Eline Vere
(1889)–Louis Couperus– Auteursrecht onbekendI.Mevrouw Verstraeten was bij Lili, die zwaar koude had gevat, thuis gebleven, terwijl Marie en Frédérique met Paul en Etienne, de schaatsen over den schouder, naar de IJsclub aan de Laan van Meerdervoort waren getogen. De oude heer zat te lezen in de warme serre tusschen het glanzige groen der aralia's en der palmen. Lili was uit heur humeur; zij antwoordde haar moeder, die nu en dan een fraze zeide, niet anders dan met kwijnende monosyllaben, terwijl zij, tot stikkens toe, een kuch zocht in te houden. Want zij had verklaard, dat zij beter was en niet meer hoestte; dat dit lange thuis blijven haar toch niet goed zoû doen en haar zoû verwennen, en dat zij over een paar dagen uit wilde. En toch, niettegenstaande dit voornemen, scheen het haar buiten Siberië toe, zooals zij in den tuin de bevroren sneeuw hard en blank zag liggen op de dorre takken der boomen, en op de onbezoedelde, in lang niet betreden, paden, die marmer geleken. Mevrouw haakte ijverig door en de vlugge beweging der haakpen, die den wollen draad tot een mollig weefsel verstrengelde, hinderde Lili, evenals het regelmatig omgeslagen blad van haars vaders boek, daar ginds, haar hinderde. Zijzelve deed niets en heure handen lagen haar mat in den schoot, maar, genoot zij anders van zulk een dolce-far-niente, nu verveelde zij zich, zonder toch tot eenige bezigheid aandrang te gevoelen. Heimelijk gevoelde zij zich ijverzuchtig op Freddy en Marie, die gezond en vroolijk waren, terwijl zij zwak bleef en zich voor ieder tochtje in acht moest nemen, maar zij had haar zuster, toen deze aarzelde met Freddy en Etienne mede te gaan, zelve aangespoord haar schaatsen te gaan halen; Marie kon toch niet altijd bij haar, Lili, thuis zitten, als ze zoo | |
[pagina 131]
| |
dwaas was ziek te worden, en daarbij, mama bleef haar gezelschap houden. Een zucht ontglipte haar lippen, terwijl zij uit de bonbonnière een cough-lozenge nam, en mevrouw zag haar even tersluiks aan, daar zij wist, hoe het openbaren harer moederlijke bezorgdheid Lili in deze prikkelbareâ– stemming meer ergeren kon, dan de grootste onverschilligheid gedaan zoû hebben. Zoo dreef de middag langzaam voorbij onder Lili's stille bouderie en geen visites kwamen die doffe rust verstoren, toen er over vieren gebeld werd en Dien Georges De Woude binnenliet. Lili was geërgerd; Dien had hem best eerst kunnen aandienen en hem niet dadelijk in den salon laten, meende zij. Zoo intiem kwam hij toch niet bij hen aan huis. En zij groette, terwijl mevrouw Verstraeten hem de hand reikte, eenigszins koel, dralend haar witte vingertjes reikende, dralend ook volgende, toen mevrouw hem naar de serre leidde, naar den ouden heer. Haar ouders zaten reeds met hem ter neder, toen zij langzaam een rottingstoel wat aanschoof, en zich langzaam er in neer liet zijgen, als wilde zij hem goed doen merken, dat zijn bezoek haar stoorde, en dat zij zich bij hen voegde, alleen omdat de beleefdheid dit eischte. Zij zag bij de eerste frazen, die hij met haar ouders wisselde, een weinig gemaakt verstrooid in den tuin, als stelde zij geen belang in hun gesprek. Mevrouw was begonnen met een vraag over Berlijn, waar hij drie maanden gedetacheerd was geweest, maar hij antwoordde eenigszins haastig, zich half tot Lili wendend, en hij vroeg beurtelings mevrouw en haar aanziende, naar hare gezondheid; was zij waarlijk zwaar ziek geweest? Lili murmelde iets, terwijl haar mama eigenlijk antwoordde, maar het trof haar, hoe zijn vraag gedaan werd met zekeren angst, zonder banaliteit, alsof hij inderdaad in haar welvaren belang stelde. Wat kon het hem schelen of zij ziek was of niet!.... Maar hij scheen haar koelheid niet op te merken, nu hij, daar de vraag haar onbehagelijk scheen, met zijn levendige gemakkelijkheid doorpraatte en op Berlijn terugkwam, en op zijn aangename wijze de vragen van meneer en mevrouw beantwoordde. Telkens zag hij haar aan, als om haar in het gesprek te voeren, en uit beleefdheid glimlachte zij dan een enkele maal of vroeg zij iets, zonder al te veel belangstelling. Wat ratelde hij toch altijd, dacht zij, zooals zij vroeger dacht, wanneer hij causeerde als nu; maar toch, het was, of die gedachte gedwongen bij haar oprees, en niet | |
[pagina 132]
| |
geheel en al gemeend was. Hij ratelde, het was waar, maar er was iets gezelligs en aangenaams in zijn geratel, iets dat haar, als wilde zij het zich niet bekennen, onderhield na den eenzamen achternamiddag, dien zij, zich vervelend, had doorgebracht aan de zijde heurer hakende moeder. Hij sprak niet kwaad, een beetje druk, maar vervelend was hij niet en - het was, of zij het nu voor het eerst zag - zoo vreeslijk geaffecteerd was hij toch ook niet. Hij had een wat al te nauwkeurige en daarom gekunstelde uitspraak, maar dat was alles; zijn gebaren waren eenvoudig, en door zijn lichte gemaniëreerdheid blonk iets hartelijks door, zoo vaak hij zich tot haar wendde. En zijn kleeding, ze was precies, precies, neen maar zie je, zóó precies.... toch niet poenig, moest zij erkennen, netjes, al te netjes misschien, maar eenvoudig. Hij praatte door, nu de heer Verstraeten hem over zijn betrekking sprak, terwijl zij hem aldus opnam, en onwillekeurig, zonder het te bespeuren, hartelijker glimlachte en vriendelijker vroeg, maar hij, hij bespeurde het, en hij waagde het nog eens te vragen: gevoelde zij zich nu beter, ging zij nog niet uit? Wat kon het hem toch schelen, dacht zij weer, bijna kribbig; één keer uit beleefdheid gevraagd, was meer dan genoeg, maar toch, zij antwoordde nu zelve, en zeide, dat zij niet meer hoestte - een kuch logenstrafte haar aanstonds - en dat zij zich voelde bijkomen onder de goede zorgen van mama en Marie. Hij was haar dankbaar voor die woorden, maar hij had de kuch hooren krijschen in haar keel, en hij had het op de lippen, haar aan te raden, zich nog in acht te nemen; het weer was zoo bar.... toch deed hij het niet; ze mocht eens meenen, dat het zijn zaken niet waren, en hij vroeg of Marie het goed maakte. - O ja, antwoordde Lili, ze is gaan schaatsenrijden met Frédérique en Etienne van Erlevoort en met Paul. Beklaagt u me niet, dat ik weêr alleen thuis moet blijven, als het zieke kindje? - Is het u zoo een groot verdriet niet te hebben kunnen meêgaan? Houdt u van rijden? - Ja, dat is te zeggen, ik hoû er wel van, maar, eerlijk gezegd, ik kan het niet goed. Marie en Freddy rijden veel beter; die zwieren dan rond, terwijl ik krabbel; ik ben te bang, weet u en... - Maar helpen Paul of Etienne u dan niet? - O, Paul zegt ronduit dat hij het vervelend vindt met zoo een sukkelaarster te rijden en Etienne, dat is zoo, die offert zich wel eens een vijf minuten op. | |
[pagina 133]
| |
- Maar Lili! sprak mevrouw, als je het niet kan, is het toch ook wel vervelend voor hen. - Ik was toch galanter in mijn tijd! zeide de oude heer. - O, ik maak hun er geen verwijt van, zeide Lili, ik constateer alleen een feit! en zij kuchtte. - Maar, als u nu beter is, als u nu weêr uitgaat, hernam Georges aarzelend - hij wist wel, dat hij zich waagde op dun ijs - mag ik me dan eens een enkelen keer als uw cavalier offreeren; ik ben wel meestal op mijn bureau, maar toch.... - U rijdt? riep Lili; ze had het nooit van hem gedacht. - Ik ben er dol op! betuigde hij. Neemt u aan? Zij bloosde bijna, en antwoordde glimlachend, met neêrgeslagen wimpers: - O, dan heel gaarne.... met heel veel plezier. Maar u zal zoo een last van me hebben.... Ik ben zoo bang, ik hoor het ijs altijd kraken, weet u.... u vermoedt niet, wat u me eigenlijk wel aanbiedt.... - Toch wel! antwoordde hij. Ik geloof niet, dat het me ooit berouwen zal u dit gevraagd te hebben.... Hoe was het toch, dat hij een fraze zeggen kon met zoo iets.... gemeends, iets hartelijks, dacht Lili, en zij vond niets om hem te antwoorden, en lachte alleen een weinig. Er ontstond een kleine pauze in het gesprek, en eertijds zoû Georges zeker zijn hoed gegrepen en afscheid genomen hebben, maar nu, hij bleef, hij verlevendigde de conversatie opnieuw, als had hij nog geen plan om in het eerste uur op te stappen; totdat Janbroêr met zijn boeken onder den arm thuis kwam, bleef Georges met gemakkelijk gekeuvel zijn visite rekken; toen werd het donker, en zich verontschuldigend over zijn lang bezoek, rees hij ten laatste op. - O, volstrekt niet, integendeel! zeide de heer Verstraeten. Het doet me plezier je weêr eens gezien te hebben... Groet den ouden heer en je vroolijke zus van me. - Emilie beweerde, dat ze het niet zonder je kon stellen! voegde mevrouw er bij. Ze zal zeker wel blij zijn.... Lili begreep nu eenigszins, dat Emilie Georges gemist kon hebben, en zij bood hem gul haar hand en bedankte hem nogmaals voor zijn aanbod. - Een goede jongen die De Woude! sprak de heer Verstraeten, toen hij weg was en Lili ging naar den kleinen salon terug, terwijl zij haar mama ook iets gunstigs over Georges hoorde zeggen, ingenomen als zij was door Georges' beleefde voorkomendheid.... | |
[pagina 134]
| |
- Hij komt altijd geregeld eens aan.... natuurlijk hij zoû het niet doen, als er geen jonge meisjes in huis waren, als we geen menschen zagen, maar toch... Lili hoorde niet verder; ze glimlachte haar fantazie toe, die zich haar voorstelde met Georges, glijdende over het ijs, de handen gekruist over elkaâr.... | |
II.Marie kwam thuis, gebracht door Freddy, Paul en Etienne, die aan de deur afscheid namen; zij was doodmoê, koud en rozig van wangen, met schitterende oogen. Het was heerlijk geweest; veel menschen op het ijs, de Eekhofjes, Eline met Henk.... - De Woude heeft hier een visite gemaakt, zeide mevrouw. Hij was sedert drie dagen terug. - Zoo! sprak Marie onverschillig en begon haar manteltje los te knoopen. - En hij heeft me gevraagd met hem te gaan schaatsenrijden, als ik beter was, zeide Lili, bijna verlegen en kuchend. Marie hield eensklaps op den mantel uit te trekken en zag haar zuster verbaasd aan. - De Woude?.... Met jou! En wat hebt je gezegd? - Natuurlijk, dat ik het heel vriendelijk vond.... wat zoû ik anders gezegd hebben.... Marie proestte het uit. - Jij rijden met De Woude? Met dat ‘pedante être,’ dien ‘geaffecteerden fat?’ Maar Lili, dat zal nooit gaan, je vondt hem altijd zoo onuitstaanbaar. - Qu'est ce que ça fait? Hij is tenminste galanter dan Paul of Etienne, en als hij me helpen wil.... Marie lachte steeds. - Hij kan immers niet rijden! riep zij minachtend uit. - Hij zegt, dat hij er dol van houdt.... - Och, geloof het toch niet.... Praatjes.... Lili haalde ongeduldig haar schouders op. - Hij zal er toch niet om jokken.... - Mon Dieu, wat ben je in eens vol ijver om hem te verdedigen. Vroeger was er geen haar goed aan.... - Ik heb hem altijd heel vriendelijk gevonden, heel beleefd.... - Lili, hoe kan je zoo schandelijk jokken....? Je vondt hem onverdragelijk! | |
[pagina 135]
| |
- Maar Marie, daarom mag ik toch wel eens met hem gaan schaatsenrijden? riep Lili bijna smeekend. Je danst toch ook niet altijd met charmes van je. - Ik weet toch niet, wat ik er van denken moet, hield Marie plagend vol. Zoo maar in eens, samen op het ijs.... Mama, vindt u het wel goed? Lili wendde zich af met voorname minachting. - Kind! was alles wat zij, neêrziende op hare zuster, zeide, en zij was wrevelig op zichzelve, dat zij weêr een kleur had gekregen, voor niets immers.... | |
III.- Papa slaapt? vroeg Georges, terwijl hij Emilie's zitkamer binnentrad, des avonds na het diner. Emilie schrikte een weinig; zij was eenigszins onder den indruk van een copieusen maaltijd; haar stoel was zoo gemakkelijk en het vuur zoo gezellig. - Ja, papa slaapt, herhaalde zij, met de oogen knippende. Georges lachte. - En Emilie, heeft die ook geslapen? vroeg hij luimig. Emilie stemde meê in zijne vroolijkheid. Neen, ze had niet geslapen, ze had alleen maar wat zitten soezen. Bleef Georges thuis thee drinken? Dat was gezellig. En zij zag hem, met haar hartelijke oogen, vol vriendelijkheid, aan; ze gevoelde een moederlijke genegenheid voor dien veel jongeren broeder, dien zij van kind af aan had opgevoed en bedorven en vertroeteld, die nu weêr terug was onder de vleugelen van haar zorg, na twee maanden in het buitenland geweest te zijn. Gelukkig, hij zag er goed uit, hij was zelfs dikker geworden, en zij merkte met trots op, dat er iets mannelijkers lag over zijn fijne trekken, of was het, omdat haar blik hem een wijle ontwend was? Georges zette zich bij haar neêr, sprak over dit en vroeg naar dat. Ze kende hem goed, meende zij, en aanstonds begreep zij, dat hij haar iets te verzoeken had. Zij was inwendig verheugd, dat hij haar noodig had, maar toch ondeugend genoeg, om hem uit zichzelven voor den dag te laten komen, zonder zijn woorden uit te lokken. Hij draalde zeer lang, en toen hij uit haar voorgewende achteloosheid meende, dat het oogenblik van vertrouwelijkheid niet goed gekozen was, scheen hij eensklaps beslist zijn mededeeling uit te stel- | |
[pagina 136]
| |
len, en sprak op vasteren toon over iets onverschilligs. Nu gevoelde zij berouw en antwoordde weinig, terwijl zij een middel zocht om hem tot zijn eerste voornemen terug te brengen. Maar zij vond er geen aanleiding toe en eensklaps hakte zij den knoop door met bondigweg te vragen: - Zeg, Georges, wat is er? Wat hebt je me te vertellen? Het was nu zijn beurt te veinzen en verwonderd antwoordde hij: - Je iets te vertellen? Hoe meen je dat? - Ach... ik weet niet, ik dacht... ik meende zoo iets in de krul van je knevel te zien! schertste zij. Is er waarlijk niets? Geldzaken?... Zij wist wel beter, het waren geen geldzaken, het waren nooit geldzaken, want hij was daarin zoo wanhopig accuraat, dat zij, die haar ouden vader zoowat alle beheer uit handen had genomen, zich nimmer een aanmerking of een vermaning behoefde te getroosten. Hij schudde dan ook ontkennend zijn hoofd, maar toch, hij zag haar slechts glimlachend aan, hij kwam niet verder; zijn vraag scheen dan wel moeilijk in woorden te brengen, voor iemand, die zoo ratelen kon? - Ach neen, antwoordde hij. Alles is gezegd in een paar woorden maar er zijn soms oogenblikken, niet waar, dat woorden goud schijnen te kosten. - Ik bid je, Georges, niet van die ambages; heb je me iets te zeggen of te vragen, zeg het ronduit, flink weg, zonder je woorden te wikken en te wegen, dat is tegenover mij volstrekt niet noodig! hernam zij bijna verwijtend, maar met zoo aanmoedigende innigheid, dat hij haar groote, blanke hand greep, en ze met zijn speelsche galanterie aan de lippen bracht. - En nu, gommeux, allons, biecht op! drong Emilie aan, met de geliefkoosde hand hem een tik onder de kin gevend. Het moest zoo, er was geen terugwijken meer mogelijk en hij verzamelde zijn moed, hij begon te spreken, langzaam, met afgebroken zinnen, maar het eigenlijke kwam spoedig genoeg. Zijn pozitie.... zoû zij het erg dwaas van hem vinden, zoo hij.... aan trouwen dacht? In zijn woorden trilde een heimelijke vrees, alsof zijn geluk aan haar antwoord zoû hangen. Het was zoo: zijn woorden verrasten haar, zij beschouwde hem niettegenstaande zijn vierentwintig jaar nog zoo een beetje als haar jongen, als haar troetelkind en.... hij dacht | |
[pagina 137]
| |
aan trouwen! Maar tevens kende zij hem, niettegenstaande het oppervlakkig vernis zijner lichte affectatie, als degelijk en verstandig; hij zoû haar zoo iets niet wagen, wanneer hij niet nagedacht had, en ze mocht hem niet krenken, met een woord van scherts, in een wellicht allerinnigst gevoel. Scherp, te midden dier gedachten, gevoelde zij echter een vrees, hem aldus vroeg of laat te moeten verliezen. - Trouwen! Georges, waarlijk denk je er aan...? Hij glimlachte heimelijk, als gestreeld door een lieflijk vizioen. - Waarom niet? fluisterde hij bijna. - Ben je dan.... ben je dan zoo.... verliefd? vroeg zij zacht. Is het...? en een naam welde haar op de lippen, zonder door te klinken. Hij knikte haar lachend toe, als wist hij, dat zij het geraden had. Zij plaagde hem reeds, eenigen tijd voor zijn vertrek naar Berlijn, met Lili Verstraeten, waar hij het steeds zoo druk over had. Maar dat hij het toestemde, stelde haar teleur. Wist hij dan, dat Lili van hem zoû kunnen houden? Bouwde hij niet het tooverpaleis zijner verwachtingen op zand? Zij echter uitte die gedachte niet; zij wilde hem geen illuzie ontnemen, hij scheen zoo gelukkig in zijn stille hoop. - Georges, als het je ernst is, niet waar... eh bien, raisonnons! hernam zij, en schoof haar fauteuil dichter naar zijn stoel. Veronderstel, dat alles eerst rozengeur en maneschijn is, dat je haar vraagt, dat zij je accepteert, wat dan? Hoe lang zal je dan niet moeten wachten, eer het tot een huwelijk komt? - Waarom? - Maar Georges, hoe heb ik het nu met je? Wat een naïveteit! Je wil toch niet trouwen op je traktement van leerling-consul? Twaalfhonderd gulden, niet waar? Het is waar, je kan natuurlijk je aandeel krijgen van wat mama heeft nagelaten, maar het is een bagatel, ce ne sera pas le Pérou, alles te zamen! Ik vraag je dus, hoe.... wat?... Je kunt ook niet rekenen, dat de Verstraetens je veel zullen meêgeven, ze leven goed maar eenvoudig; bepaald fortuin hebben ze niet. - Beste Emilie, als je rekenen wilt, reken dan juist. Het is waar: op ondersteuning van mijn aanstaande schoonouders - zoo zij het ooit worden, fluisterde hij glimlachend - reken ik niet; het zoû me zelfs niet eens aangenaam zijn. - Afslaan, zoo ze een duit in het zakje legden, zoû je toch niet, geloof ik. | |
[pagina 138]
| |
- Ik weet het niet; dit is een factor, dien ik buiten rekening laat, waar ik ook waarlijk nog niet aan gedacht heb, maar je was zoo even aan het optellen, en je telde wat slordig op. Stel, dat ik dit jaar mijn examen voor vice-consul nog niet doe; is ons aandeel niet elk vijftienhonderd gulden? - Zoo ongeveer. - Nu, twaalfhonderd plus vijftienhonderd gulden maakt?... - Zevenentwintighonderd gulden! Wil je daarvan leven met een vrouw? - Maar waarom niet, Emilie? Zij sloeg de handen in wanhoop te zamen. - Maar Georges, je bent... pardonnez-moi le mot.... je bent niet wijs! Wees toch geen kind, en schep je geen illuzies uit onmogelijkheden. Heb je soms bij toeval dat boekje in handen gekregen, hoe heet het ook weêr? de kunst om van vijftienhonderd gulden fatsoenlijk en getrouwd.... - Neen, ik ken het niet, maar vijftienhonderd is geen zevenentwintighonderd gulden, en ik maak me sterk... - Jij maakt je sterk! Ja, jij zal wat! Ben jij iemand om met een paar ellendige duizend gulden met een vrouw een geheel jaar van Januari tot December te moeten doortobben! Ja, jij zal wat! vervolgde zij opgewonden en bijna boos, toen hij haar in de rede wilde vallen, en zij rees driftig van haar fauteuil op. Ik zie je al op een klein bovenhuis met zeker eens in de week een biefstuk, hè? Nu enfin, dat leven je te beschrijven, kan ik niet. Ik heb er geen idee van, wil ik wel bekennen. Jij bent het goed gewend, Lili ook, hoe willen jullie samen...? Och kom, het is kinderpraat, het is onzin. Wees toch verstandig. Ik ken je te goed.... - Het schijnt toch niet geheel en al! kon hij eindelijk in het midden brengen, met zijn zachte stem, die zoo kalm afstak bij den klank harer levendige verontwaardiging. Ten minste, ik meen wel mijn behoeften te kunnen inrichten naar mijn middelen. - Jij misschien, soit, maar je vrouw dan? Wil je een jong meisje, in zekere aisance groot gebracht, forceeren ook hare behoeften in te richten naar jou middelen? Geloof mij, Georgeslief, de tijden zijn voorbij, dat je alleen leeft van den wind, en... - Ze hebben nooit bestaan, meen ik. - Laat me uitspreken. Jongelui, zooals jij, zooals Lili, hebben behoeften, willen luxe, willen uitgaan... - Och uitgaan, dat eeuwige uitgaan! Ik ben als jong- | |
[pagina 139]
| |
mensch uitgegaan; een mensch behoeft toch niet eeuwig en altijd uit te gaan! - Egoïst! Omdat jij dus als jongmensch bent uitgegaan, wil je, getrouwd zijnde, uit economie thuis blijven, en met je vrouw op je bovenhuis bij je wekelijksche biefstuk zitten koekeloeren... Prettig perspectief voor haar! - Maar Emilie, in ernst, waarom op den voorgrond te stellen, dat men iederen avond zoogenaamd moet uitgaan. Ik zie daar geen reden toe, ik stel mijn geluk in iets anders.... - Tot op dit oogenblik heb je toch met genot gefladderd op bals, op soirées, ben je, en un mot, uitgegaan.... Je bent nu verliefd, je hebt nu zoowat poëzie misschien in je idées, maar geloof me, dat slijt... en als je eenigen tijd getrouwd bent, vindt je het heel gezellig een aangenamen kring van kennissen te hebben. - Toegegeven wat den kring van kennissen betreft, maar dien af te danken, zoû ook niet in mijn plan liggen, en ze te blijven zien, kost zooveel geld niet.... - Kost wel veel geld, Georges, geloof me! drong Emilie beslist aan. Je wordt geïnviteerd, je wilt niet achterblijven; je moet eens, hoe eenvoudig ook, een dinertje geven.... dat herhaalt zich, en dat moet gebeuren van je zevenentwintighonderd gulden, niet waar? Nu, ik zie je al! Vooral zie ik je vrouw, die het huishouden moet doen van die zevenentwintighonderd gulden, of liever, van wat je haar er voor afstaat.... Nu, ik kom niet bij je logeeren, hoor! Hij lachte om haar komische woede, maar hij gaf haar niet toe. - Ja, zusje, je mag nu praten wat je wilt, ik blijf bij mijn opinie, dat men van weinig geld met veel verstand ook een heel eind komt en ook gelukkig kan zijn.... - O ja, natuurlijk, dat weet ik.... je mag praten als Brugman, meneer Georges hoort je allerliefst aan en maakt allerliefst zijn aanmerkingen.... maar koppig.... stokstijf bij wat hij denkt, dat is...! Zij kon niet uit haar woorden komen; ze was zeer boos... - Emilie, wind je nu niet op voor niets! zeide hij bedarend. Totnogtoe hangt alles in de lucht, niet waar? Ik heb nog.... geen stap gedaan.... Ik weet niet eens, of ik..... Hij voltooide zijn zin niet, aarzelend die gedachte in woorden te brengen, welke hem zoo hatelijk zouden klinken. - Ja Georges, dat begrijp ik, antwoordde Emilie, eenigs- | |
[pagina 140]
| |
zins gestild door de kalmte zijner fijne stem, maar toch, financieele overwegingen zijn niet iets van later zorg; dat zal je me toestemmen. - Natuurlijk, maar je zoû alleen mijn budget hooger stellen dan.... à propos, wees eens lief! viel hij zichzelven in de rede met een innemenden glimlach. Van een budget gesproken.... help mij eens er een te maken. - Totaal zevenentwintighonderd gulden? Onmogelijk Georges, dat kan ik niet.... Wanneer je als jongmensch op kamers woonde, zou je meer noodig hebben.... Hij zuchtte. - We kunnen het daarover dus niet eens worden? vroeg hij. Ze haalde haar schouders op. - Je bent een kind, dat je nog blijft bij die dwaze idées. Je kent het leven niet.... Zij was verstoord, dat hij zoo eigenzinnig was niet naar goeden raad te luisteren, maar hij.... ofschoon hij er niet voor zou hebben willen uitkomen: hij gevoelde zich een weinig wankelen in de onwrikbaarheid zijner, toch zoo langdurig overpeinsde, meeningen; hij gevoelde een moedeloosheid drukkend op zijn vertrouwen zinken, den grond zijner verwachting voor zijn voeten wegdeinzen.... Langzaam streek hij de hand over het voorhoofd: het was wellicht beter zoo hij.... zoo hij wachtte.... - Het is misschien beter, als ik.... als ik wacht!.... fluisterde hij, zijn gedachte uitende, en er klonk zoo treurige verslagenheid uit die berusting, dat zij Emilie, trots haar voorloopige overwinning, smartte.... Zij ging achter hem, ze vatte zijn hoofd in beide hare handen en ze keek hem lang in de weemoedig lachende oogen, die hij op de hare richtte.... - Droom er, die je bent! sprak zij vol moederlijke innigheid voor zijn verdriet.... wie weet, niet waar? Je bent zoo jong.... en misschien, wie weet, misschien.... - Nu.... wat misschien? - Misschien heb jij wel gelijk en redeneer ik als een kip zonder kop! riep zij uit, haar overwinning verwerpende bij het leed, dat deze haar verwenden jongen toebracht; alleen, ik bid je overleg, wees verstandig, Georges! En zij drukte twee lange kussen op zijn oogleden, die zich sloten, en waaronder zij iets vochtigs ried. |
|