Brieven van den nutteloozen toeschouwer
(1981)–Louis Couperus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 70]
| |
frissche cahiers en de pas versneden potlooden en de heerlijke energie om een nieuw vak te leeren allemaal plat op elkaâr, als een ingezakte ommelette-soufflée. Zoo is het ook nu. Lezer, ik volg niet meer Wereldoorlog en ‘Wereldbrand’, evenmin als ik vroeger, na drie maanden, nog volgde des docenten lessen in scheien natuurkunde. Ik streep niet meer op mijn oorlogskaarten, die ik weet niet meer waar zijn, overwinningen en nederlagen aan, van welke legers ook. Ja, ik lees zelfs bijna niet meer couranten en hoû mij alleen op de hoogte door de hoofdletters der sensatie-titels en met wat mijn vrouw mij gelieft te vertellen wat zij uit de couranten leest. Ik geef het op. Kijk eens, Europa's zelfmoord duurt te lang om mij nog langer belang in te boezemen. Wij hebben altijd gedacht, dat met het moderne moordtuig een wereldoorlog nooit langer dan een maand, laat ons zeggen, zes weken van onze aandacht zoû kunnen vergen. Nu de Oorlog, naar Engeland zegt, drie jaren zoû kunnen duren - Engeland is not in a hurry - nu beken ik volmondig, dat zoo lang het interest van een modern mensch niet gespannen kan blijven, zonder tot krankzinnigheid, minstens tot idiotisme, te leiden. Ge wenscht toch niet van mij, dat ik drie jaren lang niet anders doe dan oorlogskaart-aanteekeningen bij houden, vlaggetjes verplaatsen en tegenstrijdige courantenberichten lezen? Dat ik drie jaren lang nutteloos blijf toeschouwen, naar wat de groote Kinderen van Europa doen, elkander trappelende en ranselende, en elkaar verwijtende, dat de bakkeleipartij niet de schuld is van Jan maar van Piet, of beter gezegd niet van ‘Willem’ maar van ‘Klaas’? Laat het ons oprecht bekennen: dit duurt ons veel te lang. Dit moest nu maar uit zijn. Dit wordt heel vervelend. Het is al genoeg, dat ons gewone leven reeds verlamd is sedert drie maanden, om daarbij nog te moeten bedenken, dat het verlamd zoû kunnen | |
[pagina 71]
| |
bljven gedurende drie volle jaren. Dat wij jaren lang gruwelen zouden moeten nutteloos aanschouwen, in een algemeen menschelijke ellende, als nimmer nog werd aanschouwd. Er is in mijn zoo verminderd belang tevens een onmachtige razernij. Een razernij op vorsten of wie hen reprezenteeren en een razernij op hun volken, die elkander zijn aan het vernietigen. Ik ben nooit iets van een anarchist geweest, maar ik zoû het nu kunnen vorden uit onmachtige razernij. En, als ik zelve dan niet de heele boel kan vernietigen, minstens wenschen, dat een immense cataclysme - een verkeerde draai van 's werelds loop door het heelal - de rommel uit elkaâr deed springen. Wenschen dus, dat de wereld éen immense granaat werd... Ge ziet, lezer, zachtzinniger word ik er niet op. Dat komt vooral omdat het te lang duurt. En omdat ge mij vermoedelijk weêr zachtzinnig wilt zien, scheid ik er met het razen meê uit, en draai den ‘Wereldbrand’ den rug toe. Laaie hij als hij laaie, ik bemoei mij er niet meê: ik schouw hem - ten minste, voor het oogenbllk - niet meer nutteloos toe.
* * *
Ik wil pogen mijn gewone leven te leven. Op te staan met een lief gevoel in me, dat de nieuwe dag weêr daar is met zijn iederen keer wisselende schoonheden. Na de heerlijke lauwheid van mijn bed de heerlijke frischte van mijn bad te genieten. Te genieten van de herfstzon, die guldt aan Florence's verweerde tinnen. Te genieten van gele rozen en koperen platanebladeren, te genieten van mijn vermouth en mijn pasteitje, enfin te genieten van geheel mijn doelloozen morgen, te genieten van geheel mijn zalige, doellooze leven. Als vroeger. Ik probeer het. Ik kan niet. Op | |
[pagina 72]
| |
straat accapareeren dadelijk de vette hoofdletters min aandacht. Turkije-Rusland, bon... Demissie Minsterie-Salandra... Flink zoo. Morgen, overmorgen verklaart Italië den oorlog... Je wordt er misselijk van. Ik, ten minste, kan niet meer meê. Kan niet meer meê. In het begin van ‘den Wereldbrand’ poogde ik nog. Maar de slagen dezer vestingoorlog duren niet meer drie, vijf, zeven dagen, ze duren nu weken, maanden: ik ben overtuigd, dat ze jàren gaan duren. Kan het anders dan dat de aan afwisseling gewone, moderne mensch dat langwijlig gaat vinden? Waarom breekt er niet een Wereldoproer uit, waarbij alle verstandige, intellectueele menschen er den brui van geven langer nog van ‘Oorlog’ te moeten hooren? Als de Volkeren elkaâr vernielen willen, is dat hun zaak, maar er zijn ook nog Individuën, en als die zich eens allemaal vereenigden tegen deze groote Wereldkrankzinnigheid, zoû dat niet geven...? Ik vrees bijna van niets. Oorlog verklaren ligt in de lucht, is in de mode. Lezer, ik verklaar u den oorlog. In Godsnaam, laat ons meê doen. Laat ons niet verstandig blijven. Laten wij elkaâr naar de keel vliegen, schreeuwende, over onze Beschaving, Kultur en wetende, ieder van ons, dat God ù, mij, de overwinning zal schenken. Laten wij elkanders hebben en hoûen in den brand steken of minstens plunderen en rooven. Laten wij, ieder van ons, seinen naar alle persbureaux, dat ieder van ons zegeviert. Laten wij met groen- en geelboeken de verbijsterende menschheid overtuigen, dat wij beiden, ieder van ons, gelijk hebben. Gij beschuldigt mij, van een barbaar te zijn, ik u. Het is toch te zot in dezen tijd, dat ik u rustig een feuilleton schrijf en gij het rustig-weg leest. Leest mij niet meer, en schrijve ik u niet mijn brief vol nuttelooze toeschouwing. Laten wij op elkaâr los gaan. Laat iedere lezer op iederen feuilletonschrijver los gaan en omgekeerd. Laat ieder individu op ieder | |
[pagina 73]
| |
individu los gaan. Laten de beesten er zich bij voegen. In soorten als ge wilt, leeuwen tegen tijgers; kameelen tegen giraffen; ratten, bunsings en muizen in driebond tegen katten, honden, tweebond; entente van slangen en insekten tegen alliantie van vogels en mormeldieren; laten daarbij zich voegen de elementen: lucht tegen aarde, vuur tegen water, laten steden optrekken tegen bosschen en bergen, laat de Noordpool den oorlog verklaren aan de Zuidpool - Shackelton generalissimus van de laatste - laat dan de geheele aarde den oorlog verklaren tegen de Maan en Mars, laat de Duivel op nieuw zijn klauwen ballen tegen Onzen Lieven Heer, laat alle sterren en planeten tegen elkaâr in bommen, enfin, laat de boel nu maar een universeele krankzinnigheid worden, dàn is het mij pas goed en schouw ik nutteloos toe... met ù als ge wilt: wij sluiten dan vrede...
* * *
Maar voor het zoo ver gekomen is - en het zoû mijn eenige genezing zijn - leg ik het af, Het is wel heel kolossaal, deze ‘Wereldbrand’, zij is wel héél reusachtig en epiesch, deze maandenlange homeriek aan Aisne of Weichsel, maar ze vervelen mij gruwelijk omdat ik ze te lang vind duren. De algemeene krankzinnigheid, die van het Heelal, die ik voorstel, zoû niet langer duren dan een uur en daarna... zouden wij misschien rustig onzen gang kunnen gaan in een nieuwe metempsychose, op eene der overwonnen hebbende planeten. Maar dit jaren dreigende dolle gedoe heeft dit tegen: dat het niet meer interessant dreigt te worden. De mensch went aan àlles. Ook aan jaren-durende ‘Wereldbrand’. Het is te voorzien, dat, àls de boel zoo voort gaat, werkelijk jaren lang, de couranten nauwelijks meer met hoofdletterartikelen vermelden de algemeene vernietiging van Parijs of | |
[pagina 74]
| |
Londen, of de algemeene gevangenname van geheel het Duitsche volk en zijn verbanning naar Japan of Portugal. Dat de conversatie meer zal rollen over een nieuwe opera, die een energieke componist tóch zal geschreven hebben, of over het schandaal van een op sensatie beluste dame te Parijs - jaloersch op hare beroemde voorgangsters - dan over de eindoverwinning van Czaar of Keizer, of over de algeheele vernietiging van de Engelsche vloot. Wij zijn, allen, èrg geblazeerde menschen. Wij zijn een decadente Menschheid en zelfs een ‘Wereldbrand’ zal ons niet kunnen retrempeeren. Wij zijn allen een beetje kapot, en wat van ons overblijft gedurende zoo langwijligen Wereldzelfmoord, zal geen lust meer hebben behouden nog eenige aandacht te wijden aan de slotcatastrofe, maar zal eenvoudig-weg dóor zijn gegaan met zijn eigen decadente leventje voort te leven voor zoo ver dat op onze kapotte aardbol nog mogelijk zal zijn...
* * *
Dit is echter alleen een voorspelling wat de energiekdecadenten betreft. Wat mij betreft, die alleen maar decadent ben, ik leg het nu al heelemaal af, Ik lig al plat als een pannekoek. Ik wil u nog eens herhalen, o wereldvrede met mij gesloten hebbende lezer, dat ik nu reeds geen oorlogsaanteekeningen meer maak, geen vlaggetjes verplaats, ja, mijn oorlogskaarten ben zoek geraakt. Hetgeen mij absoluut niet verdriet. Ik ben zoo ijdel te gelooven, dat de eenige verstandige menschen op deze idiote wereld zouden moeten doen als ik. Alle heugenissen aan den woedenden oorlog vergeten. Hunne kaarten, zelfs hunne stàfkaarten, geheel hun oorlogsmateriaal... verliezen, ergens in de Sahara of een andere onbewoonde vlakte. Dat alle vorsten, ministers, diplomaten en generalen op éen | |
[pagina 75]
| |
gezegend oogenbilk, alles wat met den oorlog te maken heeft zouden moeten verliezen of vergeten, van rassenijd tot vaderlandsliefde toe. Dan zouden zij zich misschien eens menschenliefde en wereldliefde kunnen heugen. En als dat gebeurde, misschien wel door een hevige aardbeving, maar heviger dan die welke ons onlangs te Florence doorschudde, dan zouden daarna àlle legers terug naar hunne haardsteden kunnen trekken... Dan zoû na een witten winter van rust, een zalige winterslaap, de wereld den tijd hebben om het volgende voorjaar te ontwaken uit hare reusachtige nachtmerrie en zich eens kunnen afvragen of het wel verstandig was geweest willens en wetens te geraken tot zulk een stadium van Universeele Krankzinnigheid als waartoe zij heden geraakt is. En dan zoû, in het geheel genomen, de Wereldoorlog niet langer dan plus-minus negen maanden geduurd hebben waarbij plus-minus zes maanden winterslaap. Hetgeen het dreigend perspectief van jarenlange ‘Wereldbrand’ tot een minimum - reeds gróot genoeg - van ellende en verveling zoû hebben terug gebracht. |
|