den met de geestdrift, die vonkelde uit de oogen der Bouwmeesters, uit wier zuiverste geslachten zij stamde. Daarom droeg zij, op dezen feestnacht, het gewaad der godin zelve, in den hoogmoed van een voorrecht, dat de vrouwen der Opperbouwmeesters zich eigenden. Een diadeem van sterren straalde wijd uit haar gelaat, dat was als het email der idolen van Astarte, en het gazen gewaad, dat neêrviel van hare schouders, liet haar geheel naakt tusschen al de sterren, die het bezaaiden. Het was als liep zij in sterren, naakt.
Nu ging zij de trappen op naar het heilige terras, terwijl men plaats voor haar maakte, uit eerbied voor hare schoonheid en het gewaad van de godin. Maar plotseling bleef zij staan, en wees.
- Zie! zeide zij tot hare slavinnen, en hare stem was als een zang.
- Het is niets, Verhevene; een slaaf, die slaapt...
- Neen, zeide zij; het is geen slaaf... Zijn gelaat is edel, zijn vormen zijn als van een jongen vorst.
Een slavin boog zich en wuifde haar sluier over het gelaat van den jongen man, die daar neêrlag, als verwrongen in een koortsigen slaap. Hij opende de oogen.
- Hij is een prins! riep de schoone vrouw uit.
- Astarte! murmelde Cyrus.
Zij boog zich over hem heen, glimlachte.
- Astarte... herhaalde Cyrus.
- Baäl! murmelde de schoone vrouw. Hij is heerlijk als een god, ook al schijnt hij ellendig en ziek!
- Astarte... droomde Cyrus en ginds, heel hoog, zag hij den ivoren tempel, en van de pijlers der balustraden de blauwe geurwalmen stijgen in de lucht...
- Astarte, murmelde hij: zoo ik ú bereikt heb, zeg mij dan: moet ik stijgen, moet ik dalen...??
Toen sloot hij de oogen en viel hij flauw.
De vrouw, die een godin scheen, ging verder, maar met een glimlach keek zij nog om, en zag hoe twee harer Ethiopiërs wegvoerden den jongen man, wiens hoofd eene harer slavinnen ondersteunde in hare handen.