| |
| |
| |
XII.
Te midden van de ontstemmingen ten Paleize bleef te vergeefsche verzoening betrachten de Grootmoeder Moeza, overstelpt aan beide zijden, door Semiamira, Mammea, en zoó lief in dwepende aanbidding had zij Antoninus, dat zij Mammea niet kon gelijk geven, hoewel zij toch duidelijker, iederen dag, Alexianus - Alexander, als hij veel den laatsten tijd werd genoemd, - meer Romein zag opgroeien, meer man zag worden en prins, dan Antoninus in zijn veelvuldigheid ooit zoû wezen. Maar de Grootmoeder had ook Alexander lief, en vreezende, in vage angsten, dat Antoninus noch zonen krijgen zoû, noch in oudheid van jaren de macht zoû in handen houden, wist zij te bewerken, dat in den Senaat plechtiglijk Antoninus zijn neef Alexianus - Aurelius Alexander - tot zoon aannam - ook al telde hijzelve zestien, Alexander nauw dertien jaren. Die adoptie gaf als een rust en zenuwverkalming, en eigenlijk waren het Semiamira en Antoninus het eerst, die na eindelooze gesprekken - zoo als vrouwen te zamen klappeien over familie-aangelegenheid - weêr oorzaak tot ontstemming waren: in de omgeving van | |
| |
Mammea - zoo werd hun overgebracht - werd tusschen de wijsgeeren en paedagogen, die Alexander opvoedden, gelachen om het Huwelijk van den keizer als Antonina, werd gespot met den Gemaal, en toen deze, Hierocles, hiervan hoorde, eischte hij, terstond, drie, vier verbanningen en terechtstellingen, om, als hij zeide, een voorbeeld te stellen. Semiamira hitste aan, uit ergernis om de bespot-ting, uit vrees voor Hierocles, Antoninus gaf toe, gebood Aristomachos, Antiochianus - die hem zóo aanbaden, dat zij hem niets weigerden -; aan het verlangen des Gemaals werd voldaan, niettegenstaande Moeza, vertoornd, verhinderen wilde. Maar zij was de zwakkere op dit oogenblik. Na hare zwakte het Huwelijk niet te hebben verhinderd - Huwelijk, dat zij als Syrische, als Dochter der Zon goedkeurde, maar afkeurde als Romeinsche matrone - Huwelijk, gedecreteerd door den Senaat en bijgewoond op haar eigenen aandrang - bleef zij de zwakkere, op dit oogenblik; hadden de verbanningen, terechtstellingen plaats, trots de hevige verwijtingen van Mammea, en zegevierde Hierocles, tot vreeze voor iedereen. Maar de zwakkere wilde Moeza niet blijven en daarom was het, dat zijzelve Antoninus op- | |
| |
zocht in het vertrouwelijk uur van de siësta, in het binnengeheim van zijn eigen kameren, waar hij las en overlas een brief van Hydaspes, om hem te zeggen, nemende zijn hand in de hare, en die streelende herhaaldelijk:
- Mijn heerlijke Antoninus.... ik ben dezen morgen verrukt geweest tijdens den Dienst en den Dans, en het scheen mij toe, o mijn kind, dat ik op het rythme van je beweging het paradijs voor mij open zag wijken.... En toch ben ik daarna in gedachten treurig heengegaan. Want ik dacht: hoe moet het Antoninus toch hinderen, dat hij niet alleen God is en Hoogepriester van Wie hijzelve op aarde voorstelt, en hoe lastig moet het Antoninus toch zijn, aardsche en keizerlijke macht in handen te houden, terwijl zijn glanzende geest met alleen Goddelijke Dingen vervuld is....
Antoninus, nog vol van Hydaspes' brief, verstond niet geheel en al wat Moeza's oude, week suggereerende stem hem poogde te doen begrijpen en raden, en terwijl zij zat op zijn bedde, waar hij zich op den elleboog had gericht, nam zij in hare omhelzing zijn hoofd, en drukte het tegen zich aan en zag hem in de oogen, glimlachend:
- ....Terwijl zijn glanzende geest met | |
| |
alleen Goddelijke Dingen vervuld is.... herhaalde Moeza met nadruk en zij voegde er nu langzaam aan toe:
- Ik dacht, o mijn Antoninus, of het niet meer de wil van de
Godheid zoû zijn, zoo je geheel je terug trok in de Goddelijke Dingen.... waar ook.... het zij hier.... het zij.... te Emessa....
De keizer was opgesprongen.
- Wat meent u?! vroeg hij hard, kort. Grootmoederlijkheid, wat meent u?
- Ik ben een oude vrouw, een vrouw van den dag, Antoninus, zei Moeza. Talenten zijn mij zeker gegeven, en met liefde regeer ik voor je, heb ik zitting in den Senaat genomen - wat nóoit nog door een vrouw werd gedaan - neem ik je alle staats- en regeeringszaken uit handen.... Maar kind, als ik morgen sterf, wie zal aan je rechterhand staan! Wie zal je, in Goddelijke Dingen verzonken, wijzen op de aardsche dingen.... Daarom, o Antoninus, dacht ik....
- Wat dacht u, Grootmoederlijkheid....??
- Doe plechtiglijk afstand van een lastige macht, die je niet lief is; doe afstand ten behoeve van den zoon, dien je aannam, van den Caezar, van Alexander, en....
| |
| |
- En wat....??
- Wees alleen Helegabalus - geen keizer van Rome - het zij hier.... het zij te Emessa....
Geen keizer meer, maar alleen Helegabalus zijn te Emessa.... Hydaspes terug zien, den geliefden Tempel terug zien, den geliefden God terugvoeren uit de verbanning van Rome naar de zalige plek, waar hij thuis behoort, en neêrgedaald is op de aarde.... Te Emessa leven, dànsen, en eeredienen.... Er is, even, een ontzettende vreugde en wijde ontspanning in de ziel van den knaap; het is hem, of zij in hem opzwelt van zaligheid; met kussen zoû hij kunnen bedekken die oude vrouw; niet anders dan gouden glans, vreugde en verrukking, extaze,.... opent zich voor Antoninus' verklaarden blik. Maar ook niet langer dan éen enkel oogenblik, en zóo kort duurt die seconde van wellust, zoo kort duurt de bliksem van dat vizioen van geluk, dat de Grootmoeder het zelfs niet vermoedt, want zij ziet alleen àngstig Antoninus' violette oogen haar tegen staren, en zijne stem smeekt:
- Grootmoederlijkheid, waarom? Waarom mag ik geen keizer
meer zijn? Waarom moet ik terug naar Emessa? Heb ik gedaan dingen, | |
| |
die u mishaagden? Houdt u meer van Alexianus dan van mij? Ben ik niet meer uw lieveling? Waarom moet Alexianus nu keizer worden, terwijl u te Emessa toch bewerkte, dat ik, de oudste, werd uitgeroepen? Heeft het volk mij niet meer lief dan Alexianus? Heeft het Leger mij niet meer lief? Verdringt, o vertrapt het volk elkander niet om te aanschouwen als ik verschijn? Dans ik minder goed dan te Emessa? Geef ik ze niet geheel mijzelven, mijn ziel, mijn lichaam, zoo geheel als ik maar geven kan? Zal ik ze niet nòg meer geven, geheel het Licht en de Klaarte van Helegabalus, opdat zij hier op aarde al in den hemel zwelgen? O, zoo ik Hydaspes maar naast mij had.... Maar waarom, o Grootmoeder, moet ik afstand doen ten behoeve van Alexianus?
- Mijn kind, ik dacht....
- Omdat ik in Goddelijke Dingen verdiept ben? Maar kunt u mij de aardsche niet leeren, en kan ik u niet belooven een vlijtige leerling te zijn? En dan, is u niet krachtig van lichaam en geest, al is u bejaard, en zal u misschien niet meer jaren nog leven, o Grootmoederlijkheid, dan ikzelve?! Wie kan het u zeggen, hoe jong wellicht ik sterf, en hoe ge mij over- | |
| |
leven zult! Zoo zoudt ge altijd voor mij de aardsche dingen kunnen regeeren, met de aardsche almacht, die u lief heeft! Maar waarom wil u mij ontkroonen!! O Grootmoeder, neen, o neen! Laat mij keizer, laat mij keizer blijven! Ziet u....: ik krijg Rome lief! Ik heb Rome.... nu meer dan Emessa lief.... en.... en ik zal stèrven.... te Emessa.... van Rome ver....
Hij stottert, hij durft niet zeggen, dat hij Hierocles aanbidt, zijn Gemaal; hij durft niet zeggen, hoe hij vermoedt, dat Hierocles alleen hem veinst lief te hebben.... omdat hij keizer is en oppermachtig -; hij durft niet zeggen, hoe hij vermoedt, dat Hierocles zelve naar bijna keizerlijke macht is eerzuchtig, minstens naar macht en waardigheid van Caezar; hij durft niet zeggen hoe hij bijna zéker weet, dat Hierocles hem nooit naar Emessa volgen zoû, en dat hij daar weg zoû smachten zonder Hierocles' liefkoozing.... Hij durft dat alles niet zeggen, zoowel om ijdelheid - omdat Hierocles de éerste is, die hem niet om hemzelven lief-heeft - als uit angstige voorzichtigheid, om niet de waarheid geheel te verraden, de waarheid van Hierocles' geheimste ziel en eerzucht en streving, die hij, Antoninus, ge- | |
| |
raden heeft.... Hierocles wil Caezar zijn, in de plaats van Alexianus, hem, dien zij nóoit Alexander noemen, noch hijzelve, noch Hierocles, noch Semiamira.... O neen, nóoit.... zal Antoninus zijn Gemaal in die eerzucht verraden, en liever zal hijzelve Alexianus vermoòrden, om Caezar te maken wie hij bemint met de grootste innigheid en, helaas, meest nutlooze verspilling, tot welke ooit zijn ziel in staat zal zijn! Uit ijdelheid en ook uit stil leed - omdat Hierocles de allereerste is, die hem niet om zichzelven liefheeft! - en dan uit angstige voorzichtigheid, zal Antoninus niet verder meer zeggen: en hij stottert alleen, smeekend, verward, en herhaalt:
- Ik heb Rome nu meer dan Emessa lief.... en.... ik zal sterven te Emessa.... van Rome ver....
- Je hebt Rome eindelijk meer dan Emessa lief!! juicht de oude vrouw op.
O zij is slim, en doorziet senatoren en hovelingen, maar zij doorziet niet Antoninus, omdat zij verblind van liefde is! Zij gelooft waarlijk, die fijne staatsvrouw, almachtig in werkelijkheid zij over den Senaat en het Volk van Rome, dat Antoninus Rome, haàr geliefd Rome, meer dan Emessa lief heeft! Zij gelooft het | |
| |
werkelijk, dat er iets in de veelvuldige ziel van dat vreemde kind is gaan trillen voor Rome en het heerschersschap over de wereld! Zij weet niet, hoe zeér hij Hierocles lief heeft en zij wéet niet de eerzucht van den auriga, omdat zij te veel hem minacht, mot in het Licht van de Zon! Zij aanbidt alleen haar Antoninus en het heeft haar pijn gedaan hem voor te stellen zich alleen aan de ‘Goddelijke Dingen’ over te geven.
- Je hebt Rome eindelijk meer dan Emessa lief!!
Zij heeft Antoninus omhelsd. Neen, nóoit zal zij Antoninus kunnen onttroonen, ten behoeve van Alexander. Meer Romein, meer prins, meer man moge zijn Mammea's forsch opbloeiende zoon, de Grootmoeder heeft dit kleinkind lief - zij weet niet waarom, en zij vermoedt bijna, uit vroomheid! - veel meer lief
dan Alexander! Zij heeft hem in hare armen genomen, haar boven allen aanbeden goddelijken Antoninus; zij kust hem, zij troost hem, zij streelt hem, terwijl de keizer uitklaagt, uitweent, uitsnikt, als een hysterische vrouw:
- Ja.... ik heb Rome.... meer lief dan Emessa.... nu.... maar niemand te Rome houdt meer van mij!!
| |
| |
- Stil, stil Antoninus, het volk aanbidt je, het leger aanbidt je!
- U heeft mij niet lief!
- Ik? Maar ik aanbid je, mijn kind.... Maar iedereen, iedereen aanbidt je! Je moeder.... zoo velen....
- Alexianus niet!
- Alexander zal wêér lief je hebben, als je hem, als oudste en als verstandigste, nadert het eerst....
Niet voegt de keizer er bij: Hierocles heeft mij niet lief.... maar hij dènkt het, en weent, en snikt er om.... O, als hij uitroept: niemand te Rome houdt van mij, bedoelt hij niet anders dan: Hierocles, hoewel hij Gemaal mij is, heeft mij niet lief, om mij.... veinst mij lief te hebben alleen, omdat hij Caezar wil worden, keizer misschien in mijn plaats.... Maar nooit tegen wie ook, zal hij de waarheid, die hij gevoeld en geraden heeft, uiten; neen, nooit! O, zijne ijdelheid, die deze verzwegene waarheid zóo kwetste! En o, zijn eenzaam beminnend hart, dat in Hierocles niets vindt dan de koudste eerzucht, terwijl hij voor Hierocles alles opofferen zoû, en alles gewaagd heeft, in het aanzien van geheel de wereld! Stil, stil, hij lijdt als een vrouw, hij wringt als een | |
| |
vrouw zich tegen de Grootmoeder; hij snikt als een vrouw, en de Grootmoeder meent hem eindelijk te troosten, met die juiching nog in hare stem:
- O Antoninus, mijn heerlijke Antoninus, als je Rome meer dan Emessa lief hebt, dan zal je mijn keizer blijven, altijd, altijd, wat Mammea ook wenscht voor haar zoon!
Neen, zij kan niet anders dan blijven handhaven haar Antoninus, dien zij aanbidt, en ànders zal zij haar kracht herwinnen; zij, Moeza, die eén oogenblik de zwakkere is geweest, de zwakkere van Hierocles. Knakken in zijn hoogmoed, laatdunkendheid en
bijna keizerlijke eischen zal zij den Gemaal van den keizer, den Gemaal, dien zij duldde omdat hij een gril - want meer vermoedt zij niet dat hij is - een gril is van Antoninus: den Gemaal, dien Antoninus zeker na enkele maanden zal verstooten, verbannen.... of doen verdwijnen; niets zal meer gebeuren dan volgens hàre wenschen, de wenschen van de heerschende, in werkelijkheid oppermachtige Clarissima, maar Antoninus zal, keizer, als een godemooi, godeheerlijk symbool blijven uitglanzen; Antoninus.... en niet Alexander!
Zij heeft in hare sterke ziel eene groote | |
| |
zwakte, waarvan zij nooit zal genezen, maar zij is verder zoo krachtig, dat haàr die zwakte niet noodlottig zal zijn....
|
|