Babel
(1993)–Louis Couperus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 38]
| |
schreeuwende soldaten, opzieners en Bouwmeesters... een strijd in den roodbloedenden morgen en toen... Toen... Nu... nu knarsten de grendels... Nu, nu leidde men hem voort tusschen kopergepantserde wachten en het was Cyrus niet meer of hij leefde... Want het scheen of hij ging, altijd ging tusschen de wachten, wier dreunende pas weêrklonk in zijn ooren, zijn hersenen, zijn ziel - of hij ging, altijd ging de eindelooze alleeën door der gewiekte bazalten stieren. Eindelijk stonden de wachten stil, stond hijzelve stil en toen hij uit zijn droom van dood-zijn de oogen opsloeg zag hij een Ouden Man voor zich, ongenaakbaar als een rots van hoogmoed, onverwrikbaar zwaar en reusachtig van verstijfde macht en gerechtigheid. Een gevolg van waardigheidsbekleeders stond achter hem geschaard en Cyrus dacht, dat hij een koning was. Zijn gouden samaar plooide stijf om hem heen; drie mantels vielen over elkaâr van zijn schouders en in zijn gewaad en zijn mantels, was hij zoo stijf, dat het scheen of hij gekleed was in brons en tapijtwerk. Hij zeide niets, toen Cyrus voor hem stond. Hij zag hem slechts aan, en dat stilzwijgen in de van machtige menschen volle zaal, drukte Cyrus zwaar op den adem, maar hij richtte zich hoog, en zijn zonne-oogen vlamden. - Waar ben ik? vroeg Cyrus. - Oproerling...! Buig een knie... - Waarom? - Uit eerbied voor den Opperrechter des Opperbouwmeesters van Babels Vijfde Terras... - Baäl... murmelden alle de grootwaardigheidsbekleeders, zeggende den naam des gods bij de vermelding van den naam des vorsten. Cyrus bleef onbewegelijk en de trotsche man staarde hem aan, als een afgodsbeeld, als een droom, als een nachtmerrie. - Doe mij recht! sprak Cyrus en stond. De Oude Man staarde Cyrus aan, als een afgodsbeeld, droom, nachtmerrie. Toen wenkte hij met de hand. | |
[pagina 39]
| |
- Wichelaars! zeide hij. Er naderden hem zeven en knielden voor hem, op een knie. - Zegt mij, wichelaars...: is hij het?? De wichelaars knielden en zwegen. - Hij?? Spreekt... - Verhevene...! - Beäamt ge...? - Verhevene...! - Hij is een prins van verre bergen... Zijne oogen zijn als zonnen... - Verhevene...! - Hij is het dus...?? - Verhevene...! De wichelaars, bevende, knielden, vernietigden zich. - Hij is het noodlot! Hij is de toekomst! mompelde de Oude Man. Hij is van verre gekomen, als een arend, Babel op, maar zijn hart zal zijn als een duif...?? - Hij, als een arend, Verhevene, en zijn hart, dat... van een duif... mompelden de wichelaars, sidderend. - Omklemmen zullen zijn vuisten wat zich zelf zoekt in macht - en in liefde - maar bevrijden zullen zijn handen duizende duizenden...?? - Hij is het, Verhevene... - Wichelaars! Hij is het, de oproerling: het noodlot, hij is de toekomst! Hij is het, dien de Opperbouwmeester van Babels Vijfde Terras... - Baäl... murmelde de menigte. - Iederen dag verwacht voor zijn troon... Van Hèm... - Baäl... - Ontvange hij het recht... Deurwachters, opent...! De menigte gonsde, en vernietigde zich op den grond, nu deuren na deuren, een vergezicht wijd, werden geopend. |
|