| |
VI.
München, 25 Aug.
De vlaggen vroolijken nog steeds door de stad. De Duitsche Kroonprins heeft, na Ruprecht van Beieren, een gewichtige overwinning behaald bij Longwy; tevens is het vandaag koning Ludwig's (en des ondergeteekenden) naamdag...
| |
| |
St. Louis de France...! Dat doet er in zoo verre toe, dat ik als Latijnsche ziel in mijn hart toch altijd trouw blijf aan de Latijnsche wereld, hoewel mijn geest wel eens iets Germaansch kan waardeeren...
Gisteren zijn wij weêr op het Politie-gebouw moeten verschijnen; alle vreemdelingen waren lettersgewijs opgeroepen. Al die heeren beambten zijn uiterst beleefd en zelfs gemoedelijk. Wij moesten - ter eere van Bertillon, hoe Fransch hij ook was - onze vingerdruk laten op het signalement, dat van ons genomen werd.
- Het doet geen pijn (!!!) zeide, letterlijk en bezorgd, de van vermoeienis vermoedelijk overstelpte ambtenaar.
En hij bood ons na de Bertillonage wat benzine en een handdoek en water om onzen inktvinger te reinigen.
Wie zou durven fronsen gebertilloneerd te zijn, met zulk een keurige behandeling, al is hij maar vreemdeling en heelemaal niet crimineel. In Zuid-Amerika is de vingerafdruk reeds lang vereischte op een paspoort. Ik heb mij dol geamuzeerd met te lezen hoe het in Monaco, het neutrale, gegaan is. Al de richards van Parijs, daarheen met hun auto's, om die auto's te onttrekken aan beslagname. Al die snobs, wier gezichten ik mij zoo goed herinner uit Nice - met naam en toenaam - zolderkamertjes met goud (natuurlijk: goud!) betalende in de overvulde palace's. Dan, trots Monaco's neutraliteit, tòch de mooie auto's in beslag genomen, door de Fransche autoriteiten. Zelfs die van den Prins. De Prins, met een oude kachel, weggestookt naar Parijs om te protesteeren... De snobs, zonder auto's, een aanval gedaan op de roulette, om nòg wat meer goud op te steken. Glazen en spiegels ingegooid. Dan het Casino gesloten... de Fransche autoriteiten (o, neutraliteit) beslag gelegd op de... kas van het Casino-speelhol. Heerlijk! Verrukkelijk. Ik vind het zalig! Ik zie het voor mij! En je zoû er, was
| |
| |
je geest er toe gestemd, zóo een prachtige novellistische schets van kunnen geven! Met de bakkessen, die ik me zoo goed herinner, er zóo door heen gegooid.
Maar ik ben niet novellistiesch gestemd. Ik schrijf maar wat indrukjes op en ik denk: alleen voor mijzelf! Want de tijd is te hevig, dan dat ik aan ‘kunst’ kan denken...
Het is zoo vreemd...
Op de grenzen van Duitschland-Frankrijk, Frankrijk-Rusland, Oostenrijk-Servië, worden steden gebombardeerd, storten de reusachtige legers op elkaâr in, sneven de duizenden aan beide zijden, is de grond rood van bloed en de lucht rood van gloed... Is het een ontzettende Gruwel, vol van gruwelijkheden, zóo ontzettend als nimmer de Historie nog schiep...
En, boven mij is de lucht blauw, is het licht zacht goud, is er als een zoele lach, die waart door witte wolken en rijp groene boomendommen, en rondom mij spelen de kinderen en vliegen de vogels... En dat verschil maakt mij zoo weemoedig, dat ik mij voel overstelpt en niet weet wat met mijzelven te doen: niet weet of ik de groene eenzaamheid zoeken zal of meê zal jagen naar nieuwe telegrammen in de volle straten... en dat ik thuis kom met een gevoel of ik niet ademen kan...
En dan weet, dat ik lijd, om mijn eigen Tijd, om mijzelf en iedereen, om de wereld en hare dingen, om àlles...
* * *
De plotselinge straatemoties volgen elkaâr op. Van daag, om vijf uur, zijn het elf stukken Fransch veldgeschut, die, trofee, met eikenlof bekranst, door de bereden Beiersche artillerie-soldaten worden binnen getrokken van het station naar de Residenz-Platz en opgesteld voor de Feldherrhalle; daar waar anders
| |
| |
twee-maal in de week regimentsmuziek en ‘parade’ plaats vindt om de Münchners te amuzeeren. De straatjongens hebben natuurlijk als altijd gezorgd goede plaatsen te bekomen om te zien en hoera te roepen; zij zitten op de treden, ja zelfs op de leeuwen van de Feldherr-halle, die gebouwd is - ik meen door Ludwig II - naar het voorbeeld van de Loggia dei Lanzi te Florence. Een immense menigte overvult de plaats om den krijgsbuit te zien en natuurlijk wapperen de vlaggen nog steeds...
Ik vind, dat ze nu moesten worden ingehaald: er komen van avond twee-honderd-vijftig zwaar gewonden in de stad. De hospitalen beginnen zich te vullen.
Iets, dat mij diep heeft geïmpressioneerd is dit:
Ik loop om half-elf 's avonds nog even uit... De Wittelsbacherplatz is verlaten... Maar een man steekt haar plotseling over en... zingt de Marseillaise... niet hard-op, maar toch héel duidelijk... Ik droom niet, ik hoor het heel goed... Het is de Marseillaise en zij weêrklinkt over deze Duitsche plaats, tusschen deze Duitsche prinse-paleizen... De man verdwijnt in de Wittelsbacher-Passage... Ik kijk hem, stom van verwondering na... Maar ik heb nièt gedroomd en het was de Marseillaise...
| |
26 Augustus.
Er schijnt een paniek onder de Amerikanen in München te zijn. Niet allen waren reeds weg: iederen dag gaat hun aparte trein naar Holland... Velen echter wilden nog blijven... Nu, in eens, gaan zij allen weg... Wat hebben zij gehad?!
Wij hooren onze Amerikaansche kennissen uit... Het schijnt, dat Amerika zich met den oorlog bemoeien zal en dan, àls Engeland de Schelde opvaart - schendende onze neutraliteit - om Antwerpen te ontzetten, minstens bij te staan, zouden de Amerikaansche schepen niet meer ongemoeid Rotterdam verlaten... De nog
| |
| |
in Duitschland vertoevende Amerikanen willen dus hals-over-kop weg. Men zegt ook, dat zij misschien het land kunnen worden uitgezet, uit vrees voor gemis aan levensmiddelen in lateren tijd: er zijn nog duizende Amerikanen in Duitschland. Mijn vrouw is erg ongerust: zij meent, dat het beter is naar Holland te gaan; ik meen, dat het beter is, minder ontzenuwend, voorzichtiger hier te blijven; wij kunnen niet meê met die aparte, Amerikaansche treinen en wie weet, welke moeilijkheden en bezwaren nù een reis naar Holland zoû geven, als men de gewone, zeer langzame, geen koffers meênemende, absoluut niet gegarandeerde treinen moet nemen...
Wij bepraten en bepraten... En weten toch niet wat wij doen zullen. De Franschen wilden reeds door Zwitserland, maar werden door de Zwitsers verhinderd hunne grenzen over te steken... Dan de kwestie van Triëst, dat misschien ‘vreedzaam’ door Engeland zal worden bezet. Oostenrijk schijnt Friuli niet te willen verdedigen, de rijksgelden, zelfs de postzegels zijn er weggenomen. Zullen Franschen en Engelschen toch kans zien langs het Zuiden Oostenrijk... misschien Duitschland binnen te dringen?
Ik vrees, dat wij niet dezen winter naar Italië zullen kunnen komen. Verschrikkelijk perspectief, een winter, een oorlogswinter in Duitschland!!
Wij kunnen er ons op beroemen een Tijd meê te leven als nimmer nog geleefd werd door welke eeuw... Nu de wereld te lang toeft met te vergaan - van af den jare 1000 vreesde men reeds voor de eind-katastrofe - nu de Algemeene Revolutie niet uitbrak, nu brak de Algemeene Zelfmoord uit, de Algemeene Wereld-Brand, van af Amerika tot Japan, misschien...
Eigenlijk, om mijzelven, hoop ik op niets. Kan niets mij schelen. Ben ik, hoewel misschien anders zenuwziek, nu absoluut rustig onder deze titanische Krankzinnigheid, die over de wereld hare fakkels zwaait. Ik kan
| |
| |
er niets aan doen. Ik onderga. Het is misschien het Einde... Zoo niet van Alles, van Veel... De Wereld éen Brand, een Vlam, naar de heilige Goden toe?
Wat zoû het rustig zijn als het zoo was...
Want de Menschheid is hopeloos hulpeloos. Zij is niet veranderd sedert Kaïn Abel versloeg...
En van af andere werelden zien andere, gezegendere Menschheden in machtelooze ontsteltenis op onze vlammende, bloed-overgolfde Aardbol neêr...
Dat alles uit bloede, dat alles op vlamme, naar de Goden toe: ik vind het goed. Want ik ben moê van deze Wereld en dit Leven.
En of ik in Den Haag, in München of in Florence ben, het is alles, alles het zelfde. Het is een groote Wanhoop over de Menschheid, een groote, immense Melancholie, waarin ik mij verloren voel en niets meer hoop en niets meer weet en niets meer wil...
Het is mij eigenlijk alles het zelfde, al poog ik ook belang te stellen, van dag op dag, in de détails van dit vreeslijk Gebeuren.
Wat zoû het heerlijk zijn niet meer te leven, maar te rusten in een groot, zalig, kalm Niets, in een eeuwig blauw...
Is het de moeite waard elkander te vermoorden op groote schaal, om ‘de suprematie van de Wereldmacht’... als toch alles daarin eindelijk vervloeit... in het groot, zalig, kalm Niets, in het eeuwige blauw...?
Ik weet het niet, o Goden: gij, gij weet het alleen.
* * *
| |
27 Augustus.
Wij zien van de paleizen de zwarte vlag waaien. De zwarte vlaggen somberen tegen den grauwen hemel aan!
Wat is er gebeurd?
Het Erfprinsje is gestorven. Luitpold, 13 jaar, de
| |
| |
oudste zoon van prins Ruprecht, is, terwijl zijn vader de Beiersche troepen naar hun zege leidde, gestorven in Berchtesgaden. Hij is drie dagen ziek geweest: een keelontsteking.
Ik heb hem wel eens gezien met zijn broêrtje; twee fijne prinsjes uit dat huis van Wittelsbach. Zijne moeder, de prinses Ruprecht, was een dochter van den vorstelijken oogarts: Karl Theodoor en een zuster van de nu zoo ongelukkige koningin van België. Men zegt, dat hare dood er eene tragische was: zelfmoord. Zij was zeer mooi, elegant, destijds de gratie van het hof te München. Zij erfde wellicht de decadentie der Wittelsbachers... of er was een andere reden voor haar dood. Neef en nicht uit éen zelfde vorstenhuis, erfde hij, de ruwe soldaat nu, misschien de primitieve kwaliteiten, vloeide haar misschien in het bloed de latere-eeuwsche verfijning tot zielsziekte toe, die ook het deel was van den beroemden neuropaath Ludwig II. De prinsjes waren als twee portretten van Van Dyck, wanneer ik ze zag: Luitpold, slank, lang, teedere spruit van een zich uitlevend ras, héel fijn van broze voornaamheid in zijn fluweelen pakje met kanten kraag, met de lange lokken, den blooten hals, de elegante leedjes; Albrecht, jonger, blond, een lachebekje; beiden zóo weg geloopen uit een Van-Dycksch vorstenportret. En eens heb ik Luitpold gezien, op het paleis-balkon in luitenantuniform: het dertienjarige, fijne, decadent teêre luitenantje, dat salueerde, terwijl een regiment voorbij ging...
Dat jonge prinsje is dood. En de zwarte vlaggen somberen tegen den hemel aan...
* * *
Wie had gedacht, dat de Zeppelinen - wij lachten in Nice om de legende van die zwarte, leelijke, de lùcht zelfs leelijk makende sigaren; wij lachten om ze in Nice, toen in de Semaine d'Aviation de Fransche
| |
| |
en Engelsche vliegeniers zoo zwierig evolueerden door het azuur - wie had gedacht, dat zij thans alléen het luchtbeeld van den Volkerenoorlog beheerschen. Voor mij, zie ik, in verbeelding ze zweven, over Luik, Namen, neêr donderende hunne verdelgingen in stralen uitspattende bommen; over Brussel... en zij sparen de Grand'-Place, het Stadhuis, het Broodhuis, geheel dat wonderplein van Gothiek en Renaissance, de St. Gudule... Maar zij varen over Antwerpen, zij zullen naar Londen varen...
Zij alleen, de Zeppelinen, zij verwerkelijken nu in de gruwelijke realiteit de illustraties van vroeger, die wilden schetsen den toekomstigen Wereldoorlog...
Waar zijn de bevallige libellen, de heerlijk gratieuze luchtvogels en -juffers der Fransche aviateurs?
Over Namen - de weg ligt open - naar Parijs?
Over de Noordzee, langs ons stil huiverende land, naar Londen?
Of niet?
Zal Duitschland zegevieren, trots zoo véle vijanden, of zal het bezwijken...? Aan het slot zijner Tragedie?
- Wij zùllen winnen! roept de oude, rheumatieke baron aan tafel; en - voegt hij er bij - ze zullen ons nòg meer haten dan vroeger!
Een waar woord... als het eerste deel van het orakel bewaarheid wordt.
De Duitschers waren nergens geliefd: zij zullen het, na een zege, nièt worden.
Ik, voor mij, weet wel zeker, dat ik hen niet lief heb. Maar ik bewonder hen, omdat zij tragiesch zijn en tragiesch strijden voor een Ideaal tegen velen. Zoo als een tragische heros strijdt...
Hun Ideaal is vooral een obsessie, die wie niet bij hen staan, niet begrijpen, niet doorzien.
Dat Ideaal is de liefde voor hun land en zijn grootheid, eene liefde, die hun zelfs tot Misdaad voerde...
En ik geloof niet, dat een ander volk zoo dit Ideaal
| |
| |
voor zich ziet uit schitteren als het tragiesche Duitsche volk.
Ik bewonder hen, zonder hen lief te hebben.
Zij spraken nooit tot mijn hart, de Onbeminden, die onbemind zich weten: zij spreken nu tot mijne bewondering.
Zij obsedeeren, zij hanteeren mij, zooals Oidipos, Orestes, Macbeth mij hanteerden, mij obsedeerden...
|
|