Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
Antiek toerisme (1911)

Informatie terzijde

Titelpagina van Antiek toerisme
Afbeelding van Antiek toerismeToon afbeelding van titelpagina van Antiek toerisme

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (0.84 MB)

Scans (9.61 MB)

ebook (3.03 MB)

XML (0.29 MB)

tekstbestand






Genre

proza

Subgenre

historische roman


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

Antiek toerisme

(1911)–Louis Couperus–rechtenstatus Auteursrecht onbekend

Vorige Volgende

XII.

Maar Libysche dragers droegen een draagstoel binnen den tuin.

De draagstoel was dicht toe gegordijnd met blauw zeildoek, voor den regen.

En een gesluierde vrouw gluurde door een kier van die gordijnen en wenkte Kaleb.

- Is hij thuis? vroeg de vrouw.

Kaleb herkende haar, maar toch vroeg hij, onnoozel doende:

- Wie, edele vrouw?

[pagina 99]
[p. 99]

- Hij, herhaalde de vrouw. De jonge Romein. Publius Sabinus Lucius.

- Hij is wel thuis, edele vrouw, zei Kaleb. Maar hij is ziek. Hij wil niemand zien.

- Als hij thuis is, wil ik hem zien, zei de vrouw.

En zij steeg uit, op de steenen trappen van den portiek. Zij was dicht in haar sluiers gewikkeld, maar Kaleb had haar herkend.... En zij bood Kaleb een goudstuk, dat deze niet weigerde, omdat zaken zaken waren en een goed uitgezette stater hem weêr dichter bracht bij zijn vaderland, waarnaar hij heimwee had.

- Ik weet niet, of ik u binnen kan leiden, zeide aarzelend Kaleb.

De vrouw schoof een tweede goudstuk te voorschijn. Het verdween in Kalebs gordel als met goochelarij.

- Waar woont hij? vroeg zij.

- In het prinsengebouw, natuurlijk, zeide trotsch Kaleb. Daar waar zijn zwarte slaafje hurkt.

De gesluierde vrouw naderde Tarrar, die hurkte op een mat, voor een deur.

- Ik wil hem zien, zeide de vrouw. Ik wil hem spreken. Leid mij voor hem.

- De meester slaapt, zei Tarrar.

- Maak hem wakker.

- De meester is ziek, zei Tarrar.

- Zeg, dat ik hem genezen kom.

- Ik durf niet, zei Tarrar. Hij zoû boos zijn.

[pagina 100]
[p. 100]

Het zoû tegen zijn bevelen zijn. Hij is gewend, dat wij hem gehoorzamen.

- Dien mij aan.

- Neen, zei Tarrar.

- Je bent een kleine aap, zei de vrouw.

En zij opende de deur en sloeg een gordijn op.

Tarrar, Kaleb, verschrikt, zochten haar te weêrhouden.

- Zij is al binnen! zeide Kaleb.

- De meester zal mij slaan! sidderde Tarrar. Dat brutale wijf....!

Maar Kaleb, vinger op mond, zei hem te zwijgen.... En luisterde aan de deur....

In Lucius' vertrek stond de gesluierde vrouw. Lucius, op een rustbank, lag in treurige mijmering. Hij opende de oogen wijd en verbaasd.

- Ik ben Tamyris, zei de vrouw. Lucius, ik ben Tamyris. Om mijn schoonheid ben ik beroemd en koningen heb ik doen wachten op den drempel van mijn villa aan het Mareotis-meer, louter uit een gril. Ik heb eens een negerslaaf omhelsd, terwijl de koning van Pontus wachtte, en toen mijn zwarte minnaar mij hield in zijn armen, heb ik den koning binnen geroepen.... en hem toen weg gejaagd en de deur gewezen.

- Dat is niet waar, zei Lucius.

Tamyris opende hare sluiers en lachte.

- Het is ook niet waar, zeide zij. Maar Lucius, wat wèl waar is, is dit: dat ik verbrand van liefde voor je, sedert ik je, mooi als een god, heb gezien

[pagina 101]
[p. 101]

op den drempel van Amfris' pyramide. Lucius, ik wil je slavin zijn. Ik wil je dienen en je beminnen. Ik zal je genezen en je doen lachen. Ik zal je alle verdriet doen vergeten. Lucius, sedert ik een kind was van zes jaren, dien ik de heilige godin Afrodite. Zij heeft mij doen weten, door orakels en droomen, het uiterste geheim harer wetenschap: het geheim harer hoogste lust. Dat haar zelve onbekend was, vóor zij Adonis beminde. Lucius, als je mij beminnen wilt, zal ik je slavin zijn en je het Adoniesch geheim openbaren.

- Ga heen, zei Lucius.

- Lucius, zeide Tamyris. Ik heb nooit een man gevraagd mij te beminnen. Maar mijn dagen zijn, sedert ik je gezien heb in de treurige diepte van je oogen, als verdorde tuinen, en mijn nachten zijn als verzengende zanden. Ik lijd en ik ben ziek. Ik heb hier, in mijn keel, een eeuwigen dorst, trots sneeuwgekoelde dranken en in silfium gedrenkt ooft. Zie, mijn handen trillen als of ik koorts heb.... Zie, Lucius, zij trillen, mijn handen.... Zij zouden je willen streelen, langs je leden, en....

- Ga heen, zei Lucius.

- Lucius, ik zoû je slavin willen zijn. Ik, Tamyris, de beroemde hetaere, die schatten bezit, als jij, en de grootste beryl, in Ethiopië gevonden, ik zoû je slavin willen zijn, en ik zoû je bedde willen hoog opschudden en mollig en je voeten in nardus wasschen en ze drogen met mijn kussen, kus naast kus, tot ze droog zouden zijn....

[pagina 102]
[p. 102]

Lucius sloeg hard op den gong.

Kaleb, Tarrar verschenen.

- Roep de wachten, beval Lucius. En sleep die vrouw weg, als ze niet gaat.

- Ik ga, zeide Tamyris. Maar als ik gestorven ben, o Lucius, van verzengende liefde, zal ik om je spoken en mijn larve zal je omkronkelen, zonder dat je het verhinderen kan en aan je mond zal ik je ziel uitzuigen... tot ik je hèb.... in mij.... in mij!!

- Edele vrouw, zeide Kaleb onderdanig. De regen is opgehouden en uw draagstoel staat voor.

- Ik ga, zeide Tamyris. De prins van Numidië wacht mij. Hij is gekomen met twintig zwemmende olifanten, langs de zee, dwars door het meer, om mij te beminnen. Van nacht geef ik een orgie, om hem toch een beleefdheid te doen. Lucius, als je van nacht mij bezoekt, zullen wij den prins van Numidië vast knevelen en zóo aan de zolen kietelen, dat hij van het lachen stikt. - Wil je?

- Je liegt, zei Lucius. Er is geen prins bij je gekomen, en er zijn geen zwemmende olifanten. Je verveelt me. Ga weg. Of ik laat je weg geeselen met lange zweepen.

- Ik ga, zeide Tamyris. Maar op een oogenblik, dat je er niet aan denkt, zal ik je betooveren. Dan zal je, zonder dat je het weet, een filter drinken, die ik je bereid heb en je zal naar me toekomen, en ik zal je omhelzen.... En in mijn omhelzing zal je weten, dat, wat je anders altijd een geheim

[pagina 103]
[p. 103]

zou gebleven zijn. Ik ga....

Die nacht ging Lucius naar Tamyris.

Maar ontgoocheld kwam hij den volgenden morgen terug.


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken