- Addy... papa, herinner je je dien goed?
- Ja zeker...
- Ik ook... Ik was acht jaar, toen hij stierf... Ik herinner me zelfs...
- Wat...?
- Dien avond... hoewel ik toen niet begreep... waarom mama zoo huilde... zoo gilde... waarom tante Constance er was, oom Henri... Later, pas jaren later, heb ik alles begrepen... Maar gezien... papa
ZIEN
liggen... in zijn bloed... dat heb ik altijd... en dat is een indruk... die me altijd... die me altijd... voor oogen wemelt.
IK ZIE HET ALTIJD
, Addy!! Zeg Addy... weet jij, waarom papa
het gedaan heeft... Er was toch niets, dat hem zóo ongelukkig maakte...?
- Hij was heel ziek...
- Maar niet ongeneeslijk?
- Hij dacht zich ongeneeslijk...
- Hij was toch sterk?
- Ja, hij had een sterk lichaam.
- Hij leek op Guy, niet waar?
- Ja, Guy lijkt op hem. Uiterlijk... Hij was groot, breed, blond...
- Ja, zoo herinner ik hem mij ook. Ik, ik was acht jaar...
- Jullie waren een aardig troepje.
- En nu niets dan last... voor jou...
- Kom... zoo erg is het niet...
- Ik hoop, dat het lukken zal... Addy... te Amsterdam...
- Waarom ben je zoo stil, Alex... al zoo langen, langen tijd.
- Ik... ben ik stil...
- Thuis spreek je nooit... met de anderen... Alleen nog wel eens met mij... als we alleen zijn. Na Alkmaar... ben je zoo stil geworden... Toch niet, omdat ik toen boos was.
- Ja... daarom ook...
- Waarom dan nog meer...?
- Ik durf dat niet zeggen.
- Zeg mij, Alex, als ik iets voor je doen kan...?
- Je doet al zooveel... alles... Addy.
- Maar praat eens geheel open met mij... Misschien kan ik nog meer voor je doen...
- Neen, wat zoû je nog meer doen.
- Er hindert je iets.
- Neen...
- Je hebt verdriet.
- Neen...
- Je bent in jezelven teruggetrokken.
- Ik ben altijd stil...
- Probeer eens, Alex, vertrouwen in me te hebben.
- Ik heb vertrouwen in je...
- Spreek dan eens met mij.
- Maar ik heb... niets te zeggen, Addy.