Brieven van Louis Couperus aan zijn uitgever
(1977)–Louis Couperus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 211]
| |
XVI.Op 27 April 1919 had Couperus aan Dr. W.E.J. Kuiper geschreven:Ga naar voetnoot262 ‘U zal mij onverbeterlijk vinden maar omdat ik in deze tijden, die de wereld doormaakt en die ik beleef, niet kàn over moderne menschen schrijven, schrijf ik een roman: Alexander en de Vrouwen. Het is de roman van Alexander den Groote en zijne psychologische verwording in Azië. Quintus Curtius, Arrianus en Plutarchos zijn de groote bronnen... En zoo een werk troost mij, maar ik geloof wel, dat het vreemd is...’ Uit dit boek heeft Couperus fragmenten voorgelezen aan Dr. J.H. Leopold, die hij in 1919 op een keer op straat ontmoette en meenam naar zijn huis aan de Hoogewal.Ga naar voetnoot263 Op tweede kerstdag 1919 was het voltooid. Als Iskander werd het daarop in 1920 eerst in Groot Nederland gepubliceerd en nog dat zelfde jaar als boek uitgegeven door Nijgh en Van Ditmar. In een brief van 4 Januari schreef hij aan de ritmeester der cavalerie A.H.W. van Blijenburg:Ga naar voetnoot264 ‘Wil je mij een vriendendienst bewijzen? En mag ik je op kosten jagen?? Abonneer je dan op Groot-Nederland - 8 maanden lang verschijnt Iskander in Groot-Nederland, en lees mijn boek er in op je gemak, maak militaire opmerkingen en kritiek op de marge van je exemplaar, en je doet me een bizonder groote dienst.Ga naar voetnoot265 Als het boek dan in boekvorm verschijnt, reeds ten deele van dit najaar, kan ik dan alle militaire ongerechtigheden herzien’. Zoals wij zagen, heeft hij deze contrôle van militaire zaken vroeger aan Jhr. Ram overgelaten. Deze is echter in 1913 op 29 September gestorven. Het zou ongetwijfeld interessant zijn na te gaan, of de boekeditie inderdaad op sommige punten wat afwijkt van de tijdschriftpublicatie. Couperus voelde zich overstelpt met werk. Het kan zijn dat hem omstreeks deze tijd nog andere dingen gekweld hebben, waarover echter te weinig bekend is dan | |
[pagina 212]
| |
dat zij hier met hem in verband gebracht hoeven te worden.Ga naar voetnoot266 Op 6 Juni 1920 schrijft hij aan zijn oude vriend Maurits Wagenvoort:Ga naar voetnoot267 ‘... ik ben ziek en nerveus, erger dan het misschien toont en zie tegen allerlei dingen en dingetjes vreeslijk op. (...) Ik voel me oud en moê en ben ziek van de krakende wereld en het kan me niet schelen of uit dat gekraak nog iets moois opbloeit; het liefst ging ik er rustig uit weg maar dat wordt me nog niet gegund... - Ziedaar. Vergeef me’. Elders zegt hij:Ga naar voetnoot268 ‘... het iedere jaar duurdere vaderland, waar de gewichtige Gulden de standaard is, die staat als een paal boven water, dwong wel zijn literairen zoon te arbeiden als een neger in de tuinen der Nederlandse tale’, en vervolgt dan even verderop: ‘Maar toèn - het was vijf volle jaren arbeid plus vaderland samen - zeide hij: oeff!!!, rekte de armen, pakte zijn koffers, die de 160 K.G. (voor zijne egâ en hem) niet overschrijden mochten (...) en verdween zooal niet met de Noorderzon toch niet geheel en al correct, met een gezondheid, een weinig ge-altereerd door het wisselvallige klimaat van tusschen de duinen en ruige hoeken (...)’. Duidelijk enigszins hals over kop dus, reisde hij op 13 October 1920 met Elisabeth naar een milder klimaat. Via Brussel en Parijs gingen zij met de trein naar Marseille, om van daar op 6 November door te reizen naar Algiers. Couperus is weer in zijn element: hij ‘woont’ niet meer. Het wordt een langdurig verblijf in Noord Afrika, vanwaar het echtpaar pas in Mei 1921 terugkeert. De in De Haagsche Post verschenen reisbrieven werden verzameld in Met Louis Couperus in Afrika.Ga naar voetnoot269 | |
[pagina 213]
| |
Bespreking met muzieknoten door Jaap Kunst van een door Couperus te Groningen gehouden lezing uit Psyche
| |
[pagina 214]
| |
In Juni 1921 vertoeft hij met zijn vrouw in Engeland, tot half Juli. De ontvangsten en eerbewijzen aldaar hebben hem veel voldoening gegeven. Wij hebben er de charmante dagboekbladen Met Louis Couperus in London Season aan overgehouden.Ga naar voetnoot270 Van het plan tenslotte naar Italië te gaan ‘om de oude dag te beginnen’ komt niets terecht. S.F. van Oss, hoofdredacteur van De Haagsche Post, nodigt hem vervolgens uit tot het maken van een grote en langdurige reis naar Nederlandsch Indië, China en Japan.Ga naar voetnoot271 Mede omdat hem een zeer hoge onkostenvergoeding en een vorstelijk honorarium worden toegezegd, aanvaardt Couperus de opdracht maar al te graag. Wij kunnen bij deze reis hier niet al te lang stilstaan. De reisbrieven, verschenen in De Haagsche Post van 22 October 1922 tot 4 Mei 1923, zijn gebundeld in de boeken Oostwaarts en Nippon, uit 1924 en 1925. Uitgever was de speciaal voor deze gelegenheid gecreëerde coalitie H(aagsche) P(ost) Leopold's Uitgeversmaatschappij. De aanvankelijk voorspoedig verlopen reis wordt in Kobe onderbroken door plotselinge ernstige ziekte van Couperus, die hier eigenlijk nooit meer geheel van hersteld lijkt te zijn. Op 10 October 1922 keert het echtpaar terug in Den Haag. Na 14 dagen verblijf in Hôtel Bellevue trekken zij weer in het pand Hoogewal 2. Voor Groot Nederland voltooit hij nog de bundel verhalen,Ga naar voetnoot272 die in 1924 als Het Snoer der Ontferming bij Nijgh en Van Ditmar zullen verschijnen. Tot eind Maart blijft hij in Den Haag wonen. Van Februari 1923 af laat hij een huis in De Steeg bouwen, naast de woning van zijn zwager Wijnaendts van Resandt. Deze woont daar met zijn vrouw - Elisabeth's zuster Wilhelmina -, en met de oude mevrouw Baud-Steenstra Toussaint. Zij is gerepatrieerd met het zelfde schip als waarop Couperus en zijn vrouw uit het oosten zijn teruggekeerd. Couperus wilde vanuit dit ‘tampat’ elk jaar in de winter voor enkele maanden naar Italië, vooral Florence, reizen. Toen het huis was opgeleverd en eind Mei ingericht, kon hij het op 6 Juni 1923 betrekken. De tussenliggende lentemaanden bracht hij in De Steeg door in Hôtel De Engel.Ga naar voetnoot273 De bouwkosten konden voor een deel bestreden worden door een geschenk in geld, dat Couperus tijdens een grootse huldiging te Den Haag in de kunstzaal Kleykamp op zaterdag 9 Juni ter ere van zijn 60e verjaardag werd aangeboden | |
[pagina 215]
| |
Couperus aan zijn schrijftafel
| |
[pagina 216]
| |
Fotoportret door E.D. Hoppé van Couperus te Londen in 1921
| |
[pagina 217]
| |
uit naam van tal van vrienden en bewonderaars.Ga naar voetnoot274 Het werkcomité, gevormd door Cyriel Buysse, Frans Coenen en Johan de Meester als leden en met als voorzitter Lodewijk van Deyssel, als erevoorzitter minister Dr. J. Th. de Visser van het Departement van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, en als ondervoorzitter Dr. P.C. Boutens, kon Couperus ƒ 11.234,- overhandigen. Later werd dit bedrag nog aangevuld met andere bijdragen, zodat de uiteindelijke som van ƒ 20.000,- die Couperus had moeten neertellen voor zijn huis - er rustte een zware hypotheek op - tenslotte een heel eind benaderd werd. Tijdens de huldiging werd Couperus gedecoreerd: hij werd benoemd tot ridder in de Orde van de Nederlandsche Leeuw.Ga naar voetnoot275 Het leek een apotheose.Ga naar voetnoot276 Des te groter was algemeen de verslagenheid, toen hij vijf weken later plotseling overleed. Naar het heette ten gevolge van longvlies-ontsteking gepaard aan bloedvergiftiging in de neus, gaf hij op 16 Juli om 1 uur 's middags in zijn huis te De Steeg de geest. Volgen wij een wat andere, niet controleerbare lezing, dan heeft Couperus aan zijn lijdensweg zelf een einde gemaakt.Ga naar voetnoot277 Als dit op waarheid berust, moeten wij het waarschijnlijk zo zien, dat hij zijn ziekte heeft aangegrepen om er, in een opwelling die bepaald niet onvoorbereid kwam, nu maar meteen definitief een streep onder te zetten. Voor de drie delen Proza, die vrijwel alles bevatten wat hij geschreven had maar tot dan toe niet gebundeld was, heeft hij zelf nog het voorwoord geschreven. Hierdoor maakt zijn werk een volstrekt afgeronde indruk. De gehate ouderdom, en ook de literaire aftakeling, bleven hem bespaard. | |
[pagina 218]
| |
Facsimile van de toegangskaart voor Couperus' huldiging in 1923
| |
[pagina 219]
| |
Foto van Couperus' huldiging op 9 juni 1923. Op de voorgrond o.a. v.l.n.r. Louis Couperus, Lodewijk van Deyssel, mevrouw Elisabeth Couperus-Baud, Johan de Meester en Cyriel Buysse
| |
[pagina 220]
| |
Op 19 Juli 1923 vond op Westerveld de crematie plaats. De urn met zijn as werd enige tijd later overgebracht naar de begraafplaats Eik en Duinen te Den Haag. Zijn sterven wordt op merkwaardige wijze gereleveerd door Frederik van Eeden in diens dagboek.Ga naar voetnoot278 Het was in die dagen, zo vernemen wij daar uit, zeer warm. Van Eeden schrijft op woensdag 18 Juli: ‘Couperus stierf Zondag 15.Ga naar voetnoot279 Ik voelde heel hartelijk voor hem. Ik had ook onlangs nog een prettige briefkaart van hem ontvangen.Ga naar voetnoot280 Ik dacht graag aan hem en zijn werk. Maar de doodstijding maakte mij niet somber, wel droevig maar niet naargeestig. Ik voel alsof hij door goede beschermgeesten omringd is. En zoo was ik gister, na het doodsbericht, niet terneer geslagen, eerder iets meer opgewekt. Maar wat zal de Haag zijn zonder Couperus. Borel schreef aardig over hem. Hoe kunnen die journalisten zoo gauw klaar zijn met hun rouwartikelen. Zal ik naar de Crematie gaan?’ - Op donderdag 19 Juli schrijft Van Eeden dan de laatste regel: ‘De crematie vergat ik reegelrecht. Ik bad voor Couperus’. | |
[pagina 221]
| |
Couperus kort voor zijn dood
|
|