hoogte en niet aan Baäl, en zij lachen om de verblinding der menigte... Verblind, wordt de menigte hun tot slaven... Cyrus, zonder mij, was je slaaf!! Ha, ha, Cyrus, blik nu in de zielen dier Bouwmeesters, die je eens hebt bewonderd als koningen! Zie je hun eigenbelang, en zie je hun ontzaglijke huichel? Zij bouwen Babel niet hoog, zij bouwen het breed, om vast te staan... En zijn zij zelve verblind, dan worden zij zelve slaaf! Cyrus, zonder mij, was je slaaf! Maar ik heb niet gewild, omdat je mijn gril was!... Van deze ijdele hoogte toon ik je de laagte van Babel! Blik, Cyrus, er in nog éen oogenblik, en dalen wij in ons paleis... Zie de wolken naderen van de bergen! Het onweêr nadert, Cyrus, het onweêr, dat de Bouwmeesters vreezen! De toorn van Baäl nadert, Cyrus, zeggen de Bouwmeesters, bang voor hun eigen hoogmoed, hunne zelfzoeking en hun huichel! Maar ik vrees geen regens en weêrlicht! Stroomde het niet eeuwen van Babel af, en vlamde het niet eeuwen om Babel rond! Het spoelt af van zijne trappen, het trof nooit deze torens en deze brug! Ik vrees het niet, ik vrees het niet! Ha ha, Cyrus, zij vreezen Baäl!!! Maar Cyrus... er is geen Baäl, en Astarte, Cyrus, ben ik! Wees Baäl dan, bliksem, vlam uit, bemin mij! Kom, daal meê in mijn paleis! Kom Cyrus, wat langer te toeven hier, nu de wolken naderen van de bergen...
- Idonia, ik zie naar beneden... In de schaduwen, die de naderende wolken neêrslaan op de terrassen van Babel, zie ik de wriemelende lijnen van wegvluchtende karavanen... Nu de Bouwmeesters vluchten, Idonia, vlucht de brute menigte achter hen aan... Zij vluchten allen, Idonia... en over een eeuw keeren terug hunne kinderen en kindskinderen, om Babel te bouwen in zelfzoeking en huichel, om Babel meê op te gaan in verblinding...?? Ja, Idonia, er is niets, er is niets...! Er is niets dan walm, waas, wolk, verheveling! Er is niets, er is niets! Er is niets dan zichzelven te zoeken, en de zelfzoeking te beguichelen met glans! O, laagte van Babel, o toren van laagte! Opbouwing van kleinheid, o, minheid, o minheid! O, ellende van Bouwmeesters, o zielen van slechtheid! O zielen van leêgheid, van kagheid, van niets... O Bouwmeesters, die wij zagen als zielen van glans... zij zijn zielen van slijk, van