Brieven van den nutteloozen toeschouwer
(1981)–Louis Couperus– Auteursrechtelijk beschermdIII.München, 6 Aug.Nu zijn wij tusschen de Duitschers. Wij waren wel meer tusschen de Duitschers, ook al beminden wij ze nooit met hartstocht. Duitschland en de Duitschers hebben veel, dat te waardeeren is. Voor wie den winter in het Noorden niet verdragen kan, biedt de zomer in het Noorden veel weldadigs aan. München is een heerlijke, Duitsche zomerstad. De Beieren zijn geen Pruisen, en dan nog, alle Pruisen zijn geen ‘Prussiens’. Ik waardeerde altijd zeer mijn zomer te München, tusschen de Duitschers. Zij hebben er de Alte Pinakotheek, zij hebben er het Prinz-Regenten-theater, zij hebben er het Künstler-theater en zij hebben er tevens | |
[pagina 21]
| |
groene parken en lieflijke omstreken. Wie waardeerde des zomers niet Duitschland? Nu woedt de Oorlog en wij zijn tusschen de Duitschers. Ge weet, ik heb partij voor hen gekozen, tegen de Russen, en omdat ik een Nuttelooze Toeschouwer ben, heb ik dat wel zoo durven zeggen, trots mijn nationale neutraliteit. Nu de toestand zich echter compliceert, na de oorlogsverklaringen aàn Frankrijk en van Engeland, nu ga ik voorzichtiger zijn. Ik zeg u niets meer voor wie ik partij kies. Ik besluit mijn sympathieën diep in mij, nu ik te drukken brieven naar een Nederlandsche Courant zend. Ge komt niets meer van mijne sympathieën te weten. Maar ge zult ze wel raden, zoo ge u herinnert, dat ik steeds een Latijnsche ziel had. Mijn leven is verdeeld tusschen couranten-lezen thuis en jacht op telegrammen op straat. Zonder Hollandsche couranten, zonder brieven, vooral zonder de onophoudelijke drukproeven, die anders steeds mijn noodlot zijn, leef ik voort tusschen couranten thuis en telegrammen op straat. Een zekere agitatie komt in mij naar steeds nieuws, iederen dag nieuws. Er is weinig nieuws. Waarom is er zoo weinig nieuws? Zijn de eerste dagen van een Wereldoorlog niet interessanter? Er komt in mij bij de zekere agitatie, een zekere ongerustheid, dat ik niet ernstig genoeg mijn eigen tijd bestudeer en bij houd. Net als vroeger, in de Hoogere Burgerschool, toen ik, bij voorbeeld, begon scheikunde te leeren of natuurkunde. Ik had dan een potlood met een versch gesneden punt en veel frissche cahiers en begon mijne aanteekeningen, tuk op scheikundige en natuurkundige kennis. Zoo heb ik ook nu oorlogskaarten gekocht en roode en blauwe potlooden en zelfs minuscule vlaggetjes. En merk ik op mijn oorlogskaarten eenige Russische namen van plaatsen, die de Duitschers hebben bezet: Bendin, Tchentochow, Kalisch, Soldau, Eydtkühnen... Zoo zal ik die plaatsen nooit vergeten. Ik wil mijn eigen Tijd | |
[pagina 22]
| |
kennen. Ik wil niet, dat de, om mij heen ruischende, Historie mij met een plooi van hare zware wade of een tik van haar vleugel weg veegt. Ik ben nu op de hoogte van den aanvang des Oorlogs. Ten minste, in het Oosten. Op het Oostelijke ‘schaakbord’ als de Italiaansche couranten zoo aardig zeggen. De Oorlog, dat zijn maar enkele ‘schaakborden’, Oostelijke en Westelijke... Onderwijl loop ik op straat, als ik niet thuis zit. Het is een nerveuze, ziekelijke toestand. De eerste telegrammen hebeteeren mij, zelfs nadat ik de vlaggetjes geplant heb op mijne kaarten. Ik lees ze over en over, de zelfde telegrammen, op alle hoeken der straten. Omdat een oorlogstelegram heél moeilijk te lezen is. Er staat veel tusschen de regels verborgen. Er staat het eigenlijke tusschen de regels verborgen. Men moet een oorlogstelegram leéren lezen, en dan de Waarheid opbouwen uit wat men tusschen de kabalistische regels las... Met dat al schijnt het leven onzeker... Sedert Fransche vliegeniers over Nürnberg hebben gevlogen, kijken wij telkens naar de lucht om vijandige aëroplanen te ontdekken. Dat wordt eigenlijk een zoete manie, want stil in mij ben ik overtuigd - ik weet niet waarom - dat geèn vijandige aëroplanen over München zullen vliegen. Men heeft soms zulke niet te analyzeeren zekerheden in zich. Maar schijnt de hemel boven ons ook veilig, van slechts vreedzaam drijvende zomerwolken, het aspect der stad om ons is reeds veranderd. De lichte Germaansche oogen spieden uit naar spionnen. Men zegt, dat de stad er van wemelt. Wij worden ook telkens gevolgd door ‘polizisten’ met hooge hoeden. Als ze mij erg vervelen, spreek ik ze het eerste aan, toon mijn papieren en zeg: ik ben die en die... Zij zijn dan heel beleefd en bieden zelfs verontschuldigingen aan. Telkens gaan detachementen soldaten in veldtenue | |
[pagina 23]
| |
naar het Oosterstation, vele detachementen maar kleine, opdat hun aantal niet door den voorbijganger te tellen is. Zakdoeken wuiven, ontroering, tranen, hoch en hoera!! De blonde bierkarrepaarden, de rustige stappers, met gevlochten manen en geonduleerde staarten, worden reeds in troepen ter kazernestallen geleid. Op de meeste automobielen is beslag gelegd. De theaters sluiten; des avonds, in het verminderde electrische licht, is het plein, waar wij wonen, eene eenzame somberheid, overstraald door een zwoelen stortregen, over het asfalt geveegd door een sombere, sinistere wind. De dingen der natuur doen dikwijls meê met de dingen der menschen. Zij zijn in elkaâr vervlochten. Als beiden somber zijn, zijn zij in harmonie en doen òm die harmonie drukkend weemoedig aan. Als zij niet in harmonie zijn, stemt hunne disharmonie tot weemoed ook, maar die weemoed is niet anders dan om beider krijschende schrijning. Hoe dikwijls schrijnt dezer dagen niet de blauwe, witwolkige zomerlucht... Maar de sombere avonden verzachten tot harmonie met de sombere dingen der menschen. De paleizen der Beiersche prinsen - Ruprecht, den kroonprins, Ferdinand-Ludwig en Alfons, in onze onmiddellijke nabijheid - somberen in de nacht, gesloten. Aan het open raam luisteren wij uit naar den regen, en die regen roept àltijd voor ons op de nachtelijke slachtvelden, waar de lijken, misschien wel de stervenden nog, zullen liggen in den striemenden regen... Een ver geroepen: hoch!, een brok vaderlandsche zang, een vaag gerucht, uitroep van laten courantenventer klinkt reëel door het vizioen. Dan wordt het stil, doodstil, onnatuurlijk stil, of de Historie zelve is neêr gezegen in rust; alleen ruischt de tragische regen de nacht door, vòl geheime dingen, die gebeuren, of zijn gebeurd, of gaàn gebeuren, en die wij niet weten... Dan plotseling, in die nacht, dreunt het aan... Het zware gedreun doet mij op schrikken uit mijn lichten | |
[pagina 24]
| |
slaap, waar om heen steeds een vizionaire somberheid zich strekt van reusachtige, verlatene slagvelden... Grauwe, immense hallucinaties; grijze nachtvlakten, heuvelende in den regen met lage, drijvende wolken er boven en telkens, vreemd aangelicht, een lijk, enkele lijken, een stapel lijken... roerlooze, grauwe uniformen en niet onderscheidbaar van welk land en leger. Maar de dreun is geen hallucinatie, de dreun is een werkelijkheid in de nacht... Daar gaan zij, op hun machtigen dreun, in werkelijkheid mijn hallucinatie te moet. Daar gaan zij, langs de Briennerstrasze, te zien uit mijn ramen... Hunne zware laarzen dreunen, de stad weêrdreunt van hunne zware laarzen; daar gaan zij met hun noodlotspas... En de dreunende stemmen zingen... Zij zingen bassig een zeer vroom lied, dat ik niet ken, een hymne, telkens af gebroken, en die hopeloos ontroerend op stijgt in de wolk-overdekte nacht... Daar gaan zij en rondom hun gang zwijgt de slapende stad en striemt de tragische regen... Na die nacht verzwijmt het gedruisch niet meer. Nu hooren wij het ook 's morgens, 's middags, àltijd. Overdag en des nachts beiden... Het is als of de duizende, zware laarzen een echo na laten, die niet meer weet weg te sterven... Of ik wakker ben of slaap, hoor ik den machtigen dreun daar druischen, de stad door, het huis door, mijn eigene zenuwen door... Een regenachtige, tragische ruisching, die soms van verre, van heél verre aan trilt... Dan, plotseling, een roffelslag en de dreuning nadert, machtig, over de straat, over het plein... Daar gaan zij weêr, dood of zege te moet... En de zware, zware dreuning verdreunt verder, maar verdreunt nooit heelemaal en de echo vermengt zich samen met de vertrillingen van de ènkele auto en de weinige trammen, die de stad nog door kruisen. Het is als een Aeolus-harp, die niet meer zwijgt... | |
[pagina 25]
| |
8 Augustus.Troebelen te Antwerpen, tusschen Duitschers en Belgen; hevigere troebelen te Brussel: Luik in Sturm genomen, de krans der sterke forten vernietigd door de tot nog toe geheim gehouden 42 c.M. Mörser kanonnen, de vreeselijke monsters...! Een stupefactie slaat mij in het gezicht. Ik begrijp niets meer. Naïef noemde ik de Duitschers, o duizend maal naïver ben ik. België? Maar België was immers altijd neutraal, als wij zijn, wij, in Holland?? Waarom dan Luik? Waarom dan België??Ga naar voetnoot1) Ik vraag het om mij, een weinig dringend, ik geloof zelfs, een weinig hoog. Mijne naïveteit eischt eene verklaring. Ik vind het zóo immens, wat ik om mij hoor, wat ik lees in couranten en op de muren der huizen, dat ik weten wil en begrijpen... Zij verklaren het mij. Zij willen hebben, dat ik het begrijp. Zij leggen mij uit, dat zij de bewijzen, weet ge, de bewijzen hebben, dat als z ij niet België's grenzen waren overtrokken, het Fransche leger... Ge begrijpt wel. Zij zijn dus in hun Rècht. Zij hebben geèn volkenrecht, zij hebben geen neùtraliteit geschonden. In hunne woorden is een angstige drift om mij te overtuigen. Ik ben geen politieke persoonlijkheid; zij, die om mij zijn, zijn eveneens niet anders dan onpolitieke burgers, maar zij willen mij tòch overtuigen. Ik ben een atoom van de ‘publieke opinie’ en die willen zij op hunne hand hebben. Zij omdringen mij, zij willen mij met dwang overtuigen. Luik, zoo een gewichtig, Strategiesch punt: ik moet toch wel begrijpen, dat... Jawel, jawel, ik begrijp. Ik begrijp nu àlles van het vreeselijke ‘Recht’. Maar ik begrijp ook andere dingen | |
[pagina 26]
| |
en plots zie ik, hel rood verlicht, van brand, van moord, voor mij uit: De Tragische Daad... België, Luik... Dat is de aanvang der vreeselijke Duitsche Tragedie... Hun... Daad!... dat is het inleidende Voorspel. Nu zie ik het o zoo goed I Schril snerpt hunne zelfverdediging de lucht door... Maar schriller dan die zelfverdediging snerpt het om mij rond: de Daad is gedaan en niet meer te wenden! De Daad, de Tragische Daad, waartoe gedwongen werd een tragisch Volk, waartoe het gestuwd werd door de Noodlottigheden: het groote Wiel rolt àf den hellenden weg en niéts is meer, zelfs door goddelijke Machten, te wenden aan de Onafwendbaarheid... Arm België, het Slachtoffer, geworgd in den noodlottigen greep van wie tragisch aan alle zijden bedrongen wordt. En die zich zoû redden willen, zelfs met een Misdaad. Maar de Misdaad wordt altijd gestraft, ook aan den Heros, vooràl aan den Heros, en hoe tragischer hij is, hoe heviger hem het Noodlot straffen zal... Voor mij is dit Voorspel van een ontzettende schoonheid. Een schoonheid, zoo wreed en onmeêdoogend verschrikkelijk, als niet bedachten Aeschulos, Sofokles, Shakespeare... De aarde der Volkeren moet wel heél oud zijn, om zulke tragedieën uit haar hellegrond te kunnen doen opdoemen op haar wereldtooneel. Ondenkbaar is wat geschiedt.
* * *
Ik ga smartelijk rond in de stad, door het huis, met weinig woorden, en den zwaren druk om wat ik begrepen heb op mijn hart. Nu zal het verschrikkelijk worden onder dezen blauwen, witwolkigen zomerhemel... Onderwijl, kleine mensch, die ik ben, bemoei ik mij | |
[pagina 27]
| |
met mijn ‘zaken’. Op het Politiebureau, bij den Consul, bij de Bank... - - - - - - - - - - - - | |
10 Augustus.Des avonds loop ik uren lang door de drukke straten, vooral de Kaufingerstrasze. De troepen dreunen voorbij, met transportwagens, vèle wagens vòl groote, donkere brooden gestapeld. Het publiek schaart zich en wuift met hoeden en zakdoeken en roept: hoch! Het is een machtige aandoening... De soldaten roepen en juichen en zwaaien terug. Hoe verschillend is dat bij ieder! Hier roepen zij jong onstuimig, geheel oprecht, bijna vroolijk, als of zij met hun Verein maar een bergtocht ondernemen. Daàr juichen zij overspannen, met koortsige oogen, zich opwindend, denkende aan vrouw en kinderen, die zij thuis hebben gelaten of die den moed hebben gehad de uittrekkenden tot het station te volgen. Ginds juicht een enkele niet meê; zijn mond trekt ernstig, zijne oogen staren rustig voor zich; hij gelooft niet aan wederkomst; hij voelt, hij weèt, dat hij sneuvelen zal... Een heel enkele roept bitter: - Geef ons liever wat ‘drinkgeld’, dan zoo hoera te gillen: dan kunnen we ons ten minste bezuipen!! De paarden der transportwagens zijn met eikenlof versierd, als voor een vroolijken Ausflug... De geweren zelfs zijn omlooverd... Plotseling wordt een nieuw telegram aangeplakt... Een Engelsche kruiser, de Amfion, aan den Theemsmond is op een mijn gestooten en gezonken, maar ook de Duitsche ‘Königin Luise’, geen oorlogschip, maar een ‘Bäderdampfer’, is vernietigd... Men verdringt zich voor het telegram. ‘Voorlezen, voorlezen!’ riepen de achtersten. Een der voorsten begint aarzelend te lezen. ‘Harder, harder!’ roepen de allerachterste stemmen. Een stentorstem neemt de rol van voorlezer over. Er wordt hoch! en hoera! geroepen: toch | |
[pagina 28]
| |
is de Königin Luise ook verongelukt. ‘Het voornaamste is, dat de Duitschers mijnen doen zinken in den Theemsmond...!’ roepen zij driest om mij rond. En weêr hoch! en weêr hoera! Ik zie onderwijl de Duitsche vloot slaags raken met de Russische èn met de Engelsche... Van daag is het Zondag. Maar de troepen dreunen voort door de stad... Die vreemde, de geheele atmosfeer doortrillende vibratie houdt niet meer op. Het zijn de stevige, Duitsche laarzen, het is de sterke, Duitsche tred... Zou het waar zijn, wat de couranten zeggen: dat de Fransche troepen geèn laarzen hebben?? Als in '70? Zoû in Frankrijk die machtige dreuning dan niet weerkaatsen...?? Telkens spookt '70 voor ons op... De dingen komen terug: ‘Gespenster, Gespenster!!’ - - - - - - - - - - - - Ik ben van morgen in den Engelschen Tuin gegaan, het groote, groene park. Er was bijna niemand, hoewel het Zondag was. De dreuning trilde er niet door. De lucht was vol prachtige, stapelende witte wolkmassa's, die torenden zwevende in een hel zomerblauw. De dichte boomenmassa's stonden dik in het groen, en het ongemaaide gras wuifde de lange halmen. Onder aan de bladeren begon het al - zoo vroeg! - even te gelen. Vier beeldmooie vinkjes met zachtkleurige, gladfijne kopjes trippelden teêrtjes fijn om mij heen, waar ik op een bank zat en hun kruimeltjes gooide... Ik voelde mij diep treurig om de wereld, om de menschen, om den oorlog, om alles... | |
[pagina 29]
| |
een Erfolg bij MülhausenGa naar voetnoot1) en over de Zeppelin 6, die bij de belegering van Luik bommen geworpen had, zoo dat de stad op vele punten in brand stond - verwekten geen enthoeziasme. ‘Roep toch eens: hoera!’ riep een soldaat, die voorbij ging, misschien tegen zijn geheim gevoel in. Maar niemand riep: hoera:... Die gelezen hadden, sleepten langzaam de voeten verder... Het felle verwachten kwijnt onder gemis van nieuws. Wat gebeurt er op zee? Van morgen ontving ik eindelijk een ‘Vaderland’ van 2 Aug. En lees ik: verscheiden Engelsche eskaders ten Noorden van Vlissingen... Zeventien groote gevechtseenheden, van de Duitsche vloot, die met gebluschte vuren koers zetten naar het Skagerag... Dus - sedert heeft Engeland aan Duitschland den oorlog verklaard - gebeurt, is er reeds iets op zee gebeurd, moét er iets op zee zijn gebeurd! En wij weten hier niets. Vermoedelijk gebeurde er iets, dat de Duitsche pers nog niet openbaar maakt... Wij spreken aan tafel maar zoo min mogelijk over zùlke veronderstellingen... Toch zie ik bij sommigen der gasten ook groote bezorgdheid, vooral over de vloot, bij anderen overheerscht weêr een zichzelf opgedrongen optimisme. Mijn aanteekeningen sleepen zich voort. Er is niets te vermelden. De dagen gaan rustig voorbij. Alles wacht... | |
[pagina 30]
| |
ning bij Luneville - 700 Fransche krijgsgevangenen, en Fransche generaal gesneuveld - bracht geen enthoeziasme. Er was gisteren avond op straat niets te doen. Het is hier heél warm: de menschen zitten op bankjes hunne couranten te lezen, gedrukt en stil. Thuis word ik gewaardeerd om... de goede behandeling, die de Duitsche vluchtelingen uit België genoten in Holland en op de Hollandsche spoorwegen...! Na dat eéne ‘Vaderland’, ontvang ik weêr geen courant meer. Ze worden zeker achter gehouden. Ik moet bekennen:... dit zijn slepende Brieven van... den absoluut nutteloozen en gedrukten Toeschouwer... - - - - - - - - - - - - De rustige, bijna matte wachting duurt voort. Mülhausen schijnt wel belangrijker geweest te zijn dan eerst werd gedacht: het telegram over Mülhausen was in zeer gematigde termen. De eerste doodenlijst is bekend geworden. München, met minder trammen en automobielen wint langzamerhand toch zijn gewone aspekt terug; de straten zijn niet meer zoo overvol van op nieuws tukke slenteraars; de Hoftuin, met fonteinen, dames, spelende kinderen en vele, vele in de handen open fladderende couranten, geeft weêr zijn gewone zomer-beeld: men drinkt koele dranken, voedert de vogeltjes: het is bijna of er geen oorlog is, men kan het zich nauwlijks voorstellen... Ik troost mij voor volslagen gemis aan Hollandsche couranten en brieven met Pisuisse's verhaal te lezen over de gebeurtenissen bij Luik en ben overtuigd, dat de Münchener Nachrichten dat uit mijn achter gehouden Vaderlanden hebben overgenomen. Thuis inviteert mij een Duitsche landwehrmann, dokter in de botanie, die opgeroepen is, hem een bezoek te brengen in de houtschuur, waar hij voortaan op een bos stroo zal moeten slapen met zijne mede-opge- | |
[pagina 31]
| |
roepenen. Hij heeft echter nog niets te doen, is nog niet gekeurd, maar moet reeds iederen morgen om vijf uur prezent zijn. Hoewel ik in andere omstandigheden, interessante uitnoodigingen als deze nooit af sla, zal ik nu maar niet aannemen. Ik ben al blij rustig hier te kunnen blijven: in de schuur zoû ik misschien als spion worden opgepakt... |
|