Eline Vere
(1889)–Louis Couperus– Auteursrecht onbekend
[pagina 114]
| |
I.Het had Fredérique getroffen, hoe Otto op Oudejaarsavond bij de Van Raats zeer veel met Eline had gesproken en geschertst, wel niet in het oog loopend, maar toch meer dan zijn gewoonte was met jonge meisjes in het algemeen. Er waren een paar dagen voorbijgegaan, en zij had steeds een vraag aan haar broêr op de lippen, zonder dat er zich een gelegenheid voordeed, om die te uiten. Zij was soms brusk tegen Etienne, als deze met haar schertsen wilde, en zij had iets van haar goed humeur verloren, meenden Lili, Marie en Paul. Zij speelde ook weinig met de kinderen. Het was een avond, dat zij thuis bleven; alleen Etienne was met eenige jongelui, die hem waren komen halen, uitgegaan. De kinderen waren naar bed en mevrouw Van Erlevoort zat met Mathilde in den kleinen salon bij het theeblad, mevrouw met een boek, Mathilde met een handwerk. Fredérique kwam binnen, en zij knikte haar moeder glimlachend tegen en streelde liefkoozend het grijze haar op heur slapen glad. - Freddy, wil je even Willem bellen? vroeg Mathilde. Otto wou een kop thee op zijn kamer hebben; hij zit te werken en zal pas later beneden komen. - O, schenk maar in, ik zal het wel even brengen, antwoordde zij. Mathilde schonk en Fredérique ging met het kopje naar boven. Op de trap bedacht zij zich, of ze zou durven; misschien, dat Otto zelve een woord zou zeggen, maar anders wilde zij het toch wagen. Zij trad Otto's kamer binnen. Hij liep rond als in een vage droomerij, het hoofd gebogen, de handen op den rug, geheel en al tegen zijne arbeidzame gewoonte in. - Zoo, dat vind ik pas een lief zusje! zeide hij schertsend en nam haar het kopje uit de hand. Dat zal tienmaal zoo lekker smaken als anders uit zulk lieve vingertjes... - Maar Otto! riep Frédérique, hoe kan je zoo schrikbarend banaal zijn! Ik had tenminste een frisscher complimentje verwacht, niet zoo iets gewoons. Zij bleef hem glimlachend aanzien, maar hoorde niet wat hij antwoordde, daar zij bij zichzelve overwoog, hoe haar vraag in te kleeden. Wellicht zou hij het kwalijk nemen. | |
[pagina 115]
| |
Toch wilde zij, en ze bedacht een inleiding, een voorwendsel om tot haar doel te geraken, maar haar natuurlijke oprechtheid deed haar niets vinden en zij begon met eenvoudig te zeggen: - Otto, ik.... ik heb je iets te vertellen, ik heb iets bij je te biechten. - Eene zonde...? - Eene zonde.... neen, dat geloof ik niet.... een.... indiscretie, die ik onwillens jegens je begaan heb.... Maar vooraf moet je me pardonneeren.... - Zoo maar op goed vertrouwen...? - Ik zeg je, de indiscretie was onwillekeurig en... ik ben niet eens zoo indiscreet geweest als ik had willen zijn... Ik heb dus zelfs recht op een kleine belooning.... maar ik vraag alleen maar, of ik vooraf op je pardon kan rekenen... - Nu, ik zal barmhartig zijn, maar vertel dan... - Zal je heusch niet boos worden? - Heusch niet... wat is er? - Ik weet.... bij toeval, zie je.... ik weet, wie op St. Nicolaas.... Hij verbleekte een weinig, terwijl hij haar vol verwachting aanstaarde. Het ontging haar niet, dat hij gespannen luisterde. - .... aan Eline.... dien waaier heeft gegeven.... dien waaier van Bucchi... Zij bleef vóór hem staan, met iets als van een stout kind, zeer verlegen om hare bekentenis. Hij blikte haar steeds toe, een weinig verschrikt, met groote oogen. - Weet je... begon hij stamelend. Zij knikte van ja. - Toe, wees niet boos! vervolgde zij. Ik kon het heusch niet helpen. Ik kwam 's morgens even op je kamer; ik wilde er lak van je schrijftafel halen en... je hebt me toch nooit verboden op je kamer te komen, niet waar? Ik klopte, maar je was al uit, en toen ik naar het lak zocht, zag ik in dat loketje... den étui staan, dien ik 's avonds dadelijk herkende..... Ik dacht een oogenblik, dat het iets voor mij zoû zijn en woû... en woû het openmaken... je weet, hoe nieuwsgierig ik ben... maar ik heb het niet gedaan, omdat ik reeds spijt genoeg had, dat ik je cadeau had ontdekt... Zeg, ben je nu boos, ik kon het heusch niet helpen, wel? - Boos, maar lieve meid! Is dat nu iets om boos te zijn! autwoordde hij met een gedwongen luchtigheid. Een surprise | |
[pagina 116]
| |
kan geen eeuwigheid duren, en daarbij... je hebt het toch zeker niet aan Eline verteld? - O neen, natuurlijk niet...! - Nu, wat is er dan?... Dan is er immers niets! sprak hij achteloos. Of ben je bedroefd, dat de waaier niet voor jou bestemd was? Ze haalde minachtend de schouders op. - Ik wist niet, dat je me voor zoo kinderachtig hield. Alleen... - Nu wat? Zij zag hem onderzoekend aan met haar heldere, oprechte oogen en hij gevoelde zich een weinig verlegen onder dien uitvorschenden blik. - Alleen.... een jong mensch.... geeft toch niet..... zulke cadeaux.... aan een jong meisje, als hij niet heel veel van haar houdt.... - O, ik mag Eline heel gaarne, waarom zoû ik haar niet op St. Nicolaas iets geven.... - Neen, Otto, je bent niet oprecht! sprak zij ongeduldig en trok hem mede naar de canapé. Kom, ga eens zitten en hoor eens even, wat ik je te vertellen heb. Een degelijke, verstandige, zuinige jongen zooals jij, geeft geen waaier, van ik weet niet hoeveel, aan een jong meisje, als... hij niet verliefd op haar is... Dat zal je mij niet wijsmaken. Je hebt Eline vroeger nooit iets gegeven en je hebt dezen keer aan Lili en Marie ook niets gegeven. Je ziet dus, ik doorzie wel, dat er meer achter schuilt! ging zij voort en legde hem haar handen op de schouders... Maar eensklaps hield zij op... - O, je vindt me misschien... je wil misschien niet, dat ik er met je over spreek! stamelde zij bijna verschrikt. - Freddy, integendeel! sprak hij zacht, en trok haar tot zich op de bank. Ik wil heel gaarne met je spreken over... over Eline. Waarom zoû ik niet...? Maar stel nu eens, dat ik misschien veel, heel veel van Eline hield, vindt je het dan nog zoo onverstandig en ondegelijk in me... - Dus waarlijk... je houdt... je houdt van Eline? - Vindt je dat dan zoo erg onbegrijpelijk? vroeg hij glimlachend. - O, Eline is niet iemand voor je! barstte zij eensklaps hartstochtelijk los. Neen, Otto, neen, Eline kan je nooit waard zijn; ik weet het, ze is mooi, en ze heeft iets.... iets wat aantrekt.... maar ze is mij.... ze is mij antipathiek, ik verzeker je, geloof mij, je moet niet meer aan haar denken, je zoû nooit gelukkig met haar kunnen zijn.... Je bent zoo | |
[pagina 117]
| |
lief en goed; als je heusch heel veel van haar ging houden, zoû je misschien geheel en al in haar willen opgaan, geheel en al voor haar willen leven, en ze zoû je nooit een tiende, nooit zooveel! kunnen teruggeven van wat jij haar gaf. Ze heeft geen hart, ze is een koude steen vol egoïsme.... Alles is egoïsme in haar.... - Maar Freddy, Freddy! viel hij haar in de rede. Lieve meid, wat hol je door! Hoe zoû jij aan zooveel menschenkennis komen om precies te weten wat Eline is. Het ergerde haar, hoe zacht hij haar naam uitsprak, als een liefkoozing, die op zijn lippen verwijlde. - Menschenkennis? Ik weet van geen menschenkennis, ik weet alleen wat ik voel, en ik voel, dat Eline geheel en al voor zichzelve bestaat, niet de minste opoffering voor een ander zoû kunnen doen.... Ik voel, neen, ik verklaar je, ik ben er overtuigd van, dat als je met Eline trouwde, je nooit, nooit, nooit gelukkig zoû zijn.... Ze zoû een tijd van je kunnen houden, maar haar liefde zoû egoïsme zijn, zooals alles in haar egoïsme is. - Freddy, je bent hard! sprak hij zacht en verwijtend. Ik vind het lief van je, dat je zoo voor me voelt, maar je bent hard, heel hard voor Eline.... Ik geloof niet, dat je haar kent, en ik geloof integendeel, dat ze voor iemand, waarvan zij hield, zich geheel en al zoû kunnen opofferen. - Je zegt, dat ik haar niet ken: hoe ken jij haar dan? Wanneer zie je haar anders, dan als ze een en al glimlachje en lievigheid is.... - Vindt je het een fout in haar, dat zij liever innemend is dan stug? Frédérique zuchtte. - Ach Otto, ik.... ik weet niet wat ik vind; ik voel het alleen, je kan niet gelukkig met haar zijn! sprak zij met een onwrikbare overtuiging. Hij vatte haar glimlachend bij de hand. Je spreekt werkelijk, of we morgen gingen trouwen.... - O toe, zeg me.... vind me niet.... nieuwsgierig.... Je hebt haar.... toch nog niet gevraagd..? Hij zag haar aan, steeds glimlachend, en schudde langzaam van neen. - Denk dan goed er over na, zal je, laat je niet in eens medesleepen.... Zij vlijde zich liefkoozend tegen hem aan, en haar oogen stonden vol tranen. | |
[pagina 118]
| |
- Je bent een lieve meid, Freddy, maar heusch... - Je vindt me misschien ridicuul, dat ik je zoo een raad durf geven! - Volstrekt niet. Ik ben je er integendeel innig, innig dankbaar voor, maar toch, je moet je niet zoo door een gevoel, laat me zeggen door een antipathie, die niet eens eenige aanleiding heeft, laten meêsleepen om zoo hard te oordeelen over een ander. Neem dien raad aan, dan zal ik je niet ridicuul vinden, maar wel een lief, klein zusje.... Hij kuste haar herhaaldelijk op het voorhoofd, en zij verschool zich een weinig verlegen tegen zijn schouder. - Toe, neem me niet kwalijk, ik ben misschien onhandig geweest, ik had niet zoo moeten spreken... - Je bent me het liefst, wanneer je precies uitspreekt wat je op het hart hebt, en ik reken er ook op, dat je dat voortaan altijd zal doen. - Dan word ik misschien stug en niet innemend! antwoordde zij met bedoeling. - En nu ben je een beetje hatelijk. Ben je dan jaloersch van Eline? - Ja! antwoordde zij kort. - Om den waaier zeker? schertste hij. - Och, je plaagt me! steunde zij boudeerend. Niet om den waaier, ik heb er wel tien, maar wel om... omdat jij van haar houdt. - Laten we dan eens een verdrag maken... Jij zoekt voor me een meisje, dat je lief vindt en geschikt om mijne gemalinne te worden, en waarvan je niet jaloersch bent; heb je haar dan gevonden, en bevalt ze mij ook, dan denk ik nooit meer aan Eline... Vindt je dat goed? Zij antwoordde niet en stond op, terwijl zij haar tranen afwischte. Zijn scherts mishaagde haar en deed haar vreezen, dat hij haar dwaas had gevonden. Zij naderde de tafel, wees hem even op het kopje thee en zeide: - Je thee wordt koud, Otto, ik zoû ze uitdrinken. Voordat hij had kunnen antwoorden, was zij weggewipt, vol tegenstrijdige gevoelens, verheugd, dat zij zich geuit had, dat zij nu Otto's vertrouwen had, en toch in onzekerheid of zij niet liever had moeten zwijgen. | |
II.Sedert vijf dagen had Eline op haar ochtendwandelingen Fabrice niet ontmoet, en die teleurstellingen van den morgen | |
[pagina 119]
| |
verbitterden haar geheelen dag. Eerst was zij stil, somber, kribbig geworden; weldra werd zij zeer melancholiek: zij zong niet meer en had op een morgen Roberts, haar muziekmeester, op een Donderdagmiddag Paul van Raat afgeschreven. Op een morgen, na haar wandeling, omstreeks halfelf, kwam zij thuis en wierp zich peinzend neêr op haar divan, terwijl zij, liggende, met dwalende vingeren, haar manteltje loshaakte. Zij duldde Ben niet bij zich en zond hem naar de kindermeid. En vermoeid, met haar groote, licht-bruine oogen, vochtig en glanzend van een onvoldaan verlangen, tuurde zij haar kamer rond en liet zij haar blik dwalen over de platen, de palmen, de groep van Canova. Een droefgeestige zwaarmoedigheid omving haar als met een nevel en zij vroeg zichzelve af, waarom zij leefde, zoo zij toch niet gelukkig kon wezen. Om haar onbestemde smart een bepaalden vorm te geven, zocht zij naar grieven, en stapelde ze op een: zij had behoefte aan liefde en er was niemand, die haar beminde. Met Betsy kon zij niet meer overweg, naar het scheen; herhaaldelijk had zij twist met haar zuster en de schuld lag toch niet altijd bij haar; Frédérique was in het oog loopend koel tegen haar, waarom, kon ze ook maar in de verste verte niet vermoeden; alleen de oude mevrouw Van Raat bleef haar steeds genegen, maar zij gevoelde zich tegenwoordig in geen humeur voor die beminnelijke vrijmoedigheid, getemperd door een geur van eerbied, die haar het hart der oude vrouw had gewonnen. Haar leven was een nutteloos bestaan; zij slingerde zonder doel van den eenen dag op den anderen en zij verlangde naar... naar iets als een vaag droombeeld, zonder bepaalden omtrek, dat oprees in een sfeer van liefde, soms zeer ideaal, als een idylle, soms ook zeer eenvoudig, met een waas van huiselijkheid en stil geluk. Zij zuchtte, terwijl zij haar hand ophief naar de aralia en het blad bijna verkreukelde in haar zenuwachtige vingeren en ze dwong zich haar mijmering een gestalte te geven, in beeld te brengen, en zij zag zich eensklaps, door een grilligen wiekslag harer fantazie, met Fabrice samen, beide geëngageerd in een groote stad aan het tooneel. Zij hadden elkaâr lief en zij waren beroemd; men overlaadde hen met kransen, met bouquetten, en duidelijk voor haar geest rees het geheele vizioen op, zooals het opgerezen was, terwijl zij eens gezongen had, met Paul. Maar haar fantazie, door geen nieuwe indrukken gevoed, | |
[pagina 120]
| |
daar zij Fabrice in zoo lang niet gezien had, kwijnde; het vizioen verkleurde, en het liet haar alleen, in een grijze, sombere stemming, die de afspiegeling scheen van den hemel daarbuiten, zwaar van donkere regenwolken. Zij voelde de tranen, als warme druppels, van haar wimpers glippen; zij voelde een dringend verlangen naar Henk, wien zij haar verdriet wilde klagen; hij ook had haar zoo lief, en kon haar zoo vriendelijk in zijn onhandigheid troosten; zijn stem alleen reeds, zoo goedig en zwaar, was als een balsem. En zij snikte langzaam voort en bedacht, hoe onaangenaam toch die bouderie met Betsy was. Morgen was zij, Eline, jarig; zoû Betsy dan een eersten stap doen ter verzoening, of lag eigenlijk de oorzaak van den twist bij haarzelve? Zoo zij geweten had, hoe zij ontvangen ware geworden door haar zuster, had zij gaarne een toenadering gewaagd, des noods excuses gemaakt, maar nu vreesde zij Betsy's koelheid. Zij zoû dus wachten, wachten. De middag ging langzaam voorbij, de uren sleepten zich voort, als moede onder den last harer melancholie. Toen kleedde zij zich voor een diner bij de Hijdrechten, zonder de minste illuzie te maken, dat zij zich amuzeeren zoû. Gaarne had zij Betsy willen verzoeken te zeggen, dat zij ziek was en thuis bleef, maar het ging niet; wat zij verleden zich bij de Verstraetens had veroorloofd, konden de Hijdrechten kwalijk nemen, en daarbij zoû Betsy haar verzoek misschien ronduit weigeren. Ze ging dus en schroefde zich op tot eene coquette vroolijkheid, die men niet doorzag, daar zij veel takt had haar gevoelens te verbergen. | |
III.Den volgenden dag was het de 20ste Januari, heur verjaardag. Zij bleef lang te bed, omvangen door de warmte der dekens, in de zacht-roode schemering der gordijnen, zonder eenigen lust tot opstaan, zonder eenig verlangen naar heur wandeling.... Zij zou hem toch niet zien, al ging zij, docht haar in een voorgevoelen. Bijgeloovige denkbeelden maakten zich van haar meester; zij meende - het was nu bij negenen - als Mina nog vóor negenen kwam om haar waschtafel te ordenen, zou zij morgen Fabrice in het Bosch ontmoeten. Maar Mina kwam na negenen, en toen de meid alles gereed gezet en vertrokken was, verzon zij iets nieuws... Zij zou hem toch nog ontmoeten, wanneer zij hare braceletten | |
[pagina 121]
| |
gisterenavond in de groote coupe had gelegd; niet, zoo ze in een der kleine lagen, en ze richtte zich op, sloeg het roode, damasten bedgordijn terzijde en zij zag naar heur toilet uit... daar lagen de armbanden op de groote vaas! Met een glimlach zonk zij weer terug in de kussens... Zij streed met zichzelve om op te staan, maar waarom niet te blijven liggen in de lauwte der wol, daar zij mat van treurigheid was; waarom een nieuwen dag te beginnen?... Straks zouden haar kennissen komen om haar te feliciteeren; zij zou lief moeten zijn, hun cadeaux in extase moeten aannemen, en zij was in een weinig vriendelijk humeur, zij had geen lust iemand te ontvangen... Het sloeg reeds halfelf, en zij dacht, of Betsy misschien niet weldra boven zou komen, om met een paar vriendelijke woorden de bouderie bij te leggen; zij luisterde, of zij den tred harer zuster niet op de trap vernam, maar haar verwachting bleek ijdel, en ten laatste, ontzenuwd door haar loomheid, stond zij op en kleedde zich traag aan. De spiegel weerkaatste haar beeld met iets droevigs in de oogen en iets bitters om den mond, en zij vond zich bijna leelijk zoo... Maar wat deerde het: voor wie mooi te zijn, voor wie, daar niemand haar liefhad met zulke innigheid, als zij meende, dat heur hart bevatten kon! Zij was nu gereed en op eenmaal overviel haar een huivering.... Zij kon zich niet naar beneden begeven; hoe zou zij Betsy moeten naderen? Zou zij geheel en al een afwachtende houding aannemen? Waarom kwam Betsy haar dan toch ook niet tegemoet. Zij was toch eigenlijk zeer kwalijk-nemend, zoo lang boos te blijven, om een kleinigheid... Eline gevoelde bijna een vrees, Betsy in de eetkamer te zullen zien, en zij begaf zich naar heur boudoir, waar de kachel reeds vlamde en wierp zich op haar divan, diep ongelukkig in een smart vol wanhoop en verlatenheid... Waarom, waarom, leefde zij....? Zoo werd het haar als een redding uit een afgrond van droefgeestigheid, waarin zij al dieper en dieper wegzonk, toen zij Henk en Ben beiden de trap hoorde opkomen.... Zij naderden, zij vernam hun stemmen, er werd luidruchtig gebeukt op haar deur. - Waar ben je meisje, nog in je bed? riep Henk. - Neen, ik ben hier, in mijn boudoir! riep zij terug, met een lichte verheffing van stem. De deur werd opengedraaid en Henk verscheen in de | |
[pagina 122]
| |
portière, zijn hoofd schuddend, terwijl Ben tusschen zijn vaders hooge rijlaarzen doorslipte, een bouquet in de vuistjes. - Tante, wel gefeliciteerd met uw verjaardag... en dit is van Ben! zeide het kind als een van buiten geleerd lesje, terwijl het den ruiker in haar schoot legde. - Maar meisje, is dat lang boven blijven; anders ben je op dit uur al van je wandeling terug! riep Henk. Zij antwoordde niet, maar omhelsde den kleinen jongen, terwijl haar oogen bijna vochtig werden. - Zet... zet hem in water, Ben, zal je, in wat lauw water... Dank je, dank je wel, lieve vent... Daar, in die vaas, voorzichtig. Ben, steeds gehoorzaam en gewillig, ging aanstonds weg met de vaas, tusschen de beenen van Henk door. Eline viel weêr in de kussens neêr en zag haar zwager aan met een flauw lachje. - Ik voel me akelig vandaag... niets wel! sprak zij kwijnend. Henk kwam nader met de handen op den rug. - En dat op je verjaardag? vroeg hij opwekkend. Kom, ik zoû maar beneden komen, luie meid, maar laat mij je eerst flink zoenen... van harte, hoor! en hij drukte zijn lippen op haar beide wangen, terwijl zij glimlachend liggen bleef. - En hier is een kleinigheid voor je, Elly... ik hoop, dat het je bevallen zal! vervolgde hij, terwijl hij haar een étui overhandigde. Zij lachte even. - Hoe grappig, dat je me mijn cadeau hier boven komt brengen... Dank je, Henk, dank je. Zij opende den étui, en zag een haarspeld, in den vorm van een diamanten spin. - Maar Henk! riep zij uit. Wat bederf je me toch.... Ik herinner me: verleden zag ik dat bij Van Kempen, en ik zeide, dat ik het zoo aardig vond... Ik ga heusch beter op mijn woorden passen, in het vervolg... Ik durf niets meer zeggen! sprak zij bijna verlegen, en zij dacht aan haar waaier van Bucchi. - Betsy had het in haar ooren geknoopt, antwoordde hij. We geven je gaarne iets wat je verlangt. Nu was zij bijna geërgerd over hun cadeau, maar ze sloeg haar armen om zijn hals en kuste hem. - Heusch, heusch, je bederft me! stamelde zij. - Kom, lariflang hoor! riep hij uit. Maar nu ga ik nog | |
[pagina 123]
| |
een beetje rijden; kom nu ook beneden, meisje, anders draag ik je de trappen af. - Neen maar, dat zal je laten.... - Goed, maar dan ook als de.... - Ja, ja, dadelijk; maar Henk, hoor, geen gekheid! riep zij verschrikt en ernstig gebiedend, daar zij een plagerij voorzag, en in geen stemming was die te dulden. Hij stelde haar lachend gerust, terwijl hij het op de lippen had haar te vermanen tot een verzoening met zijn vrouw, maar hij vreesde, dat hij haar niet voorzichtig genoeg zijn verlangen zoû kunnen mededeelen; hij vreesde, dat zij driftig zoû worden, en daarbij.... alles zoû zich wel spoedig schikken, dacht hij, en ging weg. Zij stond op, en vermoedde, al dralende, hoe Betsy zeker aan Henk gezegd had, haar het cadeau boven te brengen, om het niet zelve te moeten overhandigen. Zij gevoelde zich verlegen met haar houding; zij was nu wel genoodzaakt den eersten stap ter verzoening te doen en dit krenkte haar fierheid. Het zoû wezen, als ware zij zoo opgetogen over hun cadeau, dat alle vroegere onaangenaamheid nu was goedgemaakt.... Het was vervelend, maar toch, zij kon nu niet beneden komen en, na een korten, koelen groet, ontbijten zonder iets te zeggen. Het speet haar zeer, dat zij haar ingeving van den vorigen dag niet gevolgd had en reeds een toenadering had gepoogd. Eigenlijk was het toch te dwaas, dat gekibbel, alleen om die honden! En zij hield zich behaagziek de diamanten spin tegen heur haar, tegen haar hals aan.... | |
IV.Voordat zij beneden kwam, opende Eline een loket van het schrijftafeltje. Heimelijk glimlachend haalde zij er een album uit, een cadeau aan zichzelve, en ontsloot het.... Het bevatte enkel portretten van Fabrice, in verschillende houdingen, in verschillende costumes, en die zij reeds eenigen tijd met veel tact, maar steeds met een kloppend hart gekocht had, nu eens in dezen, dan eens in genen winkel, nooit er voor terugkomende in denzelfden, steeds bevreesd, dat de winkelier iets van haar gedachten raden zou.... Eenmaal was zij voor een dag naar Amsterdam geweest, om kennissen op te zoeken; daar was zij eens goed brutaal geweest, en had in een boekwinkel er met een front d'airain zeven tege- | |
[pagina 124]
| |
lijk gekocht: men wist er toch niet wie zij was, en zij beloofde zich voortaan in geheel haar leven geen voet meer over den drempel van dat magazijn te zetten.... Met een oog vol dartele ondeugd bezag zij nu haar collectie, en welk blad zij ook omsloeg, steeds blikte zijn donker gelaat met den zwarten baard haar toe, een enkelen keer zelfs zooals zij hem tegenkwam in het Bosch, met zijn flambard en zijn bouffante.... O, zij gevoelde het nu: het was een inniger gevoel dan bewondering, dat haar doortrilde bij die beschouwing, dat haar, in een jonkvrouwelijke zedigheid en schaamte voor zichzelve, huiveren deed even haar lippen te drukken op die geliefde beeltenis; zij gevoelde het nu: het was een hartstocht, die haar gedachte vervulde als met een schat van zaligheid, een liefde, waarvoor zij alles zoû kunnen opofferen, wat hij, hij zoû kunnen vragen.... En romantische voorstellingen verhitten haar hersenen, die den last der melancholie een weinig hadden afgeschud na Henks opbeurende woorden, waarin zij somwijlen als de echo van een vervlogen wensch hoorde.... Vluchtende met Fabrice zag zij zich aan een station, wachtende op den trein en vreezende, dat men hen achtervolgen zoû.... - Tante, tante, maak open! riep Ben aan de deur. Zij sloot den album weg en opende de deur. Ben kwam binnen, voorzichtig met beide handjes de vaas omknellend, vol met water. - Netjes hoor, kleine baas! zeide Eline. En niet gemorst op de trap? Hij schudde van neen, verheugd over zijn handigheid. Mina had hem geholpen. Terwijl hij den bouquet in de vaas zette, bedacht Eline, hoe dit cadeau van den kleinen jongen ook attentie van Betsy was... Het was eigenlijk maar lastig... Zij trok nu echter de stoute schoenen aan, en ging met Ben naar beneden. Betsy zat in de eetkamer en beraadslaagde met Grete. - Dag Betsy, zeide Eline. - Dag Elly, wel gefeliciteerd! antwoordde Betsy, zonder uitdrukking. Eline wilde niets meer zeggen; de meid moest eerst weg zijn. Ze zoû ook niet ontbijten; ze had geen honger. - Grete, je kan wegnemen, ik zal niet eten! sprak zij, en schertste, om zich een houding te geven, met Ben. Betsy bleef verdiept voor haar schrijftafel, in rekeningen | |
[pagina 125]
| |
en boekjes, als een naarstige menagère, met den rug naar haar toe. En na een pijnlijke stilte van eenige seconden, toen Betsy wrevelig Ben verboden had te hangen en hem naar de kindermeid gestuurd had, stond Eline op. Zij naderde haar zuster en legde heur handen op dier schouders. - Betsy... begon zij. Maar zij vermocht nog niets te zeggen over het cadeau, de diamanten spin. - Betsy, toe, zoû het niet beter zijn, als... je weet niet, hoe het mij spijt, dat we zoo... Toe, wees nu niet boos op me, ik heb ongelijk gehad.... - Wel Eline, het doet me plezier, dat je dat erkent. Boos ben ik niet. - Is dan alles vergeten? - O, wel zeker. Je weet, ik vind niets vervelender dan onaangenaamheden, ik hoû veel van den vrede. Laten we er dus niet meer over spreken.... Haar koele toon was Eline als ijs; toch boog deze zich en gaf Betsy een zoen. - Neen waarlijk, het spijt me; ik heb natuurlijk geen recht je in je eigen huis... ik heb er vreeslijk verdriet van. Ze had nog iets willen zeggen, maar kon haar woorden niet vinden en nogmaals zochten haar lippen Betsy's voorhoofd, toen deze zacht haar afweerde: - Nu goed; laten wij er dan niet meer over spreken, ik ben niet meer boos.... Maar niet zooveel zoenen; je weet, daar hoû ik niet van.... | |
V.Die verjaardag ging Eline somber voorbij. De verzoening met Betsy had op haar niet den gewenschten indruk gemaakt; zij had zich iets hartelijkers voorgesteld: een zusterlijke omhelzing, een vermenging van tranen, waarna zij langen tijd vriendelijk en minzaam met elkaâr zouden zijn omgegaan. De werkelijkheid echter was een, van Betsy's kant, ijskoude neêrbuigendheid geweest, waaronder zich Eline nu haar houding eenigszins als een dwaas figuur voorstelde. Zij wist zich zwakker dan haar zuster en toch wilde zij zich tegen die over-heersching verzetten, maar bij iederen opstand en nog meer, zooals nu geweest was, na een tijdelijke overwinning, gevoelde zij zich krachteloozer en krachteloozer om dien strijd met | |
[pagina 126]
| |
zoo ongelijke moreele wapenen voort te zetten. Haar fierheid was haar thans als een zwak riet gebleken, dat knakte bij iedere vlaag en haar mistroostigheid bleef daarom een donker waas als een rouwfloers over haar gedachte uitspreiden. Toch was zij schijnbaar vroolijk, dien middag, te midden van de vroolijkheid harer kennissen, die haar kwamen gelukwenschen. Maar mevrouw Van Raat, uit wier peinzende, lichtblauwe oogen zij gaarne een straal van sympathie had opgevangen, was ongesteld, en liet zich door Paul verontschuldigen, en deze teleurstelling woog haar zwaar op het harte. Mevrouw Van Erlevoort en Mathilde voegden daar Freddy's excuses aan toe, die verkouden was en liever thuis had willen blijven, en Eline overdacht weer met verwondering, waarom Frédérique haar toch een kwaad hart scheen toe te dragen. Jeanne Ferelijn overstelpte haar met tal van huiselijke klachten, en zij had al haar wellevendheid en innemendheid noodig, om die niet al te blijkbaar ongeduldig aan te hooren. Cateautje van der Stoor, die zij evenals mevrouw Van Raat gaarne had gezien, scheen haar verjaardag vergeten te hebben: zij kwam niet en liet ook niets van zich hooren. Maar Emilie de Woude bracht haar eigenaardige, bruyante vroolijkheid mede, die haar tot schaterens toe opwond. Deze tintelende kout verlichtte haar een weinig de doffe atmosfeer der salons, waar het gas nog niet was opgestoken, waar, langs de laag geplooide meubelgordijnen een schemerende somberheid binnenzonk, die de vroolijkheid van het verguldsel, van het havanna-satijn, van het vieil or peluche der draperieën en meubels in treurige schaduwen scheen uit te wisschen. Emilie wilde Eline's cadeaux zien, sierlijke kleinigheden, enkele bouquetten, op een tafel geschikt om een groote mand vol bloemen en vruchten. - Wat een heerlijke corbeille! riep Emilie. Perziken, druiven, rozen, prachtig! Van wie, Elly? - Van Vincent; charmant, vindt je niet? - Ik wou, dat ik ook zulke galante neven had.... - Cht, stil, fluisterde Eline. Vincent was juist binnengekomen, terwijl hij, naar de gastvrouw zoekende, zijn oogen een weinig toekneep. Betsy ontving hem als altijd met zekere warmte en voorkomendheid, in een voortdurende, vage vrees voor dien neef. Eline bedankte hem, zijn beide handen in de hare drukkend. Vincent verontschuldigde zich, dat hij zoo laat kwam; het was kwartier over vijven en de Verstraetens en de anderen | |
[pagina 127]
| |
namen afscheid in de toenemende schemering, waarna Gerard binnenkwam om het gas op te steken, de blinden te sluiten, de gordijnen dicht te plooien. - Vincent, blijf eten vanmiddag, wil je? vroeg Betsy. Betsy vreesde namelijk voor een vervelenden avond. Zij waren nergens geïnviteerd, en daarbij had zij gemeend op den verjaardag harer zuster geen plannen te moeten maken om uit te gaan, had dit ook niet kunnen doen, daar zij, tijdens de bouderie, dien morgen pas bijgelegd, haar nauwelijks een woord had toegesproken. Vincent kon een half uur voor het diner familiaar gevraagd worden. Vincent had conversatie, als hij in een goede luim was en bracht ten minste een ander gezicht mee aan tafel. Vincent nam met een onverschillig: ‘o, heel gaarne!’ de uitnoodiging aan. Intusschen beweerde Henk behoefte te hebben om even een loopje te maken en wipte de deur uit, alleen zijn hoed nemend en zijn kraag opzettend, met de handen in de zakken. Anna, de kindermeid, kwam Ben halen om hem wat op te knappen, daar zijn mond vol gelei en room zat van de taartjes. Ook Betsy verdween even naar boven en Eline en Vincent bleven alleen in de groote salons, nu hel van gasgloed. - Kom, laten wij in het boudoir gaan zitten! zeide Eline, en Vincent volgde haar in het kleine vertrekje. De zacht heldere gloed van het kristallen kroontje over den zilveren weerschijn van het violette peluche gaf er iets geheimzinnig vertrouwelijks aan, iets als om uit te lokken tot intieme mededeelingen. Vincent scheen echter geen anderen indruk te krijgen, dan dien van een rustig bien-être: hij liet zich met een zucht op de sofa neerzijgen, in zijn gewone matheid, en deed Eline eenige onverschillige vragen over de kennissen, die hij zooeven had afscheid zien nemen. Terwijl zij hem antwoordde, gevoelde zij een groote sympathie voor haar neef in zich opwellen. Het was weder die behoefte, welke haar hartstocht voor Fabrice verwekt had: veel liefde om zich heen te voelen, de schatten harer liefde te verspreiden. En evenals het Paul getroffen had onder den valen schijn êener petroleumlamp, trof het haar nu onder het, door de pendeloques tintelende, gaslicht: Vincent geleek haar overleden, dierbaren vader, zóó treffend, dat zij zich, bij zijn aanblik, als in haar jeugd kon terugdenken; zóó, met dien smartelijken trek om den mond, met die oogen vol weemoed, lag haar vader terneêr, wanneer hij uitgeput was van artis- | |
[pagina 128]
| |
tieke vizioenen, te ver af om in zijn onmacht te grijpen: zóó hing zijn hand over de leuning van zijn stoel, wanneer het penseel haar ontgleden was. En Eline voelde haar sympathie voor Vincent doortrillen met medelijden en poëtischen weemoed, terwijl zij luisterde naar zijn vermoeid murmelende stem, die haar over Smyrna sprak; hij scheen haar belangwekkender toe, dan de meeste jongelieden van hun côterie; hij werd haar martelaar, in de kleinheid der wereld, terwijl hij haar klaagde, dat hij Den Haag kleinsteedsch en vervelend vond en naar veel ruimte verlangde; zij ook, zij wilde.... - Maar ik verveel je met mijn klachten, parlons autre chose! viel hij zich zelven met veranderde stem in de rede. Ik ben niet beleefd zooveel over mij zelven... - O, volstrekt niet, je verveelt mij in het geheel niet! antwoordde zij wat haastig, een weinig verdrietig, dat hij den draad harer fantasie eensklaps afsneed. Denk je, dat ik mij niet geheel en al in je gedachten verplaatsen kan, dat ik niet begrijp, hoe je iets anders wilt, dan de alledaagsche sleur, waarin wij willens en wetens ronddraaien? Ik zelf zou somtijds.... er wel eens uit willen! riep zij met een beweging harer armen, als ware zij een gevangen vogel, die zijn vleugelen uitslaat. Ik voel mij somtijds zeer geneigd een vreeslijk dollen streek te doen! en zij glimlachte schalks en dacht aan Fabrice. Hij schudde, glimlachend ook, zijn hoofd en tikte haar even op heur omhoog geheven hand, die nu bevallig neerviel. - Waarom zou je nu dwaasheden willen? vroeg hij. Je vervalt in een uiterste. Onafhankelijk te leven van iedereen, je niet te storen aan de praatjes van een côterie, maar je wil te volgen, zoolang die verstandig is; zoo dikwijls van omgeving te veranderen, als men verkiest, dat is mijn ideaal.... niets wat zoo jong doet blijven als afwisseling. - Maar om onafhankelijk te zijn, om zich aan niets testoren... moet men meer moreele kracht bezitten, dan wij gewoonlijk in onze overbeschaafdheid durven hebben! antwoordde zij, zich vermeiende in de epicuristisch-filozofische tint, die hun gesprek een weinig kleurde. - Moreele kracht? Ach neen, je moet er eenvoudig geld voor hebben! hernam hij kortweg en praktisch. Als ik rijk ben, en vormen heb, geen dwaasheden doe, maar mij netjes houd voor de wereld, ben ik volkomen in staat mijn ideaal verwezenlijkt te zien, zonder dat men mij iets anders zal ten laste leggen, dan misschien.... een beetje excentriciteit. | |
[pagina 129]
| |
Zij vond die zienswijze te nuchter, te banaal en drong hem de hare op, die haar meer romantisch scheen. - Nu goed, geld... natuurlijk! hernam ze, met vrouwelijke gemakkelijkheid zijn stelling afwerend, maar zonder genoeg kracht om zijn eigen wil door te drijven, wordt men toch dadelijk meêgesleurd door alle oude gewoonten. Zie je, en daarom - hij lachte om haar allerbeminnelijkste onlogika - daarom zoû ik zoo gaarne... eens iets dwaas doen, iets vreeselijk dwaas. Ik voel me sterk genoeg om mijn eigen gang te gaan en mij te verzetten tegen de wereld, ik voel soms zeer veel bravoure in mij... Hij had schik in de dartelheid, die uit hare glanzende oogen straalde en haar geheele elegante figuurtje scheen hem, terwijl zij aldus coquetteerde met haar loszinnigheid, een kapel toe, op het punt weg te fladderen. - Maar Eline! riep hij lachende. Wat voor dingen haal je je toch in je hoofd! Wat zoû je dan wenschen, wat voor dwaasheden zoû je dan eigenlijk willen doen? Toe, biecht eens op, ondeugd! Zij lachte meê. - O, minstens me laten schaken! - Door mij? - Waarom niet? Maar ik geloof, je zoû me gauw aan mijn lot overlaten, ik zoû je een te duur luxe-artikel zijn, en ik zoû met hangende pootjes kunnen terugkeeren. Merci dus, als je vraag een invitatie insloot; ik wacht liever op een rijken mylord.... - Geen hutje dus met maneschijn? - O, Vincent, hoe afgezaagd! Jamais! Ik bestierf het van verveling, dan nog liever actrice... en wegloopen met een acteur... En zij schitterde van schalkschheid en overmoed; zij genoot met geheime vreugde in haar gedachte aan Fabrice, en zag Vincent driest in de oogen: hij kon toch die gedachte niet raden... Hij schaterde het uit; de levendige dartelheid, die haar loome elegance gedurende hun gesprek vervangen had, de gloed, in haar amandelvormige oogen, en het behaagzieke tikken harer kleine hand op hare knie vermaakten hem nog meer dan haar woorden, en toch, deze waren hem ook sympathiek; er verschool zich een verlangen naar afwisseling onder, dat gelijk was aan het zijne. Zij zagen elkander daarna een wijle glimlachend aan, en Eline gevoelde in de zacht- | |
[pagina 130]
| |
heid van zijn fletsen blik die langzaam omstrikkende bekoring als van het staren eener slang. - Hoe frappant.... lijkt hij op mijn lieven papa, hoe frappant! dacht zij, bijna verwonderd over de sympathie, die zij voor Vincent gevoelde, terwijl zij opstonden, nu de bel hen naar de eetkamer riep. |
|