Eline Vere
(1889)–Louis Couperus– Auteursrecht onbekendI.De strengheid des winters verzachtte zich en het voorjaar viel in, druipende van regen en kil van mist, die haar sluiers in flarden ophing aan de, nog bladerlooze, boomen. En men praatte veel over Otto van Erlevoort, die Eline Vere zoo het hof maakte; o zeker, het zoû een engagement worden, meenden de Eekhofjes, de Hijdrechten, de Van Larens en mevrouw Van der Stoor. Henk was met Etienne in Gelderland geweest; zij hadden gelogeerd op het Huis ter Horze, het landgoed der familie Van Erlevoort, waar Theodore, de oudste zoon, zomer en winter met zijn vrouw en zijn kroost woonde, en in dien tijd was Otto veel op het Nassauplein gekomen, bij Betsy en Eline, wel meestal in gezelschap van anderen, geïnviteerd er familiaar den avond te passeeren, maar toch, bleef het niet opmerkelijk in hem, die anders stil leefde en weinig uitging, dat hij nu de Van Raats zoo dikwijls bezocht? Intusschen, kwam het eens tot een engagement, dan zoû het uitstekend zijn: Otto was een charmante jongen, had een goede pozitie, Eline was allerliefst, elegant, rijk naar men meende: zij waren voor elkander geknipt, en daarbij, Eline zoû heel blij zijn een baron te krijgen! Men vond hen zoo goed voor elkander geschikt, dat men eigenlijk leed had er maar weinig kwaads van te kunnen zeggen, en men zocht, tot men eindelijk iets gevonden had; au fond was het Betsy, zie je, die, zooals je wist, niet al te best met zusje overweg kon, en die haar gaarne fatsoenlijk het huis had uitgebonjourd.... Betsy haalde Otto aan; het was waar, Eline wilde wel, maar zonder Betsy hadden misschien noch hij, noch zij er aan gedacht.... O ja, Betsy, ze was heel goed in gezelschap, maar in huis! Een maîtresse femme? Wel neen, erger... | |
[pagina 147]
| |
een feeks! Die goede, dikke Henk zat geheel onder de pantoffel, en als Eline niet zoo ongemakkelijk was, en flink van zich afbeet, was ze ook onder den duim geraakt! Het scheen oppervlakkig zoo lief, een zusje, dat wees was, in huis te nemen, maar als je zoo schatrijk was als de Van Raats, beteekende het financieel niets - daarbij de Vere's hadden óok geld - en of het in huis alles zoo couleur de rose was, men geloofde er niets van! Daarom, Betsy vond, Eline moest maar trouwen; het werd tijd; ze had het ook al zoo dikwijls kunnen doen, met dien, en met dien, maar ze was mooi, en ze was moeilijk, enfin... het was haar zaak, niet waar? Eline wist dat men zoo over haar sprak, maar zij trok er zich met een vorstelijke onverschilligheid bitter weinig van aan. Zij ook dacht het: Otto zoû haar zeker vragen, en zij meende, dat zij hem zou aannemen.... Zij gevoelde wel is waar geen liefde, zooals zij die bedoelde, voor Van Erlevoort, maar er bestonden niet de minste termen om hem af te wijzen; het zoû in alle deelen een uitstekende partij zijn; meer fortuin zoû haar niet onwelkom geweest zijn, maar zij, meende zij, met haar verfijnde zuinigheid, zoû genoeg tact bezitten, om een schijn van weelde om zich heen te verspreiden. Dat Betsy echter Otto aanhaalde, was een weinig bezijden de waarheid: Betsy, hoewel zij het huwelijk zeer gewenscht achtte, gevoelde geen persoonlijke sympathie voor Otto, die haar te strak en gepozeerd was, en zij was vriendelijk en beleefd tegen hem, maar deed geen zweem blijken, dat zij hem een gewenschten zwager vond.... Ook bij de Van Erlevoorts had men van de buitenwereld wel eens onbescheiden vragen vernomen, maar Frédérique haalde nog altijd haar schouders op, met een gebaar, alsof zij totaal van niets wist; Eline was immers al zoo dikwijls geëngageerd geweest - in de oogen harer kennissen altijd - met dien en met dien, waarom ook niet eens met Otto? vroeg zij zoo ironisch, dat men de waarheid niet gissen kon. En toch wist zij, dat er thuis soms raadselachtige gesprekken gevoerd werden tusschen mevrouw Van Erlevoort, Mathilde en Otto, een soort van familieraad, die nog tot geen beslissing scheen te komen. Zij gevoelde er zich een weinig uit ter zijde geschoven, en ze was te fier, nu men haar raad versmaadde en haar opinie niet noodig scheen te hebben, er zich in op te dringen; eens zelfs, toen zij mama, zuster en broêr na het diner te zamen had gevonden, en bespeurd had, hoe het gesprek bij | |
[pagina 148]
| |
heur binnenkomst eensklaps was opgehouden, hoe men haar, terwijl heure hand den deurknop nog had vastgehouden, aangezien had met eenige lichte verlegenheid, was zij, zonder een woord, weder verdwenen, de deur zacht sluitend, in een stille bouderie, vol gekrenktheid. Ook alleen met Otto zocht zij na heur gesprek over den waaier geen vertrouwelijk samenzijn meer; hij beschouwde haar immers als een kind; nu goed, zij zoû hem niet lastig vallen met haar kinderachtigheden.... En alleen bij Lili en Marie voer zij uit tegen Eline, dat coquette nest, zonder een sprankje gevoel in al haar gedraai en gelach; maar zij zweeg, als Paul er bij was; hij verdedigde haar ook al: Eline had hem ook al ingepalmd, even als Etienne, die geen kwaad woord van haar hooren kon! Wat al die jongens toch in haar vonden, ze begreep het niet, zij vond Eline een en al onnatuur en affectatie, een actrice, Eline speelde altijd comedie.... En al was zij geërgerd over Etienne's pleitredenen voor Eline, zij gevoelde zich zonder hem, nu hij op de Horze logeerde, wat eenzaam in het groote huis, te midden van het gewoel der Van Rijsseltjes en het geblaf van Hector, waartusschen dikke juffrouw Frantzen zich met wanhopige pogingen roerde om den vrede te herwinnen. | |
II.Het was Zondag en Paul van Raat had zich voor een pooze gezet aan zijn ezel, waarop een half voltooid stilleven prijkte: eenig oud Delftsch, een antieke Bijbel, een antiek Rijnwijnglas en een zilveren drinkkan, - die van Vincent, welke hij toch had overgenomen, - los geschikt op een breed gekreukeld Smymaasch tafelkleed. Maar het werk vlotte niet; het licht bleef vaal, hoe hij ook zijn gordijnen ophaalde of neêrliet, en hij betreurde het, dat zijn vingers veel gemakkelijker de voorwerpen zelven in een oogwenk smaakvol wisten te plaatsen, dan ze daarna in kleur op het doek na te beelden. Het was de schuld van het weêr: bij zoo een regenachtigen hemel tintelde er geen licht in den wijn van zijn glas, en geleek de zilveren kan tin.... En hij legde het penseel weg en wandelde met de handen in de zakken en sluitende zijn atelier op en neêr, een weinig geërgerd door zijn gemis aan werkkracht. Hij had toch zoo gaarne gewild, maar hij kon niet, al dwong hij zich.... Zijn kamer geleek een chaos van artisticiteit, zooals zijn mach- | |
[pagina 149]
| |
teloos dilettantengemoed een chaos was, waaruit zelden een schepping voortkwam. Boven een gebeeldhouwde eikenhouten kast hing een tropee van antieke wapens; de muren waren, tot het plafond toe, bedekt met porcelein, schilderijen, platen en etsen, en vrouwenbeelden in marmer en terracotta schenen hem te omringen, als in een harem van krijtwitte en amberkleurige schoonheid. Overal slingerden boeken; uit losgestrikte portefeuilles slipten schetsen en gravures; op den grond, om den ezel, lagen penseelen, kwasten en tubes. Een groote aschbak was vol asch en overal lag stof. Leentje, de werkmeid, mocht slechts bij groote gratie dit verblijf binnentreden. En terwijl hij in zijn teleurstelling op en neêr wandelde, scheen het hem dat hij een verluchting zoû gevoelen, wanneer hij al dien artistieken rommel eens opruimen, zijn ezel op zolder brengen, en nooit meer aan een penseel denken zoû. Het scheen hem toe, dat, ware zijn kamer gezuiverd van kunst, zijn geest van zelven ook geen kunst meer verlangen en geen teleurstellingen ondervinden zoû... Het was tijd verknoeien; hij kon toch niets, hij kon zich beter amuzeeren dan met dit gekladder.... En hij bedacht, hoe hij zijn kamer dan opnieuw zou inrichten, ruim en eenvoudig, zoodat men er zich in bewegen kon, zonder nu een beeld om te gooien of dan over een Oostersche draperie te struikelen. Maar toch, iets als weemoed overviel hem bij die gedachte; het was toch illuzie.... wel reeds lang gebroken en neêrgestort van haar voetstuk, maar waarvan hij nu ten laatste de scherven nog weg zoû vagen..... Eensklaps hoorde hij Eline's schertsende stem op den corridor, en hij ging naar beneden, de achterkamer in, waar zij zijn moeder reeds omhelsde. Zij was met Ben gekomen; Betsy liet mevrouw Van Raat vragen, of zij genoegen zou hebben dien avond op het Nassauplein te komen: er kwamen alleen mevrouw Eekhof met hare dochters, Ange en Léonie, Frédérique met haar twee broêrs en Vincent. - We rekenen natuurlijk ook op jou, Paul! sprak zij, terwijl zij hem de hand reikte. Cela s'entend, n'est ce pas...? kom, mevrouwtje, u moest het maar doen, wees nu niet zoo onaardig te weigeren; u mag op uw gewone uurtje weêr weg. Ce n'est pas à refuser.... Enfin, mevrouwtje zoû het dan maar doen, maar eigenlijk gevoelde zij zich niet thuis bij al die jeugd. - Dat doet u juist goed, die vroolijkheid... zie mevrouw | |
[pagina 150]
| |
Van Erlevoort eens! sprak Eline. Aan die moest u een voorbeeld nemen... Mevrouw, niet bestand tegen de verlokking van de stem harer lieveling, werd overwonnen; ook Paul beloofde te komen. En mevrouw zag Eline, die naast haar op de canapé zat, met nieuwsgierigheid aan, als overwoog zij iets bij zichzelve. Paul had Ben aan het ravotten gebracht, geërgerd over de zoetheid van het kind, dat stil op een bankje aan de voeten zijner grootmama was gaan zitten. - Zeg Eline, ik moet je toch eens vragen....! begon mevrouw Van Raat fluisterend. Is het zoo? Eline voelde een lichten blos haar wangen kleuren, maar zij deed, of zij de vraag niet begreep. - Wat mevrouwtje? Hoe meent u? Mevrouw glimlachte, maar verklaarde zich niet verder. Alleen vroeg zij: - Frédérique komt ook vanavond, nietwaar...? - Ik denk het wel, ten minste.... begon Eline. - Alleen....? - Neen, met.... zooals ik u zooeven zeide, met haar broêrs, Otto en Etienne.... - O zoo! sprak mevrouw achteloos, maar zij zag haar weder van terzijde aan, terwijl iets als een schalkschheid in haren doffen blik speelde. Eline glimlachte een beetje verlegen. - Ik geloof, dat u erg ondeugend is! sprak zij, over haar mofje strijkend. - Ach, de menschen praten zooveel, niet waar? Je hoort dit, je hoort dat... maar toch, soms hoor je ook wel eens de waarheid. - En wat heeft u gehoord? - Iets dat je mij al lang had moeten vertellen, als je vertrouwen in mij gesteld had. Nu moest ik het waarlijk door Betsy het eerst weten. Eline schrikte. - Heeft Betsy gezegd...? stamelde zij. - Ja, liefje, en ik had het liever voor het eerst van jou gehoord! herhaalde mevrouw Van Raat, in de lichte gekrenktheid eener oude dame, die meent te kort gedaan te zijn. Eline werd heimelijk ongeduldig. Het is waar, Otto had haar gevraagd, maar zij kon zich nog niet beslissen, en het hinderde haar, hoe iedereen er van scheen te weten en ongevraagd raad gaf, hoe iedereen in bedekte en onbedekte termen tegen Betsy toespelingen waagde te maken en som- | |
[pagina 151]
| |
migen, gedekt door den sluier van intimiteit, haar zuster zelfs ingefluisterd hadden, bij Eline aan te dringen, opdat zij zich verklaren zoude... Zij had ten laatste genoeg van die indiscreties, en zij was op het punt mevrouw Van Raat een bits antwoord te geven, maar zij bedwong zich en liet niets van haar ergernis blijken, terwijl zij aan mevrouws oor murmelde: - Ach, wat had ik u moeten zeggen...? het is zoo, Erlevoort heeft mij gevraagd... maar ik mocht er toch niet over spreken, voordat ik zelf wist, wat ik zoû doen. En zij zag even naar Paul, schielijk haar blik afwendend, geërgerd ook op hem, daar hij, met Ben op zijn rug, een pooze het ravotten gestaakt had, haar nieuwsgierig aanzag en haar woorden poogde op te vangen. Zij zoû hun toch geen voldoening van die ongepaste onbescheidenheid geven, meende zij, en zij stond op, en brak mevrouw Van Raats overwegingen, waaruit bleek, dat de oude dame Otto gaarne mocht, zoo spoedig zij kon, af, door een omhelzing en een paar lieve woordjes. En zoowel de meerdere innigheid van mevrouw Van Raats bevenden kus, als de dartelheid in Pauls oogen hinderde haar tot kribbig wordens toe, terwijl zij op Ben wachtte, daar zijn grootmama hem nog liefkoozend in haar armen sloot. | |
III.Neen, Eline wist niet wat te beslissen. Zij huiverde een stap te doen, die haar gelukkig of ongelukkig voor haar leven maken kon; het was haar, als hing heur toekomst thans alleen af van een enkel woord, dat zij draalde te uiten. Zij huiverde er voor een mariage de raison te doen, daar zij in heur hart een grooten drang gevoelde naar veel liefde, al had zij dien ook, willens en wetens, onderdrukt na haar teleurstelling. En Otto... zij had met hem gedanst, met hem gelachen en geschertst, maar nooit had zijn beeld haar gedachte ook maar een wijle vervuld en zij had hem vergeten, zoodra zij hem niet meer zag en hoorde. Toen zij echter zijn hartelijken eenvoud doorzien had, toen zij ried, dat hij haar liefhad, was dit vermoeden haar zoet geweest, en zij maakte zich wijs, dat het haar zoû gehinderd hebben hem leed te doen, hem iets te moeten weigeren, zelfs heur hand... Bij die vrijwillige verblinding scheen de zachtheid | |
[pagina 152]
| |
van zijn stillen hartstocht een balsem uit te gieten over haar gemarteld hart. De gedachte zijn vrouw te worden had haar onder dit zelfbedrog vervuld met een kalme vreugde; iets als een lieflijk verschiet was haar voor den blik gerezen, en... zij had financiëele overwegingen gemaakt. Ook, meende zij, lachte het haar toe, geheel onathankelijk te zullen worden, en het huis harer zuster te verlaten, daar zij er zich, trots haar eigen fortuintje, als geketend gevoelde, als een lastige logée, die men duldde ter wille van de opinie der wereld. Maar onder al die schijnredenen, welke haar lokten Otto met een stille behaagzucht toe te lachen, school, een adder gelijk, onzichtbaar voor haar eigen blik, de bittere spijt over de ruïne harer ingestorte fantazieën weg, en zoû zij zich ooit aan Otto geven, het zoû zijn om zich te wreken op Fabrice, om zich te wreken op zichzelve. Intusschen, zoodra hij gevraagd had, zoodra zij nadenken moest, en zich niet in een overstelpende weelde van passie kon overgeven, was zij vol angst teruggedeinsd een beslissend woord te spreken. Hij, Otto, wachtte; hij ten minste was bescheiden. Hij had gedurende eenige dagen het huis der Van Raats gemeden, en zij wilde hem beloonen voor zijn discretie; zij had blozend Betsy verzocht hem een intieme invitatie te sturen, evenals aan Freddy en Etienne. Hij zoû komen, zij zoû hem spreken en het scheen haar of zij door onzichtbare machten werd voortgestuwd op een hellend pad, of zij anders wilde dan zij handelde, maar onmachtig was den dwang van haar noodlot te ontgaan; het scheen haar of zij geblinddoekt zocht naar haar geluk, angstvol luisterend haar handen uitbreidde naar iets wat er de echo van scheen, en toch zeker was het nimmer te zullen vinden, nimmer. | |
IV.Betsy schonk thee. Mevrouw Van Raat en mevrouw Eekhof zaten bij haar op een canapé en praatten met Emilie De Woude; Henk hoorde, met de handen in zijn zak, aandachtig naar Vincent en Eline bladerde met Ange en Léonie Eekhof en Paul in haar muziek op de piano, toen Otto en Etienne binnenkwamen. - En Frédérique? vroeg Betsy verbaasd, terwijl zij Otto de hand reikte. | |
[pagina 153]
| |
- Frédérique gevoelde zich wat moê, ze laat zich excuzeeren, antwoordde hij eenvoudig. - Ze is tegenwoordig meer onwel! sprak Etienne met overtuiging, als wilde hij de woorden van zijn broêr kracht bijzetten. Eline's hart klopte. Zij gevoelde zich zeer zenuwachtig, al wist zij die nervoziteit te verbergen onder haar lieflijke vroolijkheid. Het was haar plotseling of ieder haar aan zoû zien, zoû raden wat zij dacht, en zij huiverde bijna haar wimpers omhoog te heffen, uit vrees het aanzicht van den salon eensklaps geheel veranderd te zullen vinden.... Maar toch, toen zij opzag, was alles hetzelfde: de oude dames praatten met Betsy en Emilie door, Vincent fluisterde bijna aan Henks oor, en de meisjes en Paul drukten Etienne de hand. Otto trad echter naar haar toe. Zij wist bijna niet meer hoe zich te houden, en meende, dat zij zeer onhandig stond, maar juist die aarzeling teekende in haar slank figuurtje iets weifelend schuchters af, dat haar een nieuwe bekoring gaf. Zij hoorde, hoe hij haar eenvoudig goedenavond zeide, maar in zijn stem klonk iets vols en rijks, als een belofte van teederheid. Zij gevoelde eensklaps een nieuwe aandoening, een smeltende weekheid in haar hart, die zij niet begreep. Hij bleef bij hun groepje, bij de piano; hij stond vlak naast haar, maar sprak met Ange, terwijl Léonie luid schertste met Etienne, die haar brutaal het hof maakte. Een enkele maal zag Otto Eline aan, om haar te doen deelen in hun gesprek over niets, en zij glimlachte zonder te hooren. Zij kon haar gedachten niet meer volgen; die fladderden in haar geest als kapellen en het werd haar, of stemmen aan haar ooren zongen.... Zij begreep, dat zij zich niet mocht laten neêrzinken in de zachte weelde, die haar als met donzen armen omving, dat zij niet droomen kon te midden van een salon vol menschen. En zij ging, na een paar schertsende frazen, terzijde, terwijl zij zich verwonderde over haar gedempte stem, die klonk als door een gaas... - Vincent, je speelt ook, niet waar? hoorde zij Betsy vragen, terwijl zij de oude dames en Emilie zag opstaan en Henk in den anderen salon aan het speeltafeltje bespeurde, bezig de paarlemoêren fiches uit een Japansche doos te nemen. Het was haar, als bewoog zij zich in een droom... zij zag de kaarten in den vorm van een S uitgespreid op het ronde, roode laken; zij zag op de hoeken der tafel de bougies | |
[pagina 154]
| |
branden en de, van ringen glinsterende, vingers van mevrouw Eekhof een kaart trekken. Het werd haar, als was zij buiten dat alles, ver af... Vincent ging zitten tegenover Mevrouw Van Raat, Henk zoû spelen met mevrouw Eekhof. Betsy keerde met Emilie terug, zij zouden later invallen. - Mevrouw, wij hinderen toch niet, als we muziek maken, of is het daar een vreeslijk ernstig partijtje? vroeg Léonie aan Betsy, naar de speeltafel wijzend. - O, volstrekt niet, amusez vous toujours...! antwoordde Betsy en zij voerde met een vraag Otto en Emilie mede naar de canapé. Zij was voor vreemden steeds zeer innemend. - Toe, Eline, laat je dan hooren, kindlief, we smachten naar je sirenengeluid! ging Léonie door in een onuitbluschbare levendigheid, ik zal je accompagneeren met mijn doigts de fée. - Heusch niet, Léo, niet vanavond.... Ik ben niet bij stem. - Niet bij stem? Ik geloof er niets van! Kom! Allons, chante ma belle! wat moet het zijn...? - Ja Eline, toe zing! riep mevrouw Van Raat uit den anderen salon en vroeg verlegen aan haar partner wat troef was. - Heusch mevrouwtje, heusch Léo, ik kan niet, ik voel het altijd wanneer ik niet kan.... Ik laat me anders nooit bidden, niet waar...? Maar jij hebt immers muziek meegebracht? - Ja, maar dat zijn geen airs om mee te beginnen, dat is voor later op den avond.... Eerst iets ernstigs, kom Eline, allons! - O, gedecideerd niet! sprak Eline en schudde het hoofd. Het was haar waarlijk onmogelijk; zij gevoelde zich als in een koorts, die haar een zachten blos op de wangen joeg, haar oogleden kwijnend neêrvallen, haar pols jagen, haar vingeren sidderen deed. Zij zou gevibreerd hebben, haar keel was klankloos. - Gedecideerd niet? hoorde zij zacht herhalen en zij zag om. Het was Otto, die bij Betsy en Emilie gezeten het haar vroeg en haar met zijn hartelijke oogen aanzag. Opnieuw schudde zij het hoofd, steeds, naar zij meende, onhandig, maar vol onbewuste bevalligheid. - Waarlijk, ik zoû niet kunnen.... En zij wendde zich dadelijk af, vreezende, dat hij vermoeden zoû, waarom.... Daarbij gevoelde zij zich zeer verlegen, zoodra haar blik den zijne ontmoette, ofschoon niet het | |
[pagina 155]
| |
minste verwijt er uit straalde. En het werd haar nu of er iets scheefs was in de verhouding dier kennissen, welke hunne salons vulde met hun gescherts en gelach, iets wat niet was zooals gewoonlijk en de regelmatige banaliteit ervan verbroken had; maar toch, zoo dacht zij, alleen Betsy, en mevrouw Van Raat wisten, dat Otto haar gevraagd had, en dat zij hem dezen avond haar antwoord zoû geven..... wat de anderen ook mochten vermoeden, zij zouden geen woord laten ontslippen, dat haar zoû noodzaken den sluier van hun geheim op te beuren, vóór zij het verkoos. En dit vertrouwen op de discretie hunner welopgevoedheid stelde haar gerust. Léonie echter boudeerde en vond Eline een vervelende meid. Paul en Etienne riepen nu, dat zij, Léo, zingen moest en wilden hare muziek halen, die het meisje uit eene affectatie van schuchterheid in de vestibule gelaten had. Alle drie vlogen zij lachend naar de deur, maar Léonie wilde hun niet permetteeren de muziek te zoeken en zij maakten een plotselinge, vroolijke drukte, die de whisters in den anderen salon glimlachend over de kaarten deed opzien. Etienne echter zegevierde en bracht weldra met opgeheven armen de partituur van de Mascotte binnen, die aan een draad uit zichzelve hing. De Eekhofjes werden overgehaald en zij neurieden nu lachend en hakkelend met twee dunne, schelle stemmetjes het duet van Pipo en Bettina: ‘O, mon Pipo, mon Dieu, qu't'es bien!’
terwijl Etienne haar met, dikwijls twijfelachtige, akkoorden begeleidde. Toch had het duet groot succes en in een stijgende vroolijkheid galmden zij weldra met hun vieren, Ange, Léonie, Etienne en Paul, zoowel uit de maat, als uit den toon, nu het langoureuse: ‘Un baiser est bien douce chose!’
dan het comique: ‘Le grand singe d'Amérique!’
en hun muziek dartelde als een gefladder van luchtige melodie vroolijk door de salons. Eline was op een pouffe naast de piano gaan zitten, en zij leunde er heur koortsig hoofdje tegen aan, bijna verdoofd door Etienne's hard gerammel. Hare hand sloeg de maat op hare knie: zoo scheen zij nog eenig belang te stellen in wat zij deden. Zij hoorde de snaren der piano gonzen in hare ooren, en dit gegons verhinderde haar na te denken en eene beslissing te nemen. Telkens slingerde zij van het een op | |
[pagina 156]
| |
het andere.... ja, zij zoû aannemen; zijne liefde, schoon niet beantwoord, zoû toch haar geluk zijn, het was de vervulling van haar noodlot.... neen, zij kon zich niet dwingen, zij kon zich niet, zonder een zweem van liefde, laten vastketenen. En het was haar of heure gedachte, tot bezwijmelens toe, gewiegeld werd naar twee zijden; het was haar of een klok hard in heur hersenen tikte, ja, neen, ja, neen.... Verluchting zoude het zijn in den blinde te grijpen.... neen, slechts met juist overleg mocht zij haar besluit nemen.... o, dat die klok toch bedaarde, zij vermocht niet zoo te strijden met zichzelve, zij was er te zwak toe.... Zij wilde niet meer nadenken, zij zoû zich laten medeslepen door de onzichtbare machten, die haar op het hellend pad dreven, zij zoû zich geheel overgeven aan den drang der omstandigheden; die zouden beslissen voor haar... en zij gevoelde een rilling kil over hare huid glijden, toen hunne blikken elkaâr ontmoetten en stond op. | |
V.Vincent was uitgevallen, Betsy viel in. - En Elly, heb je nu al een dollen streek verzonnen, iets vreeselijk dwaas? vroeg Vincent, in de laatste woorden hare stem nabootsend. Aan de piano was het kalmer geworden. Léonie was bij Emilie gaan zitten praten en verhaalde zeer levendig van eene kleine sauterie bij de Van Larens. Etienne had zich omgedraaid op den tabouret en maakte nu gekheid met Ange, die in een schaterlach op de pouffe was neêrgevallen, terwijl zij haar gelaat met de handjes bedekte. Paul lachte meê en bladerde in de muziek. - Hoe? Wat?.... Hoe meen je? stotterde Eline, die niet begreep. - Je vertelde me immers verleden, dat je iets vreeselijk dols zoû willen doen; nu, ik vraag je of je misschien al iets weet. Ik doe gaarne meê. Zijn scherts was haar een wanklank. In de, haar ongewoon ernstige, stemming, waarin zij onwillekeurig door haar gedachten was gekomen, scheen de herinnering aan die pooze van wuftheid haar een echo van vervlogen wenschen toe. Neen, zij wenschte zich aan geen berispelijke onzinnigheden toe te geven; zij wilde verstandig zijn, verstandig zijn als Otto was. Berispelijk onzinnig: haar teleurgestelde liefde, zoo | |
[pagina 157]
| |
zij dien naam aan haar dwaasheid mocht geven, was het al geweest; zij wilde zich voortaan niet meer zoo laten medeslepen. En zij drong in haar hart den bitteren spijt terug, die er als een adder den kop scheen op te beuren. Terwijl zij nauwlijks woorden vond om Vincent met een luchtige fraze te kunnen antwoorden, ontving haar eensklaps een plotselinge schrik. Het was een gedachte, die nieuw bij haar oprees. Neen, er was geen terugdeinzen meer mogelijk. Otto, Betsy moesten verwachten, dat zij zoude aannemen. Zoû zij anders hem met de intieme invitatie haar wensch te kennen hebben gegeven, dat zij hem wilde zien? Zoû zij hem anders niet geschreven hebben? Het was beslist, het kon niet anders en een groote rust verspreidde zich, na haar plotselingen schrik, door haar geheele wezen. - Maar lieve meid, ik geloof, je lijdt aan distracties! riep Vincent lachend uit. Hij had haar gevraagd, waarom Georges de Woude er niet was en zij had kwijnend gelispeld: - O, ja, dat is wel zoo.... Zij lachte nu zelve, zij werd nu weer zichzelve in de zaligheid van die rust. Zij gingen zitten. - Neem me niet kwalijk; ik heb wat.... en ze bracht de hand aan de lokjes op haar voorhoofd. - O, zeker hoofdpijn. Ik ken dat! viel hij ironiek haar in de rede en zag haar onderzoekend aan. Ik geloof, dat het een familiekwaal bij ons is; we hebben dikwijls hoofdpijn. Verschrikt hief zij haar blik naar hem op. Hij kon toch niets weten? - Ik heb ook hoofdpijn gekregen, onder het spelen, onder dat gerammel aan die piano. Het was, alsof ik allerlei schelle kleuren zag, groen, geel, oranje. Als die kleine, vroolijke meid daar zingt, Léonie, geloof ik, zie ik altijd oranje. - En als ik zing? vroeg zij coquet. O, dan is het heel iets anders, hernam hij ernstig. Dan zie ik altijd een harmonieuzen climax van zeer licht roze tot purper toe, en alles smelt zacht in elkaar. Je lage tonen zijn roze, je hooge purper, en schitterend. Als Paul zingt wordt het me grijs, soms iets van violet. Zij begon zeer vroolijk te lachen, en Paul, die hem gehoord had, ook. - Maar Vincent, dat zijn vizioenen van een overspannen fantazie. | |
[pagina 158]
| |
- Misschien wel. Soms is het toch iets heel moois. Heb je het nooit gehad? Zij dacht even na, terwijl Ange en Etienne, die het laatste van hun gesprek gehoord hadden, naderbij kwamen en luisterden, evenals Paul. - Neen, ik geloof het niet. - Heb je ook niet, dat sommige tonen de gedachte aan een geur bij je opwekken, bij voorbeeld opoponax of réséda? Orgeltonen zijn net als wierook. Als je die scene van Beethoven zingt: Ah, Perfido! dan ruik ik altijd verveine, vooral bij een der laatste, hooge passages.. Als je het eens later zingt, zal ik je zeggen wanneer. Ange schaterde. - Maar, meneer Vere, hoe heerlijk zoo geparfumeerd te zijn! Allen lachten meê en Vincent scheen ook zeer opgewekt. - Het is toch waar, parole d'honneur. - Neen, ik heb wel, dat sommige menschen me aan beesten laten denken, fluisterde Etienne. Henk bij voorbeeld, laat me aan een grooten hond denken, Betsy aan een kip, mevrouw Van der Stoor aan een krab. Men gierde het uit: Otto, Emilie en Léonie stonden op en kwamen naderbij. - Wat is dat toch voor een vroolijkheid? vroeg Emilie nieuwsgierig. - Mevrouw Van der Stoor is een krab! gilde Ange met tranen in de oogen van het lachen. - En zeg eens Eetje, waar laat ik je dan aan denken? vroeg Léonie met glanzende oogen, nadat Eline haar op de hoogte van het gesprek had gebracht. - O, jij en Ange zijn net twee kleine puckjes, roaff! roaff! riep Etienne uit en blafte. Freule De Woude met haar onderkin is een kalkoen! fluisterde hij, overmoedig door zijn succes, Ange in, die bijna stikte. Juffrouw Frantzen is ook een kalkoen, in een ander genre. Willem, onze knecht, is een deftige ooievaar en Dien, de keukenmeid van de Verstraetens, een kaketoe. - Het is een menagerie, een arke Noachs! gierde Léonie. - En Eline? vroeg Paul ten laatste. - O, Eline! herhaalde Etienne en dacht na. Soms.... een pauw, soms.... een slang, op het oogenblik.... een duifje. Men schudde het hoofd over den dollen jongen, maar men bleef vroolijk lachen, zeer vroolijk. | |
[pagina 159]
| |
VI.- Etienne is altijd opgeruimd, sprak Eline tot Otto, nadat men zich verspreid had en zij knikte mevrouw Van Raat, die Emilie haar plaats aan de speeltafel had afgestaan, vriendelijk toe. Vincent werd intusschen zeer geplaagd door de Eekhofjes, die hem vroegen of hij een parfumeriewinkel ging opzetten. - O ja! antwoordde Otto. Hij heeft ook geen reden anders te zijn, niet waar? Hij heeft alles wat hij verlangt. Er klonk iets weemoedigs in die woorden, als was dit met hem, Otto, niet het geval, en het was Eline onmogelijk hem nog iets te antwoorden. Een pooze bleven zij zwijgend naast elkaar staan, terwijl haar bevende hand in de pluimen van den Makart-bouquet woelde, en zij gevoelde haar gedachte opnieuw wiegelen. - Heb je me niets te zeggen? fluisterde hij ten laatste zacht, maar zonder eenig verwijt. Zij haalde diep adem. - Waarlijk ach..... ik.... ik kan nog niet, vergeef me, maar heusch.... later, later. - Goed later, ik heb geduld, zoolang ik het nog mag hebben, sprak hij, en zijn kalme toon stilde dat gewiegel in haar hersenen. Toch, zij kon niet meer weigeren, maar zij kon zich ook nog niet uitspreken. En zij bewonderde nu zijn tact vol eenvoud, terwijl hij met haar voortsprak over zaken, die hun op dat oogenblik geen van beiden veel belang inboezemden. Die eenvoud was zijn grootste bekoring, voor iedereen; hij was zoo geheel en al die hij was, dat het scheen alsof er achter zijn oprechtheid niet het minste school, dat hij behoefde te verbergen. Terwijl hij praatte scheen hij noch haar, noch zichzelven te willen wijs maken, dat dit gesprek belangrijk was; scheen hij het alleen voort te zetten, omdat hij gaarne bij haar was, gaarne naast haar stond, en dat zij iets tegen elkander zeggen moesten. Het klonk haar zoo duidelijk uit de volle diepte zijner stem: hij dacht aan iets anders en hij poogde dit niet te verhelen. En voor het eerst gevoelde zij nu voor hem iets als medelijden; gevoelde zij, dat zij wreed was, en dat hij moest lijden, en deze erbarming wekte opnieuw de smeltende weekheid in haar op, die zij niet begreep. Gerard ging rond met een zilveren blad vol glazen, wijn en sorbets, daarna met twee groote, porceleinen schulpen vol gebakjes. | |
[pagina 160]
| |
- Wil u een sorbet, mevrouw, en een taartje? vroeg Eline aan mevrouw Van Raat, wat verlaten op de canapé, nu en dan glimlachend tegen het vroolijke troepje der jongelui, die elkaâr kaart legden. - Wacht! vervolgde zij tot Otto, mevrouwtje zit daar zoo alleen, ik ga haar wat gezelschap houden. Hij knikte haar vriendelijk toe en ging hooren naar de horoscoop, die Ange voor Paul trok. Eline wenkte Gerard en zij nam een sorbet, legde een taartje op een schoteltje, en bood het mevrouw Van Raat. Daarna zette zij zich naast de oude vrouw neêr en vatte haar hand. Mevrouw Van Raat roerde echter de ververschingen niet aan, maar zag tot Eline op recht in heur oogen. - Nu, hoe is het? vroeg mevrouw. Eline kon in heur smeltende weekheid niet geërgerd worden over de onbescheidenheid. En zij antwoordde alleen, zeer zacht, bijna onhoorbaar: - Ik.... ik zal ja zeggen. Zij zuchtte, en de tranen welden in haar oogen, toen zij voor het eerst dat besluit uitsprak. Zij zoû ja zeggen. En zij kon niets meer vinden om de oude vrouw bezig te houden; dat eene woord, dat zij zoû moeten uitspreken, vervulde haar zoo geheel, dat alle andere gedachten vervlogen. Een oogenblik zaten zij dus zwijgend naast elkander, een weinig met den rug naar het vroolijke troepje, dat zich om een baby-tafel verdrong en de kaarten raadpleegde. En Eline hoorde eensklaps Ange's schelle stem, die schertste, terwijl zij de kaarten een voor een naast elkaâr scheen te leggen. - Hoort u nu goed, meneer Erlevoort... ik ben veel geestiger dan madame Lenormand... dit is u, hartenheer... u is omringd van veel tranen, maar die klaren op in glimlachjes... u krijgt veel fortuin, en gaat in een kasteel wonen op de Pyreneën. Of koopt u liever een villa bij Nice? Ah! daar is zij! Hartevrouw, ziet u? Roze Mie! U ligt nog al ver van haar af, maar al de tusschenkaarten zijn gunstig... U zal met veel bezwaren te kampen hebben, eer u tot haar doordringt, want ze wordt nog al gecourtizeerd... ziet u maar: klaverheer, ruitenheer, zelfs een plebejer, een sociaaldemocraat: schoppenboer! - Zwarte Piet...! riep Léonie. Ah, fi donc! Eline glimlachte een weinig verschrikt en wischte een enkelen traan af, die aan haar wimpers hing en mevrouw Van Raat, die eveneens geluisterd had, glimlachte ook. | |
[pagina 161]
| |
- O, kijk die azen heerlijk liggen! juichte Ange voort. Geen vrees, meneer Erlevoort, geen vrees, alles klaart op... - De kaarten schijnen gunstig! fluisterde mevrouw Van Raat. Eline trok glimlachend een minachtend mondje, maar zij was wat ontsteld: Zwarte Piet had haar aan Fabrice doen denken.... | |
III.Men was van de whisttafel opgestaan en men praatte druk door elkaar. De vroolijkheid was door de voorspellingen nog meer gestegen, en Etienne verweerde zich met een stortvloed van woorden tegen Ange, die hem voorspelde, dat hij een oude vrijer zou worden; hij bedankte daar hartelijk voor.... Terwijl Ange en Léonie Paul overhaalden nog iets te zingen en Léonie hem een lied van Massenet accompagneerde, nam Betsy met aandacht haar zuster en Otto op. En zij meende goed te zien: er was nog niets tusschen hen verhandeld. Wat draalde Eline toch! Neen, dan had zij, Betsy, het eenvoudiger gedaan; zij had Van Raat kalm geaccepteerd, toen hij haar in zijn onhandigheid gevraagd had.... Waar zat Eline toch over te zeuren? Waarom zou ze Erlevoort nu in 's hemels naam niet aannemen? Zij waren geheel en al voor elkander geknipt.... En ze ergerde zich zeer over die sentimenteele aarzeling harer zuster, terwijl deze een huwelijk doen kon met iemand van goede familie, met een redelijke pozitie.... Haar blik gleed koud over Eline's ranke gestalte, waaraan steeds die weifelende schuchterheid een nieuwe bekoring gaf, en zij merkte die op, zij merkte ook een waas van ernst op, dat over haar schoonheid verspreid lag, en dat zij nooit te voren bij haar bespeurd had.... Wat een pourparlers toch, als alles zoo eenvoudig was! Maar toen zij haar man, die met Otto sprak, in het oog kreeg, ergerde die haar nog meer dan Eline: wat was hij toch dom! Zou hij waarlijk nog niets gemerkt en niet begrepen hebben, waarom Otto eigenlijk vanavond ten hunnent was? Intusschen, mevrouw Van Raat was reeds vertrokken, later dan zij gewoonlijk placht te doen en nog over Eline's besluit in eene onzekerheid, die haar nieuwsgierig had doen dralen. Zij had zich eenigszins de illuzie gemaakt van eene scène de familie, en de avond was haar dus een teleurstelling geweest. Nu - het was bij half een - maakten mevrouw Eekhof en | |
[pagina 162]
| |
haar dochters met Emilie, Vincent en Paul ook aanstalten tot vertrekken, en zij gingen, terwijl de meisjes, in een wervelwind van vroolijkheid, door Henk en Etienne naar de vestibule, naar heur rijtuig, werden geleid. In het kleine boudoir waren Betsy, Eline en Otto een wijle alleen gebleven, in stilte, die hen eenigszins verlegen maakte. Betsy echter begaf zich opzettelijk naar den salon, naar de speeltafel, als wilde zij de verstrooide fiches ordenen.... En het was Eline of de grond onder haar voeten wegzonk. Zij kon heur verwarring niet voor Otto's blik verbergen, en hij, hoewel hij geen voornemen had gehad dezen avond op zijn verzoek terug te komen, gevoelde zich niet sterk genoeg tegen de verleiding der omstandigheden, nu zij zich beiden alleen bevonden.... - Eline... fluisterde hij met gebroken stem... o, waarlijk, moet ik zoo weggaan...? Bijna angstig hijgde zij haren ingehouden adem uit met een sidderenden zucht. - Otto.... heusch, heusch.... ik.... ik kan nog niet... - Adieu dan, vergeef me, dat ik je voor de tweede maal drong, sprak hij, drukte even hare vingers en ging.... Zij echter gevoelde zich eensklaps geheel en al smelten in hare weekheid. Bevende over haar geheele lichaam, wankelde zij, maar zij stortte zich naar de portière, en zich aan de draperie vastklemmende, riep zij, terwijl zij zich geheel en al aan hare aandoeningen overgaf: - Otto! Otto! Hij kon een lichten kreet niet weêrhouden, hij snelde terug en ving haar in zijne armen op en stralende van vreugde voerde hij haar terug in het boudoir. - Eline, Eline! riep hij uit. Is het waar? Zij antwoordde niet, maar wierp zich snikkend, gebroken door haren strijd, overwonnen, aan zijne borst en voelde, dat hij haar klemde in zijne armen.... - Je wilt dus.... je wilt dus mijn vrouwtje worden? Zij waagde heur gelaat tot hem op te heffen, terwijl zij, rillende, geketend lag in zijne omhelzing en slechts haar blik vol tranen en haar vage glimlach antwoordden hem. - O.... Eline.... engel! fluisterde hij en zijne lippen drukten haar voorhoofd. Stemmen klonken in den salon. Henk en Etienne waren uit de vestibule teruggekomen, Etienne met zijn overjas aan en zijn hoed in de hand.... | |
[pagina 163]
| |
- Maar waar blijft Otto toch? hoorde Eline hem eensklaps uitroepen en zij onderscheidden tevens de stem van Betsy, die iets fluisterde. Otto zag glimlachend neêr op het weenende hoofdje, dat, nu verschrikt, tegen zijn borst lag. - Kom, willen we dan gaan? sprak hij, en in zijn eenvoud straalde hij van geluk. Zij liet zich langzaam, zeer langzaam, medevoeren, steeds snikkende in zijn armen, het hoofd verborgen op zijn schouder. Betsy kwam hen glimlachend te gemoet en drukte Otto de hand met een blik van verstandhouding. Henk en Etienne waren ietwat verbaasd. - Van Raat, mag ik je.... mag ik je mijn aanstaande presenteeren, sprak Otto. Ook Henk glimlachte nu, ook Etienne, met zeer groote oogen. - Die oolijkert, die schalk! riep hij uit en dreigde zijn broeder met den vinger. Als ik dat nu toch van avond had kunnen denken. Eline echter, steeds snikkende, maakte zich uit Otto's arm los en viel Henk om den hals. Hij kuste haar en zijn zware stem mopperde goedig: - Nou, van harte, zusje... maar drommels, kom, niet zoo huilen.... wat moet er dat nu bij.... Kom, lach eens, kijk eens lief.... Verlegen verborg zij echter heur hoofd in de handen en ook Betsy meende haar nu even te moeten zoenen, en schoof heur verwarde lokjes wat recht. Ik ben erg tevreden over mijn soiréetje, erg tevreden! sprak zij met bedoeling. | |
VIII.Henk wilde Otto nog doen blijven, Etienne was reeds zoo bescheiden zich uit de voeten te willen maken, maar Eline murmelde smeekend, dat zij zeer moê was en Otto drong niet aan. Hij was te gelukkig om nog iets te verlangen, hij zoû gaan, overvol van vreugde.... En zij vond hem zeer lief, dat hij afscheid nam alleen met een handdruk, terwijl zij gevreesd had, dat hij haar kussen zoû, voor de anderen.... De beide broêrs vertrokken en Eline vluchtte naar heure kamer, waar zij Mina trof, die het lampje ontstak. De meiden hadden door Gerard, die zoo even ter ongelegener tijd in | |
[pagina 164]
| |
den salon was gekomen, het nieuws gehoord en Mina feliciteerde haar, en keek haar nieuwsgierig glimlachend aan.... - Dank je, dank je.... Mina.... stotterde Eline. Gelukkig, zij bevond zich alleen.... Even zag zij in den spiegel en zij schrikte over hare betraande bleekheid. Maar toch was het haar of heur ziel weggleed in een stil, blauw meer, dat roerloos zijne wateren over haar sloot, en waar een eeuwige vrede scheen te heersenen, een Nirwana, waarvan de zaligheid haar geheel nieuw was. |
|