| |
VI
De oude vrouw - in den grauwen morgen, die buiten moê scheen van wind - zat stil aan het raam, en haar geest vaagde weg in heel nevelige dagen van vroeger, toen Klaasje nader kwam: zij had twee groote, zware boeken onder den arm, en zij torste ze, - ingebonden deelen van Graphic en Illustration, - maar, onhandig, liet zij ze vallen... Het meisje, driftig, boos op de boeken, sloeg ze, maar haar handje deed pijn van het harde karton: daarom sleepte zij ze liever, naar oma, | |
| |
de booze boeken, die niet wilden: zij sleepte ze aan de open banden, die zoo hard haar pijn hadden gedaan; zij scheurde ze wel een beetje, maar dàt was hun eigen schuld, omdat ze niet hadden willen gedragen worden... Tevreden, als na een wraak - omdat de boeken waren gescheurd - sloeg zij de banden dicht, zelfvoldaan, nu de boeken lagen aan de voeten van oma, tegen haar stoof, en zij sleepte nu ook een voetenkussen, duwde het tegen oma's japon, en geknield op het kussen, vroeg zij, moederlijk, aan oma:
- Oma... oma... wil oma prentjes zien?
De oude vrouw wendde langzaam, met vagen blik vol nevel, het hoofd naar het kind: de blonde haren vielen los neêr om het wat mager en scherpe gezichtje, waarin de oogen vreemd lichtten met een te fellen glans, hard en starende: het stemmetje... oma, prentjes zien?... klonk met een vreemd vriendelijke intonatie, tegelijk te kinderachtig voor het al groote meisje van twaalf, - de buste zich ontwikkelend - als te moederlijk beschermend tegen de oude vrouw.
- Oma... wil oma prentjes zien...?
De oude vrouw, vaag, dacht zich in Buitenzorg, in een groot, wit paleis tusschen bergen | |
| |
aan blauwen hemel, zacht wuivende, als struisveêren, klapperboomen - en zij meende, haar dochtertje - Gertrude - knielde bij haar neêr, en wilde met haar in de boeken kijken... Zij had om haar ouden mond een lachje van rimpels en zij strekte de handen uit naar het boek, dat Klaasje, onhandig, ophield... Maar de oude vrouw was te zwak om het zware boek op den schoot zich te trekken en, onwillig, gleed het langs haar japon op den grond, tegen den stoof. Klaasje werd boos:
- Stoute boeken, stoute boeken...
Zij geraakte in een drift, sloeg weêr het boek, maar haar handje deed pijn, en plots begon ze te huilen...
- Cht... cht!! troostte oma kalmeerend: zij bukte zich pijnlijk in haar grooten stoel, trok moeizaam het onwillige boek op, en Klaasje nu, nat de oogen nog, duwde van onderen het zware boek òp, zoodat het eindelijk lag op grootma's schoot. Klaasje zuchtte toen, na eindelijke overwinning.
- Omslaan, zeide zij.
Zij sloeg den onhandigen, zwaren band om, en zei:
- Klaasje zal vertellen...
Maar de zwarte platen, de donkere por- | |
| |
tretten zeiden haar niets, en den vinger uitgestrekt naar het portret en de plaat, bleef zij met haar mond vol tanden, wist niets te vinden...
- Omslaan, omslaan... herhaalde zij.
Zij verlangde naar kleuren, geel, blauw en rood, maar de platen bleven zwart, alle met zwarte streepen en zwarte vlekken en leelijk vond zij de platen.
- Omslaan, omslaan, omslaan... herhaalde zij nu nerveus, smachtende, dat zij geel, blauw en rood zouden worden.
De oude vrouw, met haar rimpellach, sloeg geduldig de platen om. Ook haar zeide de platen niets, omdat zij zwart waren en somber - en omdat zij ook vóor zich al kleuren zag - het krijtwit en het diepe blauw en het helder gelakte groen, van boomen,
lucht, huizen in Indië... Hier, onder den somberen neêrslag der luchten, hier bij de sombere platen, zagen de oude vrouw en het kind niet wat haar weldadig was...
Toen werd Klaasje heel boos, en zij sleepte het zware boek van oma's schoot: zij sloeg het, de pijn niet achtende, en zij schold:
- Leelijke boeken... zwarte, leelijke boeken...!
| |
| |
- Cht! Cht! kalmeerde de oude vrouw en zij legde de aderige hand op het blonde meisjeshoofd.
- Torentje bouwen! juichte Klaasje, plotseling ziende een mooi vizioen.
Zij stond vlug op; op een tafel in een hoek van de kamer vond zij een domino-doos. Zij bracht de doos aan, van blijdschap schitterend, maar het gladde deksel gleed uit de doos neêr, en de steenen hagelden op den vloer. Klaasje stampte met den voet, maar het mooie vizioen glansde nog steeds - en haastig, en toornig, graaide zij met de handen de steenen bij elkaâr, in haar schortje... Zoo bracht zij ze bij oma, als een oogst, als een buit, deed ze neêrhagelen aan hare voeten. Moeizaam schoof zij weêr een der zware boeken op oma's schoot en de oude vrouw hielp haar, trok op, terwijl Klaasje duwde.
- Torentje bouwen! juichte het kind.
Oma hield vast het boek, hield het recht, terwijl Klaasje twee, drie steenen zette, op den smallen lagen kant. Op die steenen bouwde zij verder, het zwarte en witte wankele torentje...
- Een deurtje, met twee raampjes... verbeeldde zich het spelende kind.
| |
| |
Maar het torentje stortte, hard, in elkaâr.
- Oma mag niet bewegen! bromde het kind, zette in evenwicht op oma's knieën het zware boek, bouwde weêr, haastig, om heel hoog te komen...
- Oma mag niet meer bewegen... Torentje... met een muurtje er om... Hooger... het torentje... op het muurtje nog een steentje... op het muurtje nog een steentje...
Maar het muurtje en het torentje stortten hard in elkaâr.
- Stoute oma... stoute oma!
- Chtt! kalmeerde de oude vrouw.
Addy was binnengekomen, en het kind, latende boek en steenen, juichte hem toe, liep op hem af... Zij noemde hem oom, niet wetende, dat hij haar neef was.
- Oom Addy! juichte het kind.
Hij breidde zijn armen open, tilde haar even op.
- Zoek eens in oom Addy's zakken, zeide hij.
- Wat heb je, wat heb je?
Zij graaide in zijn zakken.
- Neen, dat is ooms portefeuille... Neen, dat is zijn horloge... Hier, kijk eens wat is dat?
| |
| |
Hij hielp haar nu, het pakje vinden. Zij rukte haastig aan het papier en het touwtje, en hij was het, die het pakje opende... Het was een kleine kaleidoskoop...
- Zie er eens door...
- Mooi! zeide het kind juichende. Mooi... blauw, rood, geel...
- Nu moet je het schudden...
Zij schudde de kaleidoskoop: de kleuren, ruitvormig, veranderden haar figuur tot een ster.
- Groen, blauw, rood... juichte het kind.
- Nu moet je weêr schudden...
- Blauw met geel...
- Daar... Wat zeg je nu?
- Mooi... mooi...
Zij zette zich, plotseling stil, op den grond, tuurde en schudde het buisje, tuurde en schudde het weêr... In het kleurige sterretje zag zij een paradijs, plotseling...
- Groen, geel, blauw...
Hij had grootma van het boek ontlast, legde het neêr, schikte in de doos de dobbelsteenen.
- Het heeft gewaaid, zeide de oude vrouw, wijzende naar den tuin. In den tuin liggen gróote takken...
|
|