Eline Vere
(1889)–Louis Couperus– Auteursrecht onbekend
[pagina 25]
| |
I.Toen Eline den morgen na heure uitbarsting van verdriet beneden kwam, om te ontbijten, was Henk reeds de deur uit, op weg naar den stal, waar zijne paarden en tevens zijn beide, door Betsy niet in huis gedulde, Ulmerdoggen verzorgd werden. Zij vond alleen den kleinen Ben, die, eentonig neuriënd, met zijn korte breede vingertjes, vet van boter, aan een boterham zat te plukken. Betsy hoorde zij zeer bedrijvig rondloopen en ernstige beraadslagingen houden met Grete, een vinnige keukenmeid. Dien middag kwamen Frans en Jeanne Ferelijn en freule De Woude van Bergh, met haar broêr, dineeren. Eline zag er frisch en helder uit, in eene eenvoudige matinée: een rok van drie groote volants en een effen corsage, beide van eene donkergrijze, wollige stof, die glad over het corset spande, het middel omsnoerd en omstrikt met een grijs zijden lint als ceinture; aan haar hals een klein flikkerend gouden pijltje. Zij droeg geen ringen, geen braceletten; zij had iets zeer gewild eenvoudigs en jonkvrouwelijk stijfs. Op het voorhoofd en in den nek kroezelden wat fijne lokjes, als uitgerafelde zijde. Vriendelijk, terwijl zij hem bij de deur reeds toelachte, knikte zij den jongen toe, en achter hem gekomen, pakte zij zijn dik hoofdje tusschen beide handen, om er, wat bevreesd voor zijn boterige vingertjes en lipjes, een flinken zoen op te drukken. Toen ging zij zitten, met een tevreden gevoel over hare verzorgde bevalligheid, in haar hersteld gemoedsevenwicht aangenaam gestemd door de lauwe warmte van de kachel, terwijl de sneeuw buiten neêrviel in eene donzige stilte. Onbewust glimlachend, wreef zij zich haar slanke, witte handen en bezag haar rozige, witgepunte nagels, om daarna behagelijk naar buiten te zien, waar eene fruitvrouw, in tweeën gebogen, mager als een riet, hoekig, in een vuile, grijze shawl, een kar met besneeuwde sinas-appels voortduwde. Behagelijk ook, met iets egoïstisch verheugds, dat de zaak haar niet zoû deeren, hoorde zij, zich een broodje snijdend, naar een twist tusschen Betsy en de vinnige meid, luide bevelende betuigingen en korte brutale tegenwerpingen, die tegelijkertijd opklonken tusschen het gerammel van ijzeren pannen, of het | |
[pagina 26]
| |
porceleinen geklater van een driftig neêrgeplaatsten stapel borden. Betsy kwam binnen, met eene ontevreden uitdrukking in haar, onder zware wenkbrauwen tintelende, oogen, haar korte, vleezige lippen nijdig samengetrokken. Zij droeg een stapeltje kristallen dessertschaaltjes, die zij nu zelve wilde wasschen, daar Grete, de keukenmeid, er een gebroken had. Voorzichtig, trots hare verbittering, zette zij het stapeltje neêr, vulde een spoelkom met lauw water, zocht naar een kwast. - Die drommelsche meid...! Verbeeld je, een van mijn fijne schaaltjes. Dat gaat ze waarachtig met kokend water wasschen. Het is ook altijd zoo, als je dien lomperts wat toevertrouwt. Hard, met een ruwen nadruk, klonken haar woorden. Wrevelig duwde zij Ben, die haar in den weg stond, op zij. Eline, zeer bereidvaardig in haar aangenaam humeur, wilde aanstonds helpen, wat Betsy, gestreeld, gaarne aannam. Zij beweerde nog veel te doen te hebben, maar liet zich intusschen op de bank neêrvallen en zag toe, hoe Eline voorzichtig de schaaltjes éen voor éen atkwastte en in de plooien van een theedoek droogde, met kleine, bevallige gebaren, zonder hare vingers te bevochtigen of een droppel te storten. En zij gevoelde het verschil tusschen hare eigene bruisende bewegelijkheid, ontsproten uit hare rijke gezondheid, en Eline's loome elegance, gemengeld met iets als eene vrees zich te zullen vermoeien of te bezoedelen. - A-propos, gisteren bij de Verstraetens hoorde ik, dat ze van avond niet naar de opera gingen, om uit te rusten van de tableaux; tante vroeg, of ik de loge wilde, hebben. Heb je lust te gaan? - Naar de opera? En je gasten? - Jeanne Ferelijn wilde vroeg weg, omdat haar kind weêr koû heeft gevat, en ik woû Emilie en haar broêr vragen, of ze meêwillen. Henk kan thuis blijven. Je weet, het is een loge van vier. - Het is mij wel. Heel goed. Tevreden over zichzelve zette Eline het laatste schaaltje, doorglanzend met fijn geslepen punten, neêr, en de spoelkom weg, toen er in de keuken een twist uitbarstte, doorkletterd met de zilveren ritseling van een neêrgesmeten bundel lepels en vorken. Grete was met Mina, de werkmeid, aan den gang. Betsy repte zich en weldra volgden ruwe bevelen en brutale tegenwerpingen elkaâr op, als in een snellen dialoog. | |
[pagina 27]
| |
Ben was intusschen, eenigszins soezig, met een open mond, op de plek blijven staan, waar zijn moeder hem heengeduwd had, vol van een stille vrees voor al dat rumoer daarbuiten. - Kom Ben, ga je meê naar tantes kamer? vroeg Eline en glimlachend strekte zij haar hand naar hem uit. Hij kwam nader en beiden gingen de trap op. Op de eerste verdieping bewoonde Eline twee kamers, gescheiden door een portière: een slaapkamer en een ruim boudoir. Met een verfijnde zuinigheid en takt had zij deze vertrekken een aanzien van weelde weten te geven, waarover iets als een artistiek waas lag. Het was er bont en vol, terwijl een gewilde wanorde hier en daar natuurlijke stillevens vormde. Haar piano stond schuins in een hoek. Een lage divan, overdekt niet een perzische stof, was overlommerd door een volbladige aralia. Een kleine schrijftafel was overladen met tallooze kleine voorwerpen van weelde. Beelden, platen, veêren, palmen vulden alle hoeken. De roze marmeren schoorsteen was bekroond met een Venetiaansch spiegeltje, door roode koorden en kwasten als opgebeurd. Een Amor en Psyche, naar Canova, in biscuit, vormde daar een groep van een, zich overgevende, ontsluierde jonkvrouw en een minzieken, gevleugelden god. Toen Eline met Ben binnenkwam streelde de rossige gloed van den haard heur aanstonds de wangen. Zij wierp het kind eenige verscheurde, uit hun banden hangende, prachtwerken toe, om het bezig te houden; en het nestelde zich op den divan, onder de aralia. Eline trad even haar slaapkamer binnen, waarvan de ramen nog eenige smeltende ijsbloemen vertoonden, fijn geëtst als in kristal. Als een apotheoze van tulle en kant stond daar een toilette duchesse, grillig omgeven met de satijnen cornets van oude balbouquetten, en overladen met flacons, en coupes van porcelaine de Sèvres en kristal. Tusschen al dit wit en roze schitterde de spiegel als gepolijst metaal. Het ledekant verschool zich achter roode draperieën; een breede psyché, dwars in een hoek, ving in zijn glas een groote watering van licht op. Even zag Eline rond, of de meid alles naar behooren had geschikt; toen, huiverend in de kilte van het juist geluchte vertrek, ging zij opnieuw haar zitkamer in en sloot de deur. Het was er zeer behagelijk in die iet of wat orientalische weelde, terwijl van buiten de sneeuw een schelwitte weêrkaatsing naar binnen schoot. | |
[pagina 28]
| |
II.Eline voelde haar keel vol melodie. Zij zocht dus, in een aandrang zich te uiten, tusschen haar muziek, en koos de wals van Mireille. Zij zong ze met variaties van zichzelve, met lange points-d'orgue, fijn uitgesponnen als zwellende glazen draden, met jubelende trillers, als die van den leeuwerik in haar lied. Zij vergat de sneeuw en de koude daarbuiten. Toen kreeg zij een gewetenswroeging bij de gedachte, dat zij in geen drie dagen gestudeerd had, en zij zong gamma's, fileerde haar hooge tonen of zocht de smelting van een moeilijken overgang te volmaken. En het metaal van haar stem klonk glansrijk op, een weinig koud maar helder, vol kristal en paarlen. Ben, hoewel gewend aan dit gejubel, dat het geheele huis doortrilde, bleef toch met open mond luisteren, zonder zijne illustraties verder om te bladeren en opschrikkende bij de doordringende schelheid van eene hooge si of do. Eline begreep nu zelve niet, waarom zij den vorigen dag zoo treurig was geweest. Hoe was die bui van melancholie toch komen aandrijven, zonder eene bepaalde, aan te duiden oorzaak; hoe weggezweefd, eveneens zonder een alles overstroomende vreugde? Nu voelde zij zich opgewekt, vroolijk, gezond; het speet haar gisteren niet de tableaux te hebben gezien, waarvan zij gaarne door Betsy meer had hooren vertellen, en zij vreesde zeer, dat de heer en mevrouw Verstaeten haar ongesteldheid niet ernstig zouden hebben opgenomen. Die goede, gezellige meneer Verstraeten, altijd vol vroolijkheid en gekheid, en die lieve mevrouw! Ze kende niemand zoo goed en lief als mevrouw! En zij dacht, steeds voor haar piano, nu een roulade, dan een paar voorslagen studeerende, aan andere lieve menschen, die zij kende. Ze vond goede eigenschappen in al haar kennissen: in de Ferelijns, Emilie De Woude, de oude mevrouw Van Raat, mevrouw Van Erlevoort, ook in mevrouw Van der Stoor. Cateau was een poetje. En zij betrapte zich op het idée, wel eens met die komedietroep te willen meêdoen: ze vond, dat Frédérique, Marie, Lili, Paul en Etienne een uitstekende levensopvatting hadden, altijd vroolijk samen, vol plannen van pretjes. Het was wel aardig zich te laten bewonderen, mooi gedrapeerd. En Paul had een lieve stem, ze vond het heerlijk duo's met hem te zingen, en ze vergat, dat ze een paar dagen geleden | |
[pagina 29]
| |
aan haar zangmeester had gezegd, dat hij hoegenaamd geen klank in zijn orgaan had. Ze was dus aangenaam gestemd en ze zong een tweede wals, die van Juliette uit Gounods opera. Ze dweepte met Gounod! Het was halfelf, toen er geklopt werd aan haar deur. - Binnen! riep ze en liet, omziende, haar fijne vingers rusten op de toetsen. Paul Van Raat trad de kamer in. - Bonjour Eline. Dag, kleine rakker. - Zoo, Paul! Zij stond op, eenigszins verbaasd hem te zien. Ben liep naar zijn oom toe en trok zich aan zijn beenen op. - Wat kom je al vroeg. Ik dacht, dat je vanmiddag zoû komen zingen. Maar daarom ben je niet minder welkom, hoor! Ga zitten, en vertel mij van de tableaux! riep Eline opgetogen.... toen, zich bedenkende, dat zij den dag te voren ongesteld was geweest, hernam ze kwijnend: - Het speet me vreeselijk, dat ik gisteren zoo ziek en akelig was. Vreeselijke hoofdpijn.... - Ik kan het je niet aanzien. - Heusch, Paul! Denk je, dat ik anders niet was gekomen, om je talent te bewonderen? Kom, vertel me, vertel me alles! en zij trok hem meê naar de sofa, waarvan zij de prachtwerken afwierp. Paul had zich eindelijk bevrijd van Ben, die, aan zijn handen hangend, zich op de hielen liet wiegelen. - Kom, laat los, Ben, dikke jongen! En is de hoofdpijn nu over? - O ja, heelemaal. Ik ga vanmiddag meneer Verstraeten nog feliciteeren, en mijn excuses maken. Maar Paul, vertel me nu.... Ik kwam je juist vertellen, dat ik van middag niet kom zingen, hoor Elly. Ik heb geen toon in mijn stem; gisteren heb ik ook zóo moeten brullen en brommen, dat ik er schor van ben. Maar we hebben veel succes gehad.... En hij begon honderd uit te vertellen over de tableaux. Het waren zijn idées en veel was zijn handenarbeid geweest, o.a. het kladderen van de achtergronden; maar ook de meisjes hadden een maand lang zwaar werk gehad met de costumes en duizenden kleinigheden. Dien middag zoû Losch komen om fotografies te nemen van de laatste groep; zelfs al was hij dus op stem geweest, had hij niet kunnen komen zingen. En daarbij gevoelde hij zich zóo stijf; hij had gewerkt als een timmerman, maar de meisjes zouden zeker ook | |
[pagina 30]
| |
wel uitgeput zijn. Geposeerd had hij niet; hij had het reeds zoo druk met de organizatie der voorstelling gehad. Hij liet zich een weinig achterover vallen in de Perzische kussens der sofa, overlommerd door de aralia, en streek zich met de hand over het haar. Het trof Eline, hoe hij op Henk geleek, ofschoon hij tien jaar jonger, slanker en levendiger was, fijner besneden van gelaat en verstandiger van blik. Maar een enkel gebaar, een optrekken der wenkbrauwen, deed die gelijkenis soms treffend uitkomen, en al waren zijn lippen dunner onder zijn blond kneveltje, dan die van Henk, onder zijn dikken snor, toch lachte hij met den zelfden trek en de zelfde volle diepe zachtheid van zijn broêr. | |
III.- Waarom neem je toch geen goede schilderles, Paul? vroeg Eline. Als je toch talent hebt.... - Dat heb ik juist niet! lachte hij. Het zoû de moeite niet loonen. Ik klodder zoo wat, precies zooals ik wat galm. Het is allemaal niets. En hij zuchtte over zijn gemis aan energie om zijne onbeduidende talentjes tot iets hoogers te ontwikkelen. - Je laat me denken aan papa, sprak zij, en er trok een waas van weemoed over haar woorden, toen het gepoëtizeerd beeld haars vaders voor haar blik verrees.... Hij had bepaald buitengewoon veel talent, maar zijn gezondheid was in den laatsten tijd te zwak, dan dat hij iets groots kon scheppen. Ik herinner mij, dat hij juist aan een kolossaal doek bezig was, een scène uit Dante's Paradiso, geloof ik, juist toen.... toen hij stierf. Arme papa! Maar jij, je bent jong en flink, ik begrijp niet, hoe je niet verlangt om wat te doen, iets groots, iets bijzonders. - Je weet, dat ik bij Hovel werken ga; oom Verstraeten heeft het voor mij bedisseld. Hovel was advocaat en procureur en daar Paul inderdaad nog al vroeg, na een afwisseling van hard blokken en lang luieren, in de rechten gepromoveerd was, had oom Verstraeten gemeend den jongen meester een dienst te doen, door hem zijn vriend aan te bevelen. Paul zoû dus op Hovels kantoor werken, tot hij zichzelven als advocaat zoû vestigen. - Bij Hovel? Een heele beste man! Ik mag zijn vrouw heel gaarne. O, maar dat zal uitstekend zijn, Paul! - We zullen hopen! | |
[pagina 31]
| |
- Maar zie je, ik, als ik een man was, zoû ik maken, dat ik beroemd werd. Kom Ben, wees nu niet lastig, ga nu de mooie plaatjes kijken, hier op den grond! Zoû je het niet heerlijk vinden beroemd te zijn? Zie je, als ik niet Eline Vere was, dan werd ik actrice! En zij galmde een roulade uit, die van haar lippen viel als een ris diamanten. - Beroemd! - minachtend haalde hij de schouders op. Neen, dàt vind ik zoo een kinderachtig idée! Beroemd te zijn! Dat kan me nu niets schelen! Maar ik zoû wel goed willen schilderen of... goed willen zingen, soit. - Maar waarom neem je dan geen les, het zij in schilderen, het zij in de muziek? Wil ik mijn meester vragen? - Dank je, laat dien brompot van een Roberts er maar buiten. En daarbij, waarlijk Eline, het is de moeite niet waard, ik zoû toch niet kunnen volhouden in het een of ander. Ik heb vlagen, rages, weet je, en dam meen ik alles te kunnen doen, dan zoek ik groote onderwerpen voor een schilderij... - Zooals papa, glimlachte zij weemoedig. - En dan ben ik vol ijver om van mijn stem te maken, wat er van te maken is, maar heel gauw branden die mooie plannen uit als afgestoken lucifers. - Je moest je schamen. - Ik ga mijn geniale aspiraties in proceszakken wegstoppen, weet je! antwoordde hij lachend opstaande. Maar nu moet ik gauw naar de Princessegracht, naar de Verstraetens. Je rekent dus niet op me, van middag. We moeten nu nog het een en ander gereed maken, vóor Losch komt. Adieu, dag Eline, dag Ben, dikke peuter. - Bonjour, beterschap met je schorheid. Paul ging en Eline zette zich weder aan haar piano. Een korte pooze mijmerde zij er over, hoe jammer het was, dat Paul zoo weinig energie toonde, en dit deed haar weêr aan Henk denken. Maar ze gevoelde zich te opgeruimd om veel te peinzen en te filozofeeren, en zij zong, vol van een weelde, die zich klaterend moest uiten, tot het belletje van twaalf uur haar en Ben naar beneden riep. | |
IV.Paul had zijn moeder gewaarschuwd, dat hij dien middag niet thuis zoû komen koffiedrinken, daar hij dit bij. de Ver- | |
[pagina 32]
| |
straetens dacht te zullen doen. Hij woonde met mevrouw Van Raat, in de Laan van Meerdervoort, samen. Zij, eene oudere zuster van mevrouw Verstraeten, was eene deftige dame met peinzende, lichtblauwe oogen, met eenigszins ouderwetsch opgemaakt, zilvergrijs haar, en met een waas van berusting en vermoeidheid over geheel haar wezen verspreid. Daar het loopen haar moeilijk begon te worden, zat zij meestal neêrgebogen in haar gemakkelijken stoel met hoogen rug, het matte grijze hoofd gezonken op de borst, en de blauwgeaderde handen in den schoot gevouwen. Zij leefde nog een stil, eentonig bestaan voort, na een kalm en tevreden, bijna wolkeloos leven aan de zijde van haar echtgenoot, op wiens portret zij vaak de doffe oogen sloeg, zooals het ginds, in generaals-uniform, goed geschilderd, vóor haar hing: een knap, fiksch, open gelaat, met een paar trouwe, verstandige oogen, en een innemenden trek om den vastgesloten mond. Het leven had haar weinig groote smarten aangebracht en zij was er, in de kleine poëzie van haar eenvoudig geloof, God dankbaar voor; maar toch, nu was ze moê, zeer moê, onherstelbaar getroffen door den dood van dien man, welken zij tot het laatste had aangehangen met een genegenheid, kalm als een rimpelloos meer, waartoe het bruisen harer jeugdige liefde vervloeid was. Toen was zij een weinig gaan tobben, meestal over duizenden nietigheden, dagelijks terugkeerende kleine beslommeringen met haar meiden en haar leveranciers, hetgeen zich in haar gedachte alles samenschakelde tot een keten van last. Zij gevoelde het, ze werd oud, en het leven kon haar weinig meer geven, en ze vermijmerde zich met een stil egoïsme in de vervlogen poëzie van haar weleer. Zij had drie kinderen gehad; haar jongste, een meisje, was gestorven. Van haar beide zonen, beminde zij Henk het meest, die, forsch en groot, naar uiterlijk het meest aan zijn vader liet denken, terwijl zijn soezige goedmoedigheid, in haar oogen, meer naar de ronde, oprechte flinkheid van dezen zweemde, dan Pauls fijner bezenuwde wispelturigheid en vleugellooze genialiteit. Paul was haar steeds, nu te onrustig, dan te nerveus geweest, zoowel vroeger, in zijn telkens afgebroken juridische studiën te Leiden, - eindelijk, dank zij een weinig moreelen dwang van oom Verstraeten, met een promotie bekroond, - als nu, wanneer hij 's avonds laat uit bleef, rages had van schilderijen, tableaux-vivants en duetten, of | |
[pagina 33]
| |
van luierend nietsdoen, waarin hij een geheelen middag over een sofa hing, met een boek, dat hem verveelde. Vóor Henk gehuwd was, had hij, rustiger en huiselijker dan Paul, zich ook beter kunnen schikken in het huis zijner oude moeder; al was hij stil, zijn zwijgen had haar nooit geërgerd: het was als de gezellige stilzwijgendheid van een trouwen New-Foundlander, die met zijn slaperige oogen over haar waakte. Zij gevoelde zich zoo veilig bij haar Henk. Zij hield van geen eenzaamheid, waarin haar het verledene te rooskleurig bij het grijze heden voor den geest placht te trekken, en Paul zag zij zelden anders, dan in haast dineerende, daar hij een afspraak had, of zich vervelende op zijn eigen kamer. Uitgaan deed zij daarbij zelden, ongewend geworden aan de woelende drukte der straten, of de gonzende conversatie van vele menschen te zamen. Henk was haar lieveling, en zij betreurde, door den nevel harer tobberigheid, waar het haar zoon aanging scherp en helder ziende, zijn huwelijk met Betsy Vere. Dat was nooit een vrouw geweest voor haar kind, en zij had hem ook niet van harte haar toestemming en moederlijken zegen kunnen geven, toen hij haar zijn voornemens had medegedeeld. Toch had zij den geliefden zoon niet in die keuze willen tegenstreven, bevreesd anders wellicht zelve tot zijn ongeluk mede te werken; zij had dus met een verloochening van gewone oprechtheid, een verloochening, die haar somwijlen zelve verbaasde, haar afgunst voor de indringster verborgen en deze ontvangen als een dochter. Intusschen, zij bleef een zwaar hoofd hebben in de toekomst van Henk: zij had mevrouw Vere een weinig gekend; driftig en heerschzuchtig was deze haar steeds een onaangename persoonlijkheid geweest en deze dochter deed haar te veel aan die moeder denken. Ofschoon Henk, in haar oogen, een veel vaster en flinker karakter bezat dan Vere, dien zij zich slechts doodsbleek en met zware hoofdpijn kon voorstellen, terwijl zijn vrouw voor hem dacht en handelde, ofschoon Henk, naar zij meende, de ronde flinkheid van zijn vader had, en zich niet zoû laten bedillen, gelukkig, gelukkig als zij met Van Raat was geweest, zoû hij nooit met Betsy wezen. En zij zuchtte bij die gedachte met vochtig oog; heur moederlijke liefde deed haar, trots haar moederlijke blindheid, als door een onfeilbaar instinct iets van de waarheid gissen, en zij had gaarne heur vroeger geluk gegund aan haar zoon, om in zijn plaats te hebben geleden. Met dwalende gedachten had zij nu gezien, hoe Leentje, | |
[pagina 34]
| |
de meid, in de andere kamer de ronde eettafel voor het lunch had gedekt, voor haar alleen, en met een matte berusting zette zij zich neêr, loodzwaar gedrukt onder een hatelijke verlatenheid. Morgen zoû zijn als heden; bet leven was haar een uitgebloeide zomer geworden en bleven herfst en winter ook stormenloos, zij brachten dorre melancholie en kille lethargie over. Waarom leefde zij nog...? En ze gevoelde zich zoo moede onder het gewicht dier versuffende eenzaamheid, dat zij Leentje niet eenmaal de les las over haar ruwheid, ofschoon zij toch een porceleinen vleeschschaal in het oog kreeg, waarvan de rand bij het vatenwasschen zeer gekarteld was geworden. | |
V.Vroeger dan zij gewoonlijk placht uit te gaan, ging Eline dien middag naar de Verstraetens. Het was in de laatste dagen van November en een strenge winter was vroeg ingevallen. Het vroor; de sneeuw knarste, nog onbezoedeld en blauwig-blank, onder Eline's lichten, regelmatigen tred, maar liever zocht haar voet de gladheid der schoongemaakte trottoirs. De fijn geschoeide handen in het kleine mofje verschuilend, soms van onder haar witte tulle voilette een kennis, vriendelijk glimlachend, toeknikkende, nam zij haar weg door de Javastraat naar de Princessegracht. Ze gevoelde zich nog zeer opgeruimd in haar elegant, met bruin bont omzoomd, wintertoilet en in haar aangename gemoedsstemming, zelfs niet verbroken door een kleinen twist met Betsy, welke haar verweten had, hoe zij Grete werk liet doen, dat Mina paste. Zulke kleine oneenigheden waren tegenwoordig geene zeldzaamheid, echter steeds tot groote ontstemming van Henk, wien niets zoo tegenstond als die lichte uitbarstingen van huiselijk gekibbel. Eline had zich echter Betsy's opmerking weinig aangetrokken en deze met minder bitsheid dan gewoonlijk beantwoord; zij wilde zich niet door zulke nietigheden uit haar goed humeur laten brengen, het leven, was er haar te lief voor... En dankbaar dat zij zich ingehouden had, sloeg zij de Javastraat om. Bij de Verstraetens vond zij nog een ongewone wanorde. Dien gaf haar niet-thuis, maar Eline verbrak het consigne en drong door in de groote suite, waar zij mevrouw aantrof, die zich verontschuldigde over haar peignoir. Losch, de foto- | |
[pagina 35]
| |
graaf, was, half bedekt onder het groene kleed van zijn toestel, bezig de reeds geposeerde groep der Vijf Zinnen te beschouwen. De meisjes, Etienne en Paul, lachten Eline toe, en zij zeide, na mevrouw haar excuses gemaakt te hebben, hoe heerlijk zij het vond nog iets van de tableaux te kunnen zien. Maar het tafereel maakte in het kille, door den besneeuwden tuin weêrkaatste, daglicht, niet meer dien indruk van gloed en weelderig kleurgeflonker als den vorigen avond, in een verheerlijking van Bengaalsch licht. De draperieën hingen slap en verkreukeld, het goudlaken van Frédérique had een vaal verlepte tint, haar hermelijn bleek molton te zijn, met zwarte wol opgewerkt. Etienne's blonde pruik was een weinig uit de krul. Tevergeefs maande Losch aan een weinig vriendelijk te kijken: Lili, als de Reuk, lag half te sluimeren in haar kussens. - Ik geloof, dat er niet veel van komen zal, zeide Marie, terwijl Losch aan haar draperie schikte; maar Toosje Van der Stoor had er wel idée op, en bleef liggen, onbewegelijk, met een onuitstaanbare kramp in haar middel, door heur moeielijke pose. Eline was, om de geposeerde artisten niet af te leiden, naar de serre gegaan en zette zich neêr bij den heer Verstraeten, dien zij nog met zijn verjaardag feliciteerde. Hij legde zijn boek uit de handen en zijn bril af, terwijl hij met zijn tintelende, bruine oogen vol welgevallen het elegante meisje beschouwde. - Weet u wel, sprak ze, terwijl zij het, met bont omzoomde, manteltje loshaakte, weet u wel, dat ik eigenlijk jaloersch ben van dat troepje daar ginds. Je ziet ze maar altoos samen, altijd vroolijk, vol van allerlei plannen en pretjes... Ik voel me heusch oud bij ze... - Verbeeld je! antwoordde mevrouw lachend, terwijl zij in haar peignoir achter een stoel bleef staan, je bent even oud als Marie, drieëntwintig, niet waar? - Ja mevrouwtje, maar ik ben niet zoo bedorven geweest als Marie en Lili worden, en ik geloof, dat ik het me toch zoo goed zoû hebben laten welgevallen! Ach, u weet, vroeger bij ons, toen ik nog een kind was... papa was meestal ziek en dat maakte ons natuurlijk stil, en later bij tante Vere... tante was een allerliefste vrouw, maar veel ouder dan papa en vroolijk was zij niet... - Je mag geen kwaad spreken van tante Vere, Eline! zeide de heer Verstraeten, ze was nog een oude vlam van me... | |
[pagina 36]
| |
- O, en u mag niet met haar spotten; ik hield dol veel van haar, ze was ook een tweede moeder voor ons, en toen ze, na die lange ziekte, stierf, voelde ik mij verschrikkelijk verlaten, als alleen op de wereld... Ziet u, dat alles heeft me nu juist geen erg vroolijke jeugd gegeven..., en ze glimlachte met een weemoedig trekje, terwijl haar oogen, bij de gedachte aan wat zij gemist had, vochtig werden. Terwijl als je Paul en Etienne en de meisjes ziet, dat is altijd een gelach en een vroolijkheid.... heusch, om er jaloersch van te worden. Die Toos is ook een hef kind. Men hoorde de artisten van de estrade springen. Losch was klaar. Paul en Etienne kwamen met Freddy, Marie en Cateau in costuum de serre binnen, terwijl Lili naar bed ging, afgewonden door de drukte der twee laatste dagen. - Dag juffrouw Vere, sprak Cateau en reikte Eline haar kleine hand. Eline gevoelde plotseling een onbeschrijfelijke, onberedeneerde sympathie voor dat kind, zoo eenvoudig en onbewustinnemend, en ze moest haar aandoening, terwijl ze opstond om heen te gaan, verbergen door Cateau met een brusk gebaar, als spelende, te omhelzen. - Dag schat! zeide ze dwepend. Kom mevrouwtje, ik ga u verlaten, u zal nog veel te doen hebben, nu de drukte is afgeloopen. Alleen... heb ik Betsy beloofd u de kaartjes te vragen voor de opera... Zoû ik ze mogen meênemen, als u ze bij de hand heeft? | |
VI.Het was nog vroeg, even over halfdrie, en het kwam Eline in de gedachte, hoe zij in vele dagen de oude mevrouw Van Raat niet had opgezocht, ofschoon zij wist, dat deze veel van haar hield en gaarne des middags iemand ontving, om een praatje te kunnen maken. Henk ging zijn moeder trouw iederen morgen bezoeken, nadat hij gereden had en de twee, door zijn vrouw verbannen Ulmerdoggen renden ongestraft de trappen van het huis zijner moeder op. Betsy zag deze zelden; Betsy zag wel in, dat mevrouw Van Raat haar weinig genegen was. Eline had dier hart weten te winnen, door een zekere, allerinnemendste wijze, waarop zij met oude dames omging, iets in haar toon van spreken, in haar kleine attenties, iets als een geur van eerbied, die der oude vrouw weldeed. | |
[pagina 37]
| |
Eline ging weêr terug door de Javastraat naar de Laan van Meerdervoort, en vond mevrouw van Raat alleen, in haar hoogen stoel, de handen gevouwen in den schoot. En zij scheen het jonge meisje een beeld van zóo groote, onuitgesproken treurigheid toe; er zweefde over de rijke, versleten meubels zulk een waas van vervlogen gezelligheid; er hing in den corridor, in het vertrek zulk een atmosfeer van weemoed; er lag over de plooien der donkergroene ripsen gordijnen zulk een nevel van melancholie, dat zij zich bij haar binnentreden beklemd om het hart voelde, als was het leven de moeite niet waard. Waarom, waarom...? Toen deed zij zich geweld aan. Zij verzamelde die gedachten, waarin zij des morgens zoo opgeruimd was geweest, zij glimlachte en nam in haar toon dien vagen eerbied, met iets van liefde en medelijden, aan, en zij sprak opgewekt over Paul, over de tableaux, over het diner van dien middag en de opera... en zij beloofde mevrouw Van Raat eenige boeken te sturen, lieve, lichte lectuur, waarin men de wereld door roze glaasjes bekeek. Het deed haar pijn zoo te ratelen, terwijl zij gaarne met de oude vrouw had willen schreien, in een sympathie van weedom, maar zij hield zich goed, en durfde zelfs een ernstiger onderwerp aan te vatten; zij keurde het, steeds met haar lieven, eerbiedigen toon af, dat mevrouwtje zooeven, toen zij binnen was gekomen, vochtige oogen had gehad en dit nu niet wilde erkennen; zij was niet nieuwsgierig, maar zij zoû haar zoo gaarne willen troosten, zoo ze kon; had mevrouwtje haar niet wel eens meer als confidente beschouwd..? Zij doelde op klachten over Betsy, op andere, kleinere beslommeringen, maar raakte deze niet verder aan. En de oude vrouw schudde, reeds getroost en met een lachje, het hoofd; waarlijk zij had niets, zij gevoelde zich alleen maar wat verlaten; ach, het was, geloofde zij, dat ze zich verveelde; ze stelde in weinig meer belang, maar dat was haar eigen schuld, niet waar? Andere oude menschen lazen nog geregeld de courant, hielden zich op de hoogte, zij niet; maar Eline was toch een lieve meid; waarom geleek Betsy niet een beetje op haar, hè? En ze begon, levendiger, te verhalen, over haar jeugd, over haar lieven man; daar hing zijn portret... Het was over vieren, toen Eline zich haastte weg te komen; het begon donker te worden en het dooide en de duisterende wolken schenen op haar te zullen vallen en haar te | |
[pagina 38]
| |
zullen doen stikken... Die oude vrouw was gelukkig geweest, zeer gelukkig... verbeeldde zij zich dat, of was het waarheid? En zij, Eline, was nu reeds niet gelukkig; o, hoe zoû ze zich gevoelen, wanneer ze ook oud was, en leelijk en verschrompeld! Dan zoû ze zelfs geen herinneringen hebben, om zich te troosten, dat het geluk bestond, voor haar bestaan had, dan zoû alles droeviggrijs zijn, grijs als die lucht! O God, waarom te leven, zoo niet gelukkig? - Waarom, waarom? fluisterde ze en ze haastte zich, daar ze zich verkleeden moest vóor het diner. | |
VII.Het zoû een eenvoudig, huiselijk dinertje zijn. Om halfzes kwamen de Ferelijns en kort na hen Emilie met Georges. Betsy ontving ze in den salon en vroeg Jeanne naar het kindje. - Ze is nu veel kalmer, mijn kleine meid, ze heeft tenminste geen koorts meer, maar toch, geheel beter is ze niet. Dokter Reijer was nog al tevreden. Ik vind het heel lief, dat je ons gevraagd hebt; ik heb waarlijk behoefte eens uit al die soesah te zijn, maar door mijzelve kom ik er niet toe. Alleen, je ziet, ik heb vertrouwd op je gezegde, dat het heel intiem zoû zijn en er mij dus niet voor gekleed. Zij keek een weinig ongerust van haar eigen eenvoudige, zwarte japon naar Betsy's grijs satijnen toilet. - Er komt werkelijk niemand meer dan, hier, Emilie en haar broêr, dien ik een beleefdheid wilde doen. Maar je hadt mij gezegd vroeg naar huis te willen gaan, en wij gaan dan later even naar de opera, in de loge van oom Verstraeten. Maak je dus niet ongerust, je hebt groot gelijk gehad, zoo te komen. Henk kwam binnen, in zijn huisjasje, met zijn joviaal, vriendelijk gezicht en dit stelde Jeanne nog meer gerust dan Betsy's verklaring. Emilie, ruischende van de gitten, en levendig als altijd, kende zij goed, en alleen Georges maakte op haar, in de onberispelijkheid van zijn frac en zijn gardenia, een indruk van gegeneerdheid. Frans Ferelijn was, als Oost-Indisch ambtenaar, met verlof voor herstel van gezondheid in Holland gekomen en zijn vrouw was een oude schoolkennis van Eline en Betsy. Jeanne scheen een eenvoudig vrouwtje, zeer stil en gebukt onder haar huiselijk verdriet. Zwak, mager en van een | |
[pagina 39]
| |
bloedarmoedige bleekheid, met een paar zachte bruine oogen, was haar de moederlijke zorg voor drie ziekelijke kinderen bij bekrompen geldmiddelen te zwaar en zij had een onbedwingbaar heimwee naar Indië, waar zij geboren was, waar zij het eenzame leven in de binnenlanden lief had. Zij leed van de koude en telde de maanden, die zij nog in Holland zoû moeten doorbrengen. Aan Emilie verhaalde zij, hoe zij bij Temanggoeng in de Kadoe gewoond hadden, - Frans was controleur 1e klasse - temidden eener menagerie van Cochinchina-kippen, eenden, duiven, een Hollandsche koe, die zooveel liter melk gaf per dag, twee geiten en een kakatoe, - als Adam en Eva in het Paradijs, merkte Emilie aan; - hoe zij des morgens haar Perzische rozen en haar mooie crotons verzorgde en in den groentetuin zelve haar groenten voor dien middag uitzocht, en hoe haar kinderen in Holland aanstonds waren beginnen te sukkelen en te hoesten. Het is waar, ze zagen wel bleek in Indië, maar ze behoefde daar toch niet te vreezen voor elk tochtje, voor elke deur, die open stond. En zij betreurde zeer haar baboe, Saripa, die zij uit economie had moeten achterlaten. Nu was zij in dienst bij andere menschen op Samarang, maar zij had beloofd dadelijk weêr tot haar te komen, zoodra zij in Indië terug waren, en Jeanne zoû haar uit Holland eenige mooie katoentjes voor kabaia's medebrengen. Emilie luisterde vriendelijk toe, en maakte haar goed aan het praten; zij wist, hoe die herinneringen uit Indië Jeanne vermochten te wekken uit haar gewone stilte. Betsy vond haar ongeschikt in een groot gezelschap, en vroeg haar dus slechts alleen, met haar man, soms met een paar goede kennissen. Eigenlijk vond zij haar vervelend en onbeduidend, meestal slecht gekleed en zeurig, maar toch meende zij, dat deze opinie niet uitsloot haar een enkele maal intiem te vragen. Jeanne uit medelijden, Emilie voor de vroolijkheid en Georges, om zijn kaartje met een invitatie te reciproceeren. Terwijl Frans Ferelijn met Henk over zijn aanstaande promotie tot assistent-rezident sprak, en Georges, na een paar frazen aan de gastvrouw, luisterde, hoe Jeanne verhaalde van Frans' rijpaard, dat eens tot in hun middengalerij was komen aanzetten om zijn pisang te halen, lag Betsy met het hoofd op den rug harer causeuse en vond, dat Eline op zich wachten liet. Zij had gaarne wat vroeg willen eten, om niet al te laat in de opera te komen, en ze hoopte maar, dat de Ferelijns niet indiscreet zouden zijn en langer blijven, dan zij zich | |
[pagina 40]
| |
eerst hadden voorgenomen. Amusant waren ze toch zelden, dacht ze en stond op, heimelijk ongeduldig, verschikte de pauwenveeren in een Makartbouquet, eenige kleinigheden op een peluche tafeltje, of schoof met heur voet het tijgervel voor den vlammenden haard terecht, kribbig op Eline. Eindelijk ging de deur open en Eline trad binnen. En het trof Jeanne, hoe mooi, vooral hoe elegant zij was in haar roze toilet van zijden rips, zeer eenvoudig en zeer rijk, met enkele kleine strikjes, die als vlinders wegscholen op haar, en coeur opengesneden, corsage en aan heur korte mouwtjes in den elleboog; strikjes, die zich luchtig schenen neergezet te hebben op haar schouders en aan haar middel. In haar lichtbruine haren, opgekamd in den vorm van een antieken helm, stak een roze veeren touffe met aigrette; roze schoentjes schoeiden haar voet, loom en licht als dien eener fee; een enkel parelsnoer schakelde zijn matwitte kralen om haar hals. In de hand droeg zij haar lange handschoenen, hare roze veeren waaier en haar binocle van paarlemoer. Ferelijn en De Woude stonden op en zij drukte hun de hand en kuste Emilie en Jeanne even op het voorhoofd, meewarig naar de kleine Dora vragend. Zij zag, hoe allen, zelfs Henk en Betsy, haar opnamen, van het hoofd tot de voeten, als getroffen door den rijken eenvoud van haar toilet, en zij glimlachte, toen Jeanne haar van dokter Reijers goede hoop sprak, het tobbende vrouwtje in den triumf en den glans harer schitterende bevalligheid toe. | |
VIII.Aan tafel schertste Eline onophoudelijk met De Woude, haar buurman. Betsy zat tusschen haar beide mannelijke gasten, Emilie tusschen Henk en Frans, Jeanne tusschen Eline en Henk. In de eenigszins somber en antiek gemeubileerde eetkamer glinsterde de tafel van damast, zilver en kristal onder den gloed van het gas, terwijl het flikkerde langs karaffen en glazen, waarin, donkerrood of bleekgeel, de wijn scheen te sidderen. Uit de bloemen van een zilveren korf verhief een ananas heur kroon van stekelig loof. De Woude was met Eline beginnen te praten over de soirée bij de Verstraetens en hij schilderde haar, hoe waarlijk vorstelijk freule Van Erlevoort als Kleopatra en het Gezicht was geweest. Onder Emilie, Frans en Betsy ontstond een druk gesprek over Indië, waarin zich Jeanne eerst bijwijlen | |
[pagina 41]
| |
mengde, maar ze zat te ver, en werd afgeleid door het gekakel van De Woude en het schelle lachje van Eline, die met elkaâr zaten te flirten. Zwijgend lepelde Henk zijn soep en at zijn vischpastei, een enkele maal Jeanne en Emilie met een paar woordjes bedienend of inschenkend. En Jeanne werd al stiller en stiller, zoowel uit malaise als uit vermoeidheid over haar druk gekout met Emilie, na een dag vol zorg. Zij gevoelde zich weinig thuis naast het coquetteerend paartje: Eline, en grande toilette, De Woude, in zijn rok, die beide als een groepje vormden uit een galadiner, terwijl zij er in haar zwart japonnetje povertjes bij afstak. Toch was zij blijde, dat zij naast Henk zat en gevoelde zij in die nabuurschap iets als de vage sympathie van haar misplaatstheid voor de zijne. En zij kon niet nalaten zich te vergelijken bij Eline en Betsy: zij, tobbende met haar drie kinderen en haar klein verlofs-traktementje, Eline en Betsy onbekrompen steeds verkeerende in een zwier van vermaak en wereldschheid. Waar was de vroegere, gezellige vriendschap, die haar samenbond, toen zij, nog ondeugende kinderen, met haar tasschen naar school slenterden, Eline de capuchon van haar regenmantel vol kersen had gestopt, en zij haar ondeugd en moedwil tegen de schooljuffrouwen botvierden onder het commando van Betsy? Zij gevoelde zich als verkoeld van die jonge vrouw, welke haar nu zelfs begon af te stuiten door dat laat-dunkend-nonchalante in haar wijze van spreken, door dien toon van overwicht tegenover haar man, verkoeld van dat jonge meisje, dat haar wuft en ijdel toescheen in haar gesprek vol schitterende nietigheid met dien fat. Vooral Eline begreep zij niet; zij vond iets ongewoons, iets raadselachtigs in geheel haar wezen, dat steeds met zichzelve in contrast was. Haar gelach om niets vermoeide haar en zij verwonderde zich uit een fijn instinct er over, hoe iemand, die, naar men zeide, zoo heerlijk zong, zoo onaangenaam en onnatuurlijk lachte. O, dat ze toch een oogenblik stil ware...! En zij wenschte zich terug in hun nauw bovenhuis, bij haar kleine Dora; hoe had ze die invitatie dan ook aangenomen! Het is waar, Frans was er op gesteld geweest, dat zij, nu de dokter het gevaar geweken zag, eenige verstrooiing zou zoeken, maar dit, dit gaf haar geen verstrooiing: dit maakte haar zenuwachtig, zelfs verlegen. En zij bedankte Henk voor de zwezeriken met asperges, die hij haar aanprees. | |
[pagina 42]
| |
- Heb ik goed gehoord, freule, is meneer De Woude een broêr van u? vroeg Frans zacht aan Emilie. Zoowel haar als Georges ontmoette hij voor den eersten keer, en zoowel hunne gelijkenis als hun contrast trof hem. - Zeker, fluisterde Emilie. Een eigen broêr. En ik ben trotsch op hem. Hij is een echte gommeux, maar een beste jongen. Hij werkt op Buitenlandsche Zaken, hij is élève-consul... Pas op, als u misschien iets slechts van hem denkt! lachte zij fluisterend, en dreigde met haren vinger, als ried zij Ferelijns gedachte. - Ik heb nog nauwelijks meer dan een paar woorden met meneer De Woude gewisseld, en zal dus wel oppassen, nu al een opinie over hem te hebben! sprak hij een weinig verschrikt over Emilie's brusquerie. - Dat is u geraden: de meeste menschen krijgen een geheel anderen indruk van Georges, als zij hem eenigen tijd kennen, dan als zij hem voor het eerst in gezelschap zien... U ziet, ik spring als een trouwe zuster voor mijn broêr in de bres... Schenk u me nog maar eens in. - En zelfs zonder dat hij wordt aangevallen! hervatte Ferelijn glimlachend, en voldeed aan Emilies verzoek, - maar toch zooveel merk ik reeds, dat hij een bedorven kindje van de dames is, niet alleen van zijn zuster, ook van mevrouw Van Raat en juffrouw Vere... Betsy had zich in het gesprek van Eline en Georges gemengd, aangetrokken door de levendigheid van den laatste, die van den hak op den tak sprong, tal van onderwerpen even aanroerde: een conversatie, zonder bepaald fond, zonder eigenlijke geestigheid, maar licht als schuim en zeepbellen en flikkerend als vuurwerk. Zulk een gesprek was haar element: een ernstig discours, al werd het met verve gevoerd, was haar te zwaar, maar dit getintel van kleine vonkjes en schuimspatjes, dat was als het geparel van den wijn in het kristal der kelken, behaagde haar uitermate. Zij vond Georges veel amusanter dan gisteren bij de Verstraetens, waar hij tweemaal beweerd had, dat het roode licht meer flatteerde dan het groene. Nu viel hij niet in herhalingen, maar ratelde door, terwijl zijn stijfheid met een paar fijne plooitjes kreukte, terwijl hij haar schertsend-brutaal in de rede viel, of zijn opinie opdrong, terwijl hij zijn frazen vlug en onnauwkeurig afspon met een fransche levendigheid. Eline had een paar malen Jeanne willen medevoeren in dien cirkel van schitterende nietigheid, maar Jeanne had slechts | |
[pagina 43]
| |
even geglimlacht of geantwoord met een enkel woord en Eline gaf het op haar te amuzeeren. Het gesprek werd algemeener; Emilie voegde zich er bij met haar vroolijk sans-gêne en haar komische jovialiteit en Frans, te midden van dien tooverkring, kon niet nalaten nu en dan een vonk van luchtige geestigheid te laten flikkeren, al wierp hij vaak een bezorgden blik naar zijn stil vrouwtje. | |
IX.Het was Jeanne alsof het diner nimmer zou eindigen. Ofschoon zij niet de minste eetlust had, wilde zij niet meer weigeren en at van de getruffeerde poularde, van de gâteau Henri IV, van de ananas en het keurig dessert, haren wijn echter slechts even met de lippen aanrakend. Henk, naast haar, at veel en met smaak, en verwonderde zich, al kluivende, hoe zij steeds zulke kleine porties nam. Maar ook De Woude at ternauwernood, daar hij er zich in het vuur zijner levendigheid nauwelijks den tijd toe gunde. Emilie echter hield Henk goed gezelschap en dronk een stevig glas wijn. Het was over achten, toen men opstond en de dames zich naar den salon begaven. Frans ging met Henk en de Woude een sigaar rooken, daar Jeanne verklaard had nog wel een half uurtje te willen blijven. Betsy had dit vriendelijk gevraagd; zij kon haar gasten toch niet op staanden voet laten vertrekken en het bleef vroeg genoeg voor de opera. - Is Dora dikwijls ziek, Jeanne? vroeg Eline, terwijl zij zich, met het geruisch van haar roze rips, naast deze op een canapé neêrzette, en haar hand nam. Den laatsten keer, dat ik haar zag, mankeerde haar niets en toen vond ik haar al zoo bleekjes en fijntjes. Jeanne trok zacht hare hand terug en gevoelde iets als een ergernis over die vraag na de conversatie aan tafel; zij antwoordde kortweg. Maar Eline liet niet af, als was ze bewust, nu in liefheid te moeten inhalen, wat zij eerst had verzuimd, en zij kon zóó iets gevoelvol-medelijdends in haar stem leggen, dat Jeanne er onwillekeurig door werd bewogen. Jeanne begon dus te klagen, hoe zij niet geloofde, dat dokter Reijer zorgvuldig genoeg haar meisje had onderzocht, en Eline, die zich op het zilveren blad dat Gerard, de knecht, voorhield, haar mokka suikerde, hoorde vol belangstelling naar die moederlijke klacht. Emilie en Betsy waren in het aangrenzend boudoir gegaan, waar de eerste modeplaten wilde zien. | |
[pagina 44]
| |
- Arme meid, wat heb je een moeite, en nauwelijks drie maanden pas in Holland. Je bent immers in September gekomen? vroeg Eline, het doorzichtige Chineesche kopje op de peluche babytafel zettend. Jeanne zweeg, maar eensklaps richtte zij zich op, en op haar beurt Eline's fijne, koele vingers vattende, zeide zij, in een verlangen naar teederheid: - Zeg eens, Eline, je weet, ik heb het hart op de tong, ik ben altijd nog al oprecht geweest: mag ik je iets vragen? - Natuurlijk, antwoordde Eline, een weinig verbaasd. - Nu dan.... waarom zijn we niet met elkaâr, zooals we vroeger waren, toen je ouders nog leefden? Het is nu vier jaar geleden, dat ik trouwde en naar Indië ging, en nu we terug zijn gekomen, nu ik je weêr terug zie, is het, of alles tusschen ons veranderd is. Ik heb geen kennissen en bijna geen familie hier in Den Haag, en ik zoû zoo gaarne mijn vroegere kennissen blijven behouden. Maar Jeanne.... - O, ik weet het, je vindt me misschien dwaas, dat ik zoo spreek, maar ik voel me soms zoo gedrukt door al die soesah; ik zoû zoo gaarne eens aan een goede vriendin mijn hart willen uitstorten... wat ik natuurlijk niet aan mijn man doe.... - Maar waarom niet aan je man.... - Ach, hij heeft al genoeg zorg van zijn eigen zaken; hij is ziek, niet waar, en hij wordt ongeduldig.... - Maar Jeanne, ik weet niet, wat er tusschen ons veranderd zoû zijn. - Misschien verbeeld ik het mij ook, vroeger waren we meer samen, nu leef je in geheel andere kringen, je gaat veel uit en ik.... we zijn zoo langzamerhand van elkaâr vervreemd. - Maar als men elkaâr in vier jaar niet gezien heeft.... - We hebben toch correspondentie gehouden. - Wat zeggen een drie, vier brieven in een jaar! Spreekt het niet van zelf, dat men eenigszins andere ideeën krijgt, als men ouder wordt en in andere omstandigheden komt. Vroeger was ik ook in zorgen, eerst over mijn lieven papa, later over tante Vere, die ik in haar ziekte heb opgepast... - Voel je je gelukkig hier, kan je overweg met Betsy? - O, zeker, uitstekend, anders zoû ik immers niet bij haar inwonen. Eline vond het, uit haar aangeboren terughoudendheid, niet noodig, hierop meer te antwoorden. | |
[pagina 45]
| |
- Zie je, je hebt je om niets te bekommeren, ging Jeanne voort, alles gaat en gebeurt zooals je zelf wilt, je leeft vrij en onafhankelijk, voor je genoegen.... bij mij is alles zoo geheel anders. - Maar is dat nu een reden om ons vervreemd van elkaar te noemen. Ten eerste, vind ik vervreemd een onaangenaam woord, ten tweede is het, al duidt je het zachter uit, niet waar.... - Toch wel. - Toch niet.... Ik verzeker je, Jeannelief, kan ik je van dienst zijn in het een of ander, je zal me steeds bereid vinden. Geloof je dat? - Zeker, en ik dank je voor de belofte.... Maar Eline... - Nu? Jeanne had iets als een vraag op de lippen: hoe ben je? verhaal mij meer van je, laat mij je beter leeren kennen, zooals je nu bent! maar het gemaakt vriendelijke lachje om die fijne lippen, in die droomerige, amandelvormige oogen deed haar zwijgen. En zij gevoelde plotseling berouw over haar openhartigheid tegenover dit coquette meisje, dat haar veêren waaier in- en uitplooide; zij gevoelde als een onvoldaanheid over het nuttelooze gesprek, dat er uit gevloeid was. Waarom had zij zich door die opwelling laten medeslepen; zij pasten immers toch niet bij elkaâr... - Nu? herhaalde Eline, en toch vreesde zij in haar terughoudendheid voor de vraag, die komen zoû. - Later, later, als we weêr eens alleen zijn! stotterde Jeanne en zij stond op, ontevreden, over zichzelve geërgerd, op het punt in tranen uit te barsten, na dat onaangename diner, na die vruchtelooze wisseling van gedachten. Betsy en Emilie traden juist uit het boudoir. Jeanne meende, dat het tijd was van heengaan. De drie heeren kwamen weldra binnen en Henk hielp Jeanne haar langen wintermantel aantrekken. Zichzelve tot vriendelijkheid dwingend, nam zij afscheid en herhaalde Betsy, hoe lief zij haar intieme invitatie had gevonden, en opnieuw overviel haar een rilling van ontevredenheid, toen Eline haar op beide wangen kuste. - Wat is die Jeanne toch gloeiend vervelend! zeide Betsy, nadat de Ferelijns weg waren. Ze heeft bijna geen mond opengedaan... Waarover heb je het toch zooeven met haar gehad, Eline? - Ik? Wel over Dora, en over haar man.... niets bijzonders. | |
[pagina 46]
| |
- Arme meid! sprak Emilie medelijdend. Kom Georges, haal mijn sortie eens. Mina bracht echter de sorties der dames binnen, terwijl De Woude zijn ulster ging aantrekken en Henk zich in zijn dikke handen wreef, aangenaam gestemd, dat hij van avond thuis zoû kunnen blijven na een lekker diner. Het rijtuig stond reeds een half uur in de dooiende sneeuw te wachten, met Dirk den koetsier en Herman den palfrenier, onder hunne groote, bonten pélérines als verzonken, op den bok. .......................... - O, Frans, dwing me nooit meer een invitatie bij de Van Raats aan te nemen! sprak Jeanne smeekend, terwijl zij, rillende aan haar mans arm, door de modder plaste, en de slippen van haar te wijden mantel, die telkens openwoei, met haar kleine, verkleumde hand bij elkaâr poogde te houden. Heusch, ik voel me niet meer thuis bij hen, bij Betsy en Eline... Hij haalde even ongeduldig de schouders op en bleef zwijgen, en zij stapten met hunne natte schoenen door, in het flikkerende licht der lantarens, die zich vervelend regelmatig herhaalden langs den weg, en die haar doffen glans afspiegelden in de plassen, beverig en flauw. | |
X.De derde acte van Le Tribut de Zamora was juist begonnen, toen Betsy, Emilie, Eline en Georges hunne loge binnenkwamen. Deze komst gaf een afleiding, een plotselinge, lichte beweging in de stilte van het luisterend en schouwend publiek; er ruischte een gekreuk van zijde en satijn; men zag naar hen op en om; kijkers richtten zich naar hen toe; in het publiek fluisterde men hier en daar, en vroeg men, wie zij waren. Emilie en Eline zetten zich vóor neder; Betsy en Georges achter haar, en Eline zag een wijle, half glimlachend, in het rond, terwijl zij haren waaier en haren paarlemoêren binocle neêrlegde. Toen begon zij langzaam hare sortie van wit peluche, met roze satijn gevoerd, los te strikken, en deed die als iets rozigs en sneeuwigs van haar schouders glijden, waarop De Woude dit over de leuning van haar fauteuil schikte. En zij genoot in den triumf harer bevalligheid, toen zij, als zonder er op acht te geven, zag, hoe men haar betuurde en bewonderde. | |
[pagina 47]
| |
- Het is vanavond vol, we treffen het goed, fluisterde Emilie. Ik vind niets zoo vervelend als een leêge zaal. - O, ik ook! zeide Betsy. Kijk daar zitten de Eekhofjes, Ange en Léonie, met haar mama. Gisteren waren zij ook bij de Verstraetens; de volgende week geven ze een soirée dansante! en zij groette de meisjes terug. - Vanavond zingt de nieuwe baryton, die uit Brussel komt, Théo Fabrice, sprak De Woude tot Eline. U weet, dat er sinds de débuts twee zijn afgewezen, hij is eindelijk de derde. - Wat duren die débuts vreeslijk lang dezen winter! merkte Eline achteloos en zich waaiende op. - Met den fort-ténor hebben we het nog al dadelijk getroffen, maar ook hier, Fabrice schijnt heel goed te zijn, naar ik heb hooren zeggen. Kijk, daar komt hij. Het choor van Ben-Saïds odalisken was geëindigd, en de Moorsche vorst zelf trad binnen, aan de hand Xaïma zijn paleis binnenvoerend. Eline lette echter weinig op, daar zij nog de zaal rondzag, nu en dan een kennis toelachte en haar oogen niet weer naar het tooneel richtte, dan toen Ben-Saïd en zijn slavin onder hun troonhemel gezeten waren en het ballet begon. Daarin schiep zij behagen en zij volgde de danseuses, die, als glijdend op de tippen der teenen, zich reiden onder de moorsche arcades en zich groepeerden onder de opgeheven sluiers en waaiers van zilveren franje, omgoten door haar corsages van glanzig satijn, en schitterend van het klatergoud op de tulle harer wijd uitgeplooide rokjes. - Een lief ballet! zeide Emilie, gapende achter heur waaier, en vlijde zich gemakkelijker in haar fauteuil, een weinig onder den indruk van het genoten diner. Eline knikte en terwijl zij achter zich het gefluister van Betsy en Georges hoorde, bleef zij de kunstige evoluties volgen der eerste danseuse, die onder de, op en neêr gezwaaide, sluiers en waaiers tusschen de anderen doorzweefde, steeds op de punt van heur satijnen, naar omlaag gekromde voeten, de armen omhoog, in heur kapsel een flikkerende aigrette van diamanten. Uit den aard harer droomerig-idealistische natuur, hield Eline dol veel van de opera, niet alleen om er zich in haar loome elegance te laten bewonderen, niet alleen om de muziek, en om eener beroemde chanteuse de voordracht van een of ander aria af te hooren, maar ook om de gespannen, zeer romantisch gekleurde intrigues, de eenigszins ruw geschilderde, | |
[pagina 48]
| |
melodramatische peripetieën, vol haat en liefde en wraak, waarvan het conventioneele haar niet hinderde, en waarin zij zelfs geen waarheid zocht. Zij behoefde geen oogenblik te vergeten, dat zij acteurs en actrices, geen ridders en edelvrouwen voor zich zag, dat zij zich in een vollen, verlichten schouwburg bevond, ziende naar geschilderde coulissen en hoorend naar de tonenmassa's van een zichtbaar orkest, en niet met held en heldin medeleefde in de tel-quel opgerakelde poëzie van de een of andere mediaevistische periode; zij genoot desniettemin, zoo die acteurs niet te slecht zongen, niet burgerlijk acteerden en er gesoigneerd in hun costumes uitzagen. Betsy integendeel ging alleen naar de opera om te zien en zich te laten zien; zij zou Eline's genot, zoo zij hiervan geweten had, kinderachtig hebben gevonden, en er de schouders over hebben opgehaald, maar Eline genoot in stilte, omdat zij Betsy's opinie vermoedde, en liet haar zuster dus denken dat zij eigenlijk geen ander genoegen in den schouwburg smaakte dan, als zij, kennissen te zien en door deze gezien te worden. Zij betreurde het nu bij zichzelve zoo laat gekomen te zijn; ze zag le Tribut de Zamora voor de eerste maal, en ze wist niet den inhoud der twee voorafgaande actes. Emilie was onder den indruk van haar vischpastei en haar getruffeerde poularde stil geworden, en zat, als zij, aandachtig te zien. Het ballet was geëindigd. Ben-Saïd en Xaïma traden van hun troon af, en hij zong na het recitatief: ‘Je m'efforce en vain de te plaire!’
de romance: ‘O, Xaïma, daigne m'entendre!
Mon âme est à toi sans retour!’
De stem van den nieuwen baryton was vol en zwaar, meer die eener basse-chantante, en hij voileerde haar in zijn lied als met een sluier van melancholie. Maar in zijn weelderig, moorsch kostuum leek hij groot en zwaar gebouwd; noch aan zijn houding, noch aan zijn mimiek vermocht hij eenigen zweem van verliefde onderdanigheid te schenken, en hij zag de chanteuse-légère, in haar zilverlaken en haar, met paarlen doorvlochten, blonde haren, meer aan met iets dreigends en geweldigs, dan met den deemoed van smeekenden hartstocht. Eline gevoelde dit gemis in zijn actie, maar toch behaagde haar het contrast dier uitdrukking van gebiedenden trots in zijn houding, met die andere van deemoedigheid in zijn stem. | |
[pagina 49]
| |
Zij volgde den zang toon voor toon, en terwijl de actrice bij een plotseling fortissimo van Ben-Saïds koper orgaan scheen te sidderen van angst, vroeg Eline zichzelve af: - Waarom zoû ze toch zoo bang zijn?.... Wat is er gebeurd? Hij ziet er niet kwaad uit. En zij zag, terwijl men, na de romance, in de handen klapte, de zaal rond, toen haar blik bij toeval op een groep heeren viel, die in de entrée der stalles zich op de trapjes geposteerd hadden. Zij bespeurde, hoe zij juist naar hun loge tuurden, en denkelijk over hen praatten, zoodat zij met haar gracieuse loomheid het hoofd weder een weinig wilde afwenden.... maar tegelijkertijd merkte zij éen onder hen op, die, hoed en stok in de hand, haar met iets hoffelijks en familiaars toelachte.... Zij keek hem even aan, met groote oogen, groette in haar verbazing niet dadelijk terug, maar wendde zich eensklaps om, legde heur hand op Betsy's knie en fluisterde haar zuster toe: - Zie eens, Betsy, zie eens, wie daar staat! - Waar, wie dan? - Daar in de stalles.... Vincent.... zie je niet! - Vincent! herhaalde Betsy, eveneens verbaasd, o ja, Vincent!! Zij knikten beiden Vincent toe, die haar schertsenderwijze met zijn binocle begon te fixeeren, waarop Eline zich coquet achter haar waaier verborg. - Wie, wie is dat, wie is Vincent? vroegen Emilie en Georges. - Vincent Vere, een eigen neef! antwoordde Betsy. O, een dwaze jongen, meestal weet niemand waar hij uithangt; dan zie je hem in geen maanden en dan apparaisseert hij weer. Ik wist volstrekt niet, dat hij in Den Haag was. Eline, doe toch zoo gek niet met dien waaier. - Hij hoeft me niet te fixeeren! zeide Eline, en hield zich met een bevallige ronding van den arm den waaier voor het gelaat. - Sedert wanneer heeft u uw neef niet gezien, mevrouw? vroeg Georges. - O, zeker niet in anderhalf jaar. Ik geloof, dat hij, toen we hem het laatst spraken, naar Londen zou gaan, waar hij iets gevonden had, als reporter bij een courant, geloof ik, of iets dergelijks. Verbeeld je, ze zeggen, dat hij een tijdlang in het Vreemden-Legioen te Algiers is geweest, maar dat geloof ik nooit.... Hij heeft van alles gedaan, en bezit nooit een sou.... | |
[pagina 50]
| |
- Ja, nu herinner ik me hem, ik heb hem vroeger wel eens gezien, zeide Emilie gapend. Een raar individu. - Ja, dat wel, maar hij weet, dat hij zich hier in Den Haag, waar hij familie heeft, een beetje moet inhouden, en dat doet hij: we tolereeren hem dus. - Ach ja, merkte Emilie filozofisch op, je hebt meestal zoo een vuns lid in de familie. Eline choqueerde zich lachend om haar studentikoze uitdrukking en plooide eindelijk langzaam de roze struisveêren van haar waaier in. | |
XI.De derde akte verliep, zonder dat zij veel begreep van de scène met Manoël, maar uit het groote duo van Hermosa en Xaïma ving zij een draad op: de herkenning van moeder en dochter na het gebisseerde: ‘Debout, enfants de l'Ibérie!’
en het scherm viel onder een daverend applaus, dat de beide actrices driemaal voor het voetlicht, waar een paar bouquetten en een corbeille haar overhandigd werden, terugriep. - Ach toe, meneer De Woude, vertel me eens, waar komt toch de intrigue eigenlijk op aan. Je n'y vois pas encore clair! vroeg Eline nu, terwijl zij zich een weinig tot Georges wendde. Betsy sloeg echter voor, een oogenblik in den foyer te gaan en zij stonden op en verlieten hunne loge. In den foyer, op de ottomane gezeten, verhaalde Georges het verloop van de handeling der opera, terwijl Eline met meer aandacht dan zij wilde laten blijken, luisterde. Zij wist nu, waarom Xaïma huiverde voor Ben-Saïd en zij had gaarne de loting der jonkvrouwen in de eerste, den verkoop van Xaïma als slavin in de tweede akte gezien. Eensklaps merkten zij Vincent op, die de trappen van den foyer af- en naar hen toekwam, eenvoudig en vrijmoedig, als had hij zijn nichten nog pas den dag te voren gezien. - Zoo Vincent, ben je weêr uit de lucht komen vallen? riep Eline. - Dag Eline! Dag Betsy! Gecharmeerd je weêr eens te zien. Freule Van Berg en Woude, zoo ik me goed herinner? Hij drukte haar beiden de hand. - Zoo ongeveer. Ik bewonder uw geheugen, ik was u vergeten, antwoordde Emilie. | |
[pagina 51]
| |
- Meneer De Woude van Bergh, meneer Vere, presenteerde Betsy. - Zeer aangenaam. En hoe gaat het, goed? - Totnogtoe een weinig verbaasd! lachte Eline. Je komt zeker om morgen weêr te vertrekken, naar Petersburg of Constantinopel, niet? Hij zag haar glimlachend aan met zijn fletse, blauwe oogen, als van verkleurd porselein achter hun lorgnet. Zijn gelaat had schoone, regelmatige trekken, bijna te schoon voor een man, met den fijnen rechten neus, den kleinen mond, waarom vaak iets spotzieks of minachtends speelde, overdonst door het dunne, blonde snorretje; maar een ongezonde, geelbleeke tint en een vermoeide uitdrukking vaagde de grootste bevalligheid ervan weg. Zeer slank en fijn gebouwd, was hij eenvoudig en keurig in een donker, half gekleed kostuum, en opvallend waren zijn smalle voeten en zijn slanke hand, met dunne, witte vingers, een hand als van een artist, waarvan de fijnheid Eline steeds aan die haars vaders liet denken. Hij zette zich bij hen neder, en vertelde, op Eline's vraag, met een matte stem, hoe hij juist gisteren in Den Haag was gekomen, voor bezigheden. Het laatst was hij geweest te Malaga, in een wijnzaak; vóor dien tijd in een assurantie-maatschappij te Brussel, daarvóor, in een rijk oogenblik, als compagnon in een tapijtenfabriek te Smyrna, die failliet was gegaan. Niets vlotte; nu verveelde hem dat gereis en getrek; hij had genoeg blijk van energie gegeven, maar het noodlot was hem tegen; alles, waarin hij zich moeide, scheen hem ongeluk aan te brengen; wellicht zoû hij echter bij een kinaonderneming op Java een betrekking kunnen krijgen, maar hij moest eerst juiste inlichtingen inwinnen. Morgen in den ochtend hoopte hij bij Van Raat te komen, dien hij spreken moest. Betsy vroeg daarop, of hij dan kwam koffiedrinken, daar Van Raat 's morgens nooit thuis was, wel 's middags. Hij nam dit gaarne aan en praatte vervolgens over de opera. - Fabrice, o, dat is de baryton, niet waar? Ja, een mooie stem, maar een leelijke, dikke baas. - Vindt u? Neen, ik vind dat hij op het tooneel nogal een goed figuur maakt! meende Emilie. - Kom, freule, dat meent u niet.... Emilie bleef bij haar opinie en Eline lachte om hun verschil van meening Het belletje waarschuwde echter, dat de vierde | |
[pagina 52]
| |
acte begon en Vincent nam afscheid, ofschoon Georges hem beleefd zijn plaats in de loge wilde afstaan. - O, dank u, zeer verplicht: ik wil u niet van uw plaats berooven, ik sta in de stalles heel goed. Dus dan tot morgen, niet waar? Adieu Betsy, Eline.... au plaisir, freule.... zeer aangenaam geweest, meneer De Woude. Hij boog, drukte Georges de hand en verwijderde zich langzaam, lichtjes met zijn dunnen rotting zwaaiend. - Het is een vreemde jongen! zeide Eline en schudde het hoofd. - Ik ben altijd bang, dat hij ons nog eens compromitteeren zal! fluisterde Betsy Emilie in het oor, maar, zooals ik zeide, totnogtoe heeft hij zich nogal fatsoenlijk gedragen. En daarbij, ik ben lief tegen hem, om hem te vriend te houden, ik heb een soort vrees voor hem, men kan nooit weten.... - Ik kan niet zeggen, dat hij een charme van me is! sprak Emilie, en zij stonden op, om zich naar hun plaatsen te begeven. - Kom, Emmy, dat zeg je nu maar, omdat hij Fabrice niet mooi vond! plaagde Georges. Emilie haalde de schouders op en zij gingen door den couloir. - O, er is dus geen vijfde acte! Ik meende dat er vijf actes waren! zeide Eline, bijna teleurgesteld, tot De Woude, die haar het slot der opera verhaalde, snel, met een enkel woord. | |
XII.In de vierde acte, in de door maanlicht beschenen tuinen van Ben-Saïd, hoorde Eline vol belangstelling naar Manoëls cavatine, zijn duet met Xaïma en hun beider trio met Hermosa, maar haar aandacht steeg, toen de Moorsche vorst in de poort van zijn paleis verscheen, den krijgslieden beval, Manoël weg te voeren, en Xaïma, na zijn, tevergeefs smeekende, klacht in plotseling woedenden hartstocht voortsleepte.... Het einde der opera: Ben Saïd vermoord door de moeder, die haar dochter redden wil, greep haar meer aan, dan zij zou hebben willen bekennen. In zijn scènes met de beide vrouwen speelde de nieuwe baryton met een vuur en een kracht, die het melo-drama als een gloed van romantische waarheid bijzette, en toen hij getroffen op de trappen | |
[pagina 53]
| |
van het paviljoen neêrzeeg, hief Eline haar binocle op, om zijn donker gekleurd gelaat met den zwarten baard en de geloken oogen even te beschouwen.... Het scherm viel, maar de vier acteurs werden teruggeroepen en Eline zag hem weder, buigende met een koelen, onverschilligen trek, die afstak bij de glimlachjes van den tenor, de forte-chanteuse en de chanteuse-légère. Het publiek rees op, de deuren der loges openden zich.... Georges hielp zijn dames met haar sorties en zij gingen den couloir door, de trappen af, om achter de glazen deuren te wachten, tot hun rijtuig werd aangediend, door den afroeper met de hand aan den mond: - Van Raa.... aat!.... - Ik geloof toch niet, dat de Tribut een van Gounods beste opera's is, is het niet, Eline? vroeg Emilie in het rijtuig. Niet te vergelijken met Faust of Romeo et Juliette. - Ik geloof het ook niet, antwoordde Eline voorzichtig, om haar bewogen gemoedsstemming niet te doen blijken, maar men kan zoo moeielijk over muziek oordeelen, wanneer men die voor het eerst hoort. Een paar lieve melodieën hebben mij wel gefrappeerd. En daarbij, we hebben maar de helft gezien. - Voor een paar actes te gaan, vind ik wel aardig, maar een geheele opera te moeten hooren, verveelt me, dat wil ik wel bekennen, zeide Betsy gapend. En Georges neuriede: ‘Debout, enfants de l'Ibérie!’
De De Woudes werden eerst thuisgebracht op het Noordeinde en Betsy en Eline reden vervolgens, mollig gedoken in het gebrocheerd satijn van den landauer, naar het Nassauplein terug. Zij spraken nog even over Vincent en toen zwegen zij beiden, en Eline dacht in een dwalende mijmering aan de wals van Mireille, aan haren twist met Betsy over Grete, aan de groep der Vijf Zinnen, aan mevrouw Van Raat en De Woude, aan heur roze japon en Ben-Saïd. |
|