoegzame dingen zegt! riep Marie. Foei! - Nou wat is daar nu voor onvoegzaams aan? Maar kom, ik ga, het is al half een, warempel.... En hoor, juffrouw Marie, nou moet jij ook aan de beurt komen.... die kleine meid is je nou al voor, nou niet blijven zitten, hoor! Zal je er voor zorgen? - Zeker Dien! Ik zal mijn best doen! sprak Marie. - Droom er dan maar lekkertjes van.... en jij ook liefje, droom maar van hem. En zeg hem, dat Dien hem een lieven jongen vindt, met zijn klein snorretje.... Zal je het doen? Zal je het doen, ondeugd.... Zij pakte Lili, die weêr schaterde, schertsend bij de schouders. - Ja, ja, Dien, ik zal het doen. Maar je hoeft me niet zoo te schudden, ai!.... Nacht Dien! - Nou, nacht dan schatjes!.... Cht, kind, lach toch zoo niet.... De oude lui zullen wakker worden.... Cht! Cht! Ik ga.... stil! Dien ging, geelachtig wit in den gloed van den blaker met een laatst knipoogje, vol geheimzinnige vroolijkheid, onhoorbaar sluipend op haar kousen.... | |
[pagina 243]
| |
- Die gekke Dien! lispelde Lili, nog lachend en half reeds in slaap. De kamer was weder donker geworden en stil, zeer stil, en Marie lag recht met het hoofd op haar kussen, de oogen open omhoog naar de zwarte zoldering gericht....
einde van het eerste deel. |
|