De berg van licht
(1905-1906)–Louis Couperus– Auteursrecht onbekend
[pagina 142]
| |
tuinen eén blij schatergelach, om het avondfeest, dat zal aanvangen. Genoodigd onverwachts zijn vele Romeinsche matronen. Op de zelfde sigma, waar hij dien middag, idool-ongenaakbaar gezeten heeft en gezwegen, wentelt Antoninus, zijn blank lichaam als geïncrusteerd met Parthiesch ornament van roze topazen, zich dollachende vroolijk om, want voór hem mimeeren de narren en dwergen - er zijn er zestig - de vlucht der senatoren uit Rome: zij hebben over hun misvormde leden purperbanden geslingerd als laticlavia's; zij schreeuwen en roepen om een muil of een ezel, en zij vormen een dwazen optocht: zij zitten op elkanders schouders en vluchtten zoo, met kluchtigen uitroep van vrees voor Antiochianus' Praetorianen; zij zitten op de blèrende offerschapen, op de buffels; zij zitten op de tamme panthers en leeuwen; drie hangen er om den hals van een giraffe; vijf, in acrobatische stelling, stellen een wagentje voor: twee dwergen vormen de wielen en zij wentelen als raderen inderdaad rondom zichzelve.... Niet alleen Antoninus lacht: allen lachen, de hovelingen, de gasten, de in wacht verder-af opgestelde soldaten; een quadriga van olifanten rent reusachtig verbijsterend de tuinen | |
[pagina 143]
| |
door: boven op twee der dikhuiden staat wijdbeens een nar en hij ment het vierspan, heel kunstig. Allen juichen hem toe, en Antoninus, om zoo veel dwaasheid, lacht tranen. Zie, in den bongerd ginds, onder de vijge- en mispelboomen zijn verrezen kleine bergen van sneeuw, voor de koelte, en tusschen die sneeuwbergen loopt een vijverwijd vasculum vòl van hartsgeurigen wijn: daar wordt een kleine Naumachie gehouden: een zeeslag op wijn, in miniatuur, om toch weêr eens iets nieuws te hebben. De keizer heeft op zijn schoot genomen een Egyptischen bazilisk; een vreemd dier, half krokodil, half draak: zijn agathodaemon, zijn geluksbeestje: de schubben zijn met juweel geïncrusteerd, en als het beest met de pooten den keizer kriebelt, gooit hij het Aristomachos in het gezicht, die lacht. Nu, om vroolijk te zijn, heél dwaze dingen verzinnen. Guitig denkt Antoninus na.... Is hij vergeten bitterheid, treurigheid in zijn ziel.... de troepen in het Kamp ontevreden.... Alexianus ginds op het Palatium.... - Het is voor van avond, fluistert hem Antiochianus in. Het is voor van nacht, nà middernacht.... Aristomachos zal gaan met drie cohorten.... De Paleiswachten zijn op | |
[pagina 144]
| |
ònze hand.... De cohorten zullen eerst doen of zij de Paleiswacht plots overvallen.... De Paleiswacht zal doen of zij wijkt.... Dàn steken zij Encolpius en de zijnen overhoop.... Dàn.... dan vermoorden zij Alexianus en zijne moeder.... De Augusta Semiamira zelve zal zoo veel zij vermag Moeza tegenhouden.... In het ergste geval schaken onze soldaten de Clarissima, met de Augusta, en voeren de verheven Moeders hier heen.... In het Kamp, van avond, bewerken trouwe afgezanten de troepen.... Het is voor van avond, Antoninus, het is voor van nacht, nà middernacht.... Nauwlijks hoort hem Antoninus. Hij denkt, guitig, na; hij is vroolijk; hij wil, hijwil vroolijk zijn.... Goed, het is voor van nacht, nà middernacht.... Dàn zal het gehate kind opgehouden hebben te leven! Onderwijl zullen zij vroolijk en grappig zijn.... - De slaven hier! roept Antoninus. Een zwerm stort zich over de treden van het Peristylium, voór de sigma des keizers.... Tien slaven wijst de keizer met namen aan: - Wie mij het eérste brengt - hij heeft wat bedacht! - duizend pond spinneweb.... krijgt duizend sestertiën van me.... Vlug, vlug, zoekt door Rome! | |
[pagina 145]
| |
Lachende, gierende storten de tien slaven weg, buitelen over elkaâr....: ze zullen door heel Rome zoeken! - Rome is groot genoeg! zegt de keizer. Binnen twee uur - wat zeg ik!.... eén uur! heb ik mijn duizend pond spinneweb! Dàt heeft hij weêr eens gevonden! Niemand, die zoó uitvindt als hij! Geestige, ongelooflijke dingen! Duizend pond spinneweb uit Rome! - De slaven hier! roept Antoninus weêr, en waar zij knielen, wijst hij tien slaven aan: - Zoekt mij zoo spoedig mogelijk - nu bedenkt hij wat anders! - duizend wezels, tiènduizend ratten, honderdduizend.... jà, hònderdduizend witte muizen! De tien slaven, niet wetende waar het eerst heen, storten weg; Antoninus lacht tranen en wentelt zich van dolvroolijkheid. Ze zullen zoèken naar wezels en ratten en muizen, want àls zij ze brengen, worden ze rijk beloond, en ze weten, de keizer kijkt niet nauw of het aantal wel juist is: denk je soms, dat hij ze tellen gaat?? Als zij twaalf wezels, vijftig ratten, en eenige witte muizen hebben, en ze laten die los over de treden van het Peristylium, dan is de keizer tevreden, dòlvroolijk - als een jongen; als een kind, dat hij is - en dan lacht | |
[pagina 146]
| |
hij, en dan gooit hij gul met het goud! Zelve begrijpt Antoninus niet, hoe hij zoo dol kan zijn, maar hij wil dol zijn en vroolijk zijn; hij is bijna gelukkig, omdat naast hem Hierocles zit, die hem in zijn arm tot zich getrokken heeft, bij uitzondering teeder, en dien hij voelt zoo innig lief te hebben, dat hij hem zèlfs vergeeft, dat Hierocles dom lacht om den Zwarten Steen en nooit meer een enkelen Dienst bijwoont, zeggende, dat hij ze van buiten kent: schapen offeren; Magiërs, die bulderen; wierook en dans: iederen morgen de zelfde vertooning.... Zijn Hierocles: hij wéet niet de Onzienlijke Dingen; begrijpt niet de symbolen er van.... Toch heeft hij hem lief, boven iedereen, boven àlles, en alleen òver zijn liefde straalt zijn eerbiedige vroomheid aan het Licht.... het Licht, dat hijzelve, hoe dof ook, op aarde is! Ja, hij is bijna gelukkig.... en hij is, hij is dolvroolijk.... hoewel hij inwendig ziek is van haat en wèl denkt, tusschen zijn dolvroolijkheid door, hoe weldra, nà middernacht, het gehate snotjong vermoord zal worden!! O, dat zal heèrlijk zijn! Dat vooruit te bedenken maakt hem zoo zalig te moê, aan de zijde van Hierocles.... hem, dien iedereen haat.... dien hij lief heeft.... Hij schatert | |
[pagina 147]
| |
het uit: zie, daar nadert de komische optocht, een optocht als Antoninus verzinnen slechts kan! Zie, tusschen dwergen en narren, die fluit spelen en trommen slaan, naderen acht kalen, acht schelen, acht jichtigen, acht dooven, acht dikkerts: militair zijn zij gedrild te loopen voorbij de sigma des keizers; de kalen glimmen van hun schedelmanen, de schelen kijken elkander gluiperig loensch aan, de jichtigen hinken en trekkebeenen, de dooven zien nijdig en achterdochtig, maar de dikkerts zijn zoó uitgezocht van zwaarlijvigheid, dat zij het meest worden toegejuicht; op aanligbedden zetten zij onder aan de treden van het Peristylium zich neêr en worden bediend en uitgelachen, maar de sigma der dikkerts is zoo heel klein, dat zij elkander telkens duwen om plaats te hebben. - Aan éen kale, eén schele, eén jichtige, schatert de keizer; is niets bizonders te zien, maar àcht kalen, àcht schelen, àcht jichtigen, en daarbij àcht dooven, en daàrbij àcht dikkerts.... dat wordt een schouwspel, vermakelijker dan àl mijn dwergen en narren! Plots een gefluit als van ontsnappenden wind: om de acht sigma's verontwaardigen zich kluchtig de narren en dwergen.... Maar meer wind en meer wind ontsnapt met schril | |
[pagina 148]
| |
gefluit....: zie, het zijn de met wind opgeblazen lederen kussens der achttallen, wien de dwergen genieperig hebben hun zitplaatsen open gesneden.... en de wind ontsnapt, en plat slinken de kussens, en de acht kale manen glinsteren plots omgewenteld; de acht schele oogparen loenschen achterom naar de kussens en duiken dan kluchtig, de voeten naar boven; de dooven worden met de jichtigen handgemeen, maar de dikkerts vormen éen elefantische massa, een heuveling van gezwollen buiken, plooiende magen, vette dijen en ronde koppen, en zij tuimelen links, rechts, over elkaâr.... De zon is verzonken; de ontstoken feestvuren en -lichten doen in den bongerd paarsch en scharlaken rimpelen het wijnmeer, waarop de galeien der Naumachie tegen elkander botsen, en over de wankelende sneeuwbergen, koel gestapeld tusschen vijge- en mispelboomen, loopen smeltingen heen van weêrschijn van bloed.... Zie.... zie....: wat is dàt? Wat zijn daar, aan de wallen en linksche poort van het zomerpaleis, aan het einde der eucalyptuslaan voor walmingen van flambouwen, die smeren een rossigen smook daar ginds door den zwoelenden volzomernacht: een smook, waardoor heen | |
[pagina 149]
| |
stuivelt zand en stof, zichtbaar als een òpwaaiende hoos uit woestijn, rozigen bewegelijken nevel en wègkrinkelenden rook, vonk-doorspatterd.... als een brand.... als een brand, die aan-nadert....? Hoor.... hoor....: wat is dàt....? Aangebruisch van stemmen, aangestampel van haastige stappen.... honderde stemmen, duizende stappen....: zij komen met de brandwolk mede en het is een aangolving van razernij, van veelvuldige razernij, waarin tronies duidelijk worden en armen graaien en vuisten wapenen dreigzwaaien.... Een schelden, een schimpen, een joelen, een jouwen spuwt en spattert aàn tegen de wallen, aan de andere zijde der grachten; plotseling, op de wallen, daar ginds, schetteren militaire bucinae, klaroendaveren centurio-stemmen commando's, en te midden van de schijnsels der feestvuren en -lichten en de aannaderende flambouwen-brandwolk silhouetteeren, tusschen een donker gestreep van stammen en nachtduister gewarrel van bladeren, hel glinsterend de schubbe-figuren der clibanariï, met de lange schildvonken der chrysaspiden en argyraspiden; donkere soldatenkoppen rijen er boven een lange ris van gehelmde rondte; uìt flitsen de lansen, de pila; van de gespannen | |
[pagina 150]
| |
bogen sist een wemeling van pijlen suisknerpend over de Menigte heen, de in flambouwenbrand aandreigende, -golvende, -stormende, de grachten overbruggende Menigte, de over de wallen heen donkerende Menigte, zich somber vlakkerig mengelend tegen het goudgevonkel der prachtsoldaten, waartegen zij inbeuken, maar tot nog toe te vergeefs.... In de tuinen na de eerste rillende verbazìng, ontroering.... de paniek! de paniek, die niet weet waarheen en waarom en waartoe: de krankzinnige paniek der gasten, hier, daar, ginds, vliedende, vluchtende, handen geheven, waden verward, dreigend, gillend, smeekend, vloekend, over gestorte tafelen en ingetrapte sigmae, struikelend en strompelend in gebroken glaswerk en vaatwerk omvergebuiteld; een dolle door-een warreling van narren, dwergen en tijgers, waartusschen schreeuwende vrouwen liggen en sterven, de buik vertrapt; Magiërs en priesters, slaven, kinderen en de athleten van de Naumachie, met elkander vèchtende om weg te komen, waarheen weet niemand....; op het Peristylium.... de keizer! bleek, angstig, omdat hij dat noòit nog gezien heeft, en niet kon denken of droomen; de gunstelin-gen, vloekend hun noodlot weg willende | |
[pagina 151]
| |
schuilen in het binnenste van het zomerpaleis....; ginds, de boomen in brand, een sneeuwberg gestort in het wijnmeer en haastig uitsmeltend als een immense vlade van nòg wit in purperscharlaken.... En over die verwarring heen en die paniek joelen, veelvuldig, de stemmen der gindsche razernij, waarin duidelijker de tronies grijnzen.... jouwen over het gekletter van den strijd heen, die, goudvonkel en schaduwduister, woedt over de vermeesterde wallen.... schimpt het Volk Antoninus tegen, en brult, wraakdorstend, om hem: - Waar is die? Waàr is Avitus, het hoerekind? Waàr, waar is Sardanapalus? Godendief! Heiligschenner! Hier met hem, hier! Waar verbergt die zijn meidesmoel? Met slijk, met drek zullen wij hem smeren, zoo als hij Alexanders beelden besmeerde! Waar zijn al zijn kerels, die hem bedienen? Nu zullen wij eens zijn kerels bedienen! Stàken, pàlen zullen we ze hun in hun achterste boren!.... Wat, moeten jullie hem verdedigen? Wij, wij zullen Alexander verdedigen! Met bijlen, houweelen, hakmessen, hooivorken zullen wij Alexander verdedigen! Met ons bloed, met ons bloed! Willen jullie voor keizer een vent, die een meid is, wij hebben liever Alexander! Heil, heil | |
[pagina 152]
| |
Alexander! Weg met Helegabalus! Weg met zijn smerige Licht! Weg met zijn zwarte kegel! Weg met al zijn hoereboel! We willen niet meer, we willen niet meer, we willen niet meer den drek van het Oosten! We willen Rome, we willen Alexander! Heil Mammea, en àltijd heil, heil de Eerwaarde Moeza! Wèg met den hoerevent! Waar is die! Hièr met hem! Hièr met zijn meidesmoel! We zullen op hem kotsen en kakken! Hier met hem, hièr!! Het kind, Antoninus, is bang! Nooit heeft hij zóo het Volk gezien en gehoord, het Volk, dat hem immer aanbad en streelhanden toe naar hem strekte en kushanden toe naar hem wierp! Hij is geweken in het donkere binnenpaleis en daàr heeft hij zich gestort in de armen van Aristomachos, die hem, in ontzetting, nauw aan zich omhelst. En de tribuun fluistert hem toe: - Antoninus! Mijn lieveling! Mijn lieveling, blijf hier, hier, achter die gordijnen: ik moèt.... ik moèt weg! Ik moèt naar Antiochia-nus: onze troepen zijn trouw.... Ze aanbidden je àllen als ik, als wij: wij zùllen.... wij zùllen je verdedigen! Maar het kind klampt zich aan hem vast. - Neen Aristomachos.... blijf hier! Hoû | |
[pagina 153]
| |
me vast tegen je aan! Bescherm me, bescherm me: ik ben bàng! - Wees dapper, mijn Antoninus! Herinner je: voór Antiochië! Zij hebben het mij àltijd gezegd: je gouden chlamys wuifde! Je draafde de troepen vooruit! Je was een held, je was de Zòn, Antoninus! - Ik ben bang, ik ben bang, Aristomachos! Blijf bij me, o goden, blijf bij me! Ze zullen me martelen, me bezoèdelen.... me doóden! Aristomachos.... hoû me vàst in je armen!! De tribuun rukt zich los van den rillenden knaap.... Hij hoort Antiochianus' commando.... De soldatencaligae trampelen, de wapenen kletteren: de legioenen van de Oude Hoop zijn trouw!! Antoninus in de bronszware plooien van het gordijn verbergt zich geheel, nauwlijks puilt zijn slankheid uit.... Trouwens, de poort van het paleis, het peristylium is dicht bewaakt.... Daar, uitglurend, herkent hij zijn trouwe soldaten! Maar, o, hij is bang, hij rilt, hij klappertandt van een nog ongekenden angst.... Antiochië....? Zijn gouden chlamys....? Hij.... een held!? Hij herinnert zich vaag die opwinding.... Misschien.... omdat hij toèn dacht aan Hydaspes.... Maar Hydaspes is zoo ver.... en denkt nu aan hem slechts | |
[pagina 154]
| |
ontevreden, met bittere ontevredenheid.... omdat hij niet streefde naar het Algoede en het Allichte.... En hij weet niet meer.... hij is bang: er is niets algoeds en allichts meer: er is alleen zijn doorsidderende angst! Hij is vooral bang, dat zij hem zullen vinden, grijpen, mishandelen en bezoedelen.... O, hoe kwaad zijn hun jouwende stemmen! Nooit heeft hij kunnen denken, droomen, dat zoó kwaad hunne stemmen jouwen zouden tegen hèm.... tegen hem!! Bijna zwijmt hij in de bronszware plooien. Tot hij plots hoort Antiochianus' stem. Barsch die ruwe soldatenstem van den Praefekt, donderend tegen het jouwen in, te midden van het zwaarden-kletteren, het werpspies-lucht-doorsuizen, het botsen op schilden. - ....En wat zoû je willen, zelfs al vertoonde zich genadig de keizer? Wàt zoû je durven, dronken troep, die je bent? Geen haàr van zijn heilig hoofd zoû je krenken durven, want om hem heen zouden dùizenden dadelijk hem wreken! Zijn wij niet duizenden, wij allen, die hem trouw tot den dood zijn? Zoo jullie duizenden zijn, goed, wij vechten man tegen man. Eerbiedigen zullen wij steeds den geliefden Caezar Alexander.... | |
[pagina 155]
| |
- Met drèk zijn zijn beelden besmeerd! Dàt is je eerbied, dàt is je eerbied!! - ....Eerbiedigen zullen wij steeds den geliefden Caezar Alexander, maar keizer is hij ons niet. Trouw zwoeren wij aan Antoninus, hem, die den geliefdsten naam onzer keizers draagt, hem, den zoon van Bassianus Caracalla, kleinzoon van Septimius Severus.... - Hoerekind, hoerekind is hij! - Dronken volk, zatte troep, schaam je! Het heilige Licht zèlve beleedig je! - Het heilige Licht?? Jullie lustjong, jullie lustjong beleedigen wij! - Spreek: wat wil je? Wàt wil je? Wat moet deze overval van het zomerverblijf onzer Eeuwigheid? Wat moet deze beleediging tegen zijn persoon en zijn naam? Was hij niet mild? Gaf hij niet congiarius en donativum? Gaf hij geen weelde en geen pracht aan Rome? Gaf hij geen levensblijheid na sombere jaren? Spreek, zatte kinkels, wàt wil je? Den keizer? Om wat hem te doen? Om aan zijn voeten vernietigd te zinken en vergiffenis af te smeeken? Genadig is hij, tè genadig: drònken troep, zóo jullie zonken en vergiffenis smeekten, rijke geschenken nog zoû hij je geven, in zijn genade, zijn te groote genade.... Wat wil je, | |
[pagina 156]
| |
zatte kinkels, spreek dan....? Is Antoninus niet onze god, onze keizer? - Wij willen Alexander! - En wil Alexander zelve? Wil de ge-eerbiedigde Caezar Antoninus het Imperialaat ontnemen? Noòit zal ik het kunnen gelooven! Waar is dan Alexander, opdat hij het zegt! Maar neen; dronken volk, zatte kinkels, Alexander is op het Palatium, met de drie Verhevene Moeders, en àlle betreuren zij eensgezind de dronken opwinding van de Romeinen! - Wie besmeurde Alexanders beelden? Wie stond hem naar zijn leven? Antoninus! Antoninus! - Kletspraat van oude wijven! - Waarom vertoont zich Antoninus niet met Alexander?! Wij willen Alexander! Wij willen Alexander! - Volk van Rome! Quiriten! Wèg, trèkt weg!! Trekt terug van de wallen, zeg ik! Nòg is genadig Antoninus! Nog beval hij niet anders, dan te verslaan, wie weêrstond! Trekt terug, of beter: blijft.... en berouwt! Almild is zijn vergevingsgezindheid: roept luid je trouw aan Antoninus uit! Bijna geheel is de strijd bedaard. Te midden van de te hinnikende paard hem omringende | |
[pagina 157]
| |
katafractariï, heeft met barsch ruwe soldaten-stem de praefectus-praetorio gedonderd, ìn tegen het gejouw, tegen het zwaarden-kletteren, werpspies-luchtdoorsuizen, het botsen op schilden.... Over de wallen, in den flambouwenbrand, liggen de stervenden te kreunen; lijken stapelen de grachten vol; op eén plaats is de gracht met lijken als overbrugd.... Vele soldaten zijn neêrgehouwen, maar meerdere van het volk zijn doorspietst, en het is, om des Praefekten woorden, als een wapenstilstand, een kalmeering van razend strijdgebaar, maar niet een kalmeering van woorden.... Want tegen Antiochianus' woorden in jouwen, schimpen, schelden die van het volk, tot zij redeneeren, tegenredeneeren, tot stemmen roepen, hier, daar, door elkaâr, velen te zamen: - Zeker, Antoninus is mild! - Nooit zal Alexander zoo mild zijn! - Misschien niet, maar hij is al een màn, zoo klein als hij is.... - Terwijl Antoninus.... - Als Alexanders leven veilig is, dan dulden wij nog wel Antoninus.... - Mild zal hij zeker weêr zijn.... - Dàn dulden wij Antoninus als keizer weêr! - Hem dulden!! dondert Antiochianus. Hem | |
[pagina 158]
| |
dulden!! De goden dànken, in het stof verzinken, voor de genade van zijn regeering! Heil, heil Antoninus! - Heil, heil, Antoninus! - Neen, heil Alexander! - Wij willen Antoninus wel! Hij is heerlijk om naar te kijken! - Ik heb hem nog nooit aangeraakt; als ik hem maar aanraken mocht.... - Wij willen Antoninus wel! Maar wie wij niet willen, dat zijn zijn mannen! - Die schurken! - Die ellendelingen! Die kerels, die hem bedienen! Gordus! - Murissimus! - Protagenes! - De Magirus, die kok, Zoticus! - Die vuile barbier, Claudius Rufus!.... - Hierocles, de auriga! - Zijn vent, zijn gemaal, ha-ha, zijn Gemaal! Hoeveel Gemalen heeft hij er niet? Die schurken, diè willen we niet! Jij, Antiochianus, bent ook zijn Gemaal! Aristomachos, dat is weêr een Gemaal! - Hier met die schoeljes, dat wij ze vermoorden! - Hier met Hierocles! Hier met den Gemaal | |
[pagina 159]
| |
van Antoninus! Gemalen zullen wij hem! Worgen, villen zullen wij den Gemaal! - Weg met Antoninus' mannen! - Wij willen wel Antoninus: mild is hij en de zoon van Caracalla, maar wij willen niet zijn mannen! - Waar zijn ze! Hier met ze! Dat wij ze worgen, dat wij ze villen!! De drang van het volk wordt onstuimiger, maar niet wil Antiochianus, redelijk en slim, bloed meer vergieten dan noodig is. Zoo zij onstuimiger worden, zullen de troepen van de Oude Hoop hen wel kunnen weêrstaan?.... Vooral wanneer achter hun donkere volksmassa aan, Rome, misschien geheél Rome stuwt?? En Antiochianus roept: - Volk van Rome, Quiriten, hoort! De keizer verbande al Gordus! - Dàt is goed! - Protagenes! - Dàt is goed! - Murissimus! - Dàt is goed! Dàt is goed! En Hierocles? - Hierocles is Antoninus' Gemaal! roept Antiochianus uit. Een sissen, een lachen, een fluiten, een schimpen, een jouwen, een joelen, een stuwen onstui- | |
[pagina 160]
| |
miger en onweêrstaanbaar.... De hastati drillen de lansen.... Maar hunne centurionen weêrhouden hen.... - Wèg met Hierocles! Hier met Hierocles! Hierocles juist willen wij bannen! Neen, worgen, villen willen wij hem! Hem zijn vel binnenste-buiten trekken! Kerven willen wij zijn mooie gezicht, ooren afsnijden, neus afsnijden, oogen willen wij hem uitsteken.... Hierocles maakt Antoninus gek! Wèg met Hierocles! Hièr met Hierocles! Waar is hij?! Is hij in het paleis? In den tempel? In de tuinen? Wij willen hem zoeken! Wij wìllen hem zoeken!! Wij moèten hem hebben!!! De hastati houden tegen.... De boogschutters schieten.... Pijlen sissen: ziel uitschreeuwend vallen getroffenen. - Volk van Rome!! dondert Antiochianus. Quiriten!!! Men hoort hem niet meer. Een oorverdoovend gekrijsch, schril gesis, bulderend geschreeuw is losgebarsten, want op het onverwachts is de keizer, Antoninus, te voorschijn gekomen uit het binnenpaleis, duidelijk zichtbaar op het Peristylium, achter de chrysaspiden, die hem bewaken, duidelijk herkenbaar, hoe bleek hij ook is, hoe hij bevende bang de | |
[pagina 161]
| |
armen uitsteekt, bang bevende, niet om zich, maar om Hierocles, en hij roept, buiten zichzelven uit: - Volk van Rome....! Zijn stem breekt van angst, eén schelle, schrille smeekende schreeuw. - Volk van Rome....! Quiriten! smeekschreeuwt hij, Antiochianus herhalend. Neem mij iedereen af! Gordus! Protagenes! Murissimus! Maar, volk van Rome.... o laat mij.... laàt mij.... Hierocles! Laat mij Hierocles! Spaar mij Hierocles! Dood hem mij niet! Dood liever mijzelven! Ik smeek.... ik smeèk om zijn leven! Ik geef.... wat ik hèb.... om zijn leven!! Hij is op de knieën gevallen, de handen gestrekt: hij snikt. Maar Aristomachos is hem genaderd, barsch als hij nooit was tegen het kind, dat hij aanbidt: - Sta op! beveelt hij ruw. Ruw rukt hij den keizer op. De knaap, met een gil, zwijmt tegen hem aan, zijn hoofd knakt op Aristomachos' schouder. Het volk heeft niet gehoord.... om hun eigen gekrijsch, gesis en gebulder.... Er jouwen honderden, maar er juichen ook honderden.... Velen meenen, dat de keizer hun Hierocles afstond, om hem te villen, te worgen.... Anderen | |
[pagina 162]
| |
meenen, dat de keizer dronken was, en dat zij geschenken krijgen.... Niemand weet meer wat een ander wil.... Nauwlijks weten zijzelven, wat zij zijn komen doen.... Velen willen naar het Palatium om Alexander tot keizer te roepen, hem te halen hierheen, en, op zijn bevel, Antoninus te vermoorden.... Anderen willen, om Moeza, Antoninus geen kwaad doen.... De meesten, door de tuinen, dwalen, stelen gouden bekers, zilveren kannen, en werpen zich aan den rand van het vasculum der Naumachie, om den van sneeuw kouden wijn op te slurpen.... Zij liggen als beesten lang-uit naast elkaâr rondom den vijver, en drinken zich zat.... Zij verdrinken in den wijn.... Een groot gedeelte der tuinen brandt: de knetterende boomen zijn als reuzeflambouwen.... Over de Campania vaalbleekt de morgen.... In het paleis houden zich de gunstelingen verscholen, razend, dat Antiochianus hen, op Hierocles na, heeft verloochend. De keizer, bezwijmd, maar gered, is door Aristomachos, op diens armen, in zijn eigen kamer gebracht; de tribuun laat hem daar over aan Narr, en de te zamen gevluchte vrouwen.... Alle toegang van het paleis is bewaakt door de Praetorianen.... Velen van het volk trekken terug, | |
[pagina 163]
| |
schreeuwende, scheldende tegen elkaâr, oneèns in opgewonden luidstemmig beweeg, dat verijlt naar Rome toe.... Als Aristomachos terug tot Antiochianus keert, zegt de Praefekt: - Wij hebben Antoninus gered.... maar Alexianus leeft nog van nacht!! |
|