| |
V.
De nacht was over de stad gezonken, een donkere nacht zonder sterren. In kleinen, onaanzienlijken draagstoel - om geen opzien te wekken - stegen achter het Diversorium Lucius en Kaleb in: Kaleb zat aan Lucius' voeten en zijn eigene beenen bengelden uit den draagstoel, dien vier krachtige Libyers ophieven, om er op een drafje meê weg te loopen.
- Heeft u uw dolk, heer? vroeg Kaleb.
| |
| |
Ja, Lucius had een dolk in zijn gordel.
- En heeft u de Sabaëesche amuletten aan?
Ja, Lucius had de amuletten, die hij gekocht had, zich om den hals gehangen, want Kaleb was vol vertrouwen in die toovermiddelen van zijn land: de amuletten weerden alle onheil af: Kaleb zelve droeg overal zulke amuletten, op zijn borst en om zijn middel en zelfs aan een smallen gouden band om zijn enkel.
De dragers repten door Bruchium en langs het Gymnazium, en langs het Muzeum, als of zij op de hielen werden gezeten. Op een plein, hooger dan den Haven gelegen, zag Lucius over de kaden heen, òver de verschillende havens, en er schitterden roode en gele en groene lichten en seinen over een bont gedrang en gevlak van booten en schepen en wriemelend volk. Maar een wonder scheen Lucius de vuurtoren van Faros. De negen verdiepingen van het hooge, marmeren monument, als zoo vele zich versmallende kubieken gestapeld op elkaâr, eindigden in een soort koepel, waar een hoop brandende steenkool zich weêrspiegelde in immense spiegels en reflektoren, die wendden en wendden telkens weêr. Zoo dat er helle, breede stralen van den top van den toren van Faros neêrschoten over de havens, die zij telkens verlichtten, voor zij uit gingen, vèr in de zwarte nacht.... Soms streken de breede straalbundels over de hooge, marmeren brug van het Heptastadium, die leidde naar de vuurtoren zelven, en die wriemelde op dit uur van vrouwen en wandelaren...
| |
| |
- Heer, fluisterde Kaleb. Wilt ge niet uitstappen....? Dáár wandelen....? De mooiste vrouwen van Alexandrië gaan daar op en neêr, en gij.... gij kunt ze àllen hebben!
Lucius schudde het hoofd.
- Ik wil naar de Sibylle, zeide hij.
- Mijn Heer is ziek, zeide Kaleb. Mijn Heer is ziek van verlangen en te vergeefsche smachting... De mooie vrouwen van Alexandrië zouden mijn Heer genezen.... Zij hebben mij vaak genezen, heer, als ik ziek van verlangen was en van smachting....
- Verlangen en smachting waar naar toe, Kaleb?
- Naar mijn land;... naar Saba.... Heer, naar Saba: het mooiste en zoetste land van de wereld, Heer, dat ik heb moeten verlaten.... voor de zaken, Heer.... Voor de zaken, want in Saba doen we geen zaken....
De vier dragers draafden voort.... Zij draafden nu langs den eeuwenouden tempel van Serapis, het Serapeum; somber en grauw lag het met zijne terrassen onder aan den Akropool, en tal van andere heiligdommen, somber ook, grauw, geheimzinnig, rijden zich met de spitsen hunner obelisken om den immensen tempel.
Die heiligdommen zijn verlaten, Heer, zeide Kaleb: en niet meer geacht.... Zelfs het Serapeum is verlaten.... voor den Serapistempel te Canope.... En geheel deze heilige wijk achten de tegenwoordige Alexandrijnen maar weinig sedert in Nikopolis
| |
| |
de vijfjarige spelen zijn ingesteld.... Allen, die Serapis willen vereeren, trekken naar Nikopolis en Canope.... Wij zullen er ook heen gaan, Heer, en ge zult de beteekenisvolle droomen er droomen, boven op het tempeldak.... Zie, hier komen wij in Rhakotis, heer....
De dravende dragers hadden de voorname wijken verlaten.... Zij repten zich nu door een nauwere, sombere straat.
- Het is beter hier uit te stappen, Heer, en te loopen, zeide Kaleb. Wij vinden onzen draagstoel hier later terug.
Zij stegen uit, Lucius en Kaleb. De sombere straat was nauwlijks verlicht, maar groezelde toch vol volk. Er waren dronken matrozen en vechtende wijven.
- Hier is het wat anders, Heer, dan op het Heptastadium en aan het meer Mareotis. Hier is het pleizier voor het volk, voor soldaten en matrozen. Hier wordt een mes getrokken voor niets. Hier zijn niets dan krotten en kroegen. Maar iedere vreemdeling, die Alexandrië wil kennen, komt hier.... Kijk, hier is het, Heer, hier.... zeide Kaleb.
Zij waren door een netwerk van slopjes en steegjes gekomen op een plein. Op een hoek stond een oude, arme filozoof te redeneeren en te preêken.
Rondom hem verzamelden soldaten, matrozen en meiden, aandachtig om te luisteren naar wat hij vertelde van de ware wijsheid. Toen hij de hand uitstak om zijn aalmoes, gaven twee soldaten hem
| |
| |
wat kopergeld maar de anderen gooiden hem lachende met rotte groente. Hij vluchtte en verdween, door blaffende honden na gejaagd, die hem beten in den slip van zijn scheurende toga.
- Wilt ge niet de Syrische jongens zien dansen, Heer? zeide Kaleb met fonkelende oogen.
- Ik wil naar de Sibylle, zei Lucius.
- Maar Heer! drong Kaleb aan. Alle vreemdelingen gaan toch de Syrische jongens zien dansen! En ook alle Alexandrijnen zijn dòl op de Syrische jongens.... Hier is het, Heer, en de entrée is maar twee obool de persoon....
Met zacht geweld drong Kaleb den jongen Romein door de dichte, groezelige menigte, die binnen stroomde in een laag lokaal, waar een walm hing van vele dwalmende olielampen en van knoflook wasemenden menschenasem. Het verdrong er zich stamp- en stampvol, van soldaten, matrozen en dokwerkers, van Grieksche en Arabische vrouwen, die dadelijk om Kaleb en Lucius zwermden en ze mede trachten te lokken. Op een estrade, bij een geklapper van krotalen en een luid gesnerp van fluiten, dansten de Syrische jongens....
- Wij zijn juist bij tijds, Heer, zei Kaleb en zijn gitten oogen flonkerden van pleizier.
Op de estrade mimeerden de Syrische jongens de mythe van Adonis. Eén, die Adonis vertolkte, lag er op een soort katafalk, met een bloed stroomende wond in de flank. Een andere, als Venus gepruikt, slank en soupel, mimeerde de wanhoop der
| |
| |
godin in schokkend, hiëratisch gebaar en beweeg. Andere jongens vertoonden de vrouwen van Byblos, die weeklaagden om het lijk van Adonis. Zij rekten de ranke armen, zij schenen Adonis' leden te balsemen met weldadige zalven, helaas, te vergeefs. In den lampen- en asemwalm was hunne vertooning van een akute perversiteit en vreemd bedwelmende schoonheid; op de snerpend klagende, falsetachtig gillende treurmuziek, verbloeide de dans van die, in nauwe netten omgeven, rank jonge, dubbelseksige ledemalen tot een levend, bewegend en ademend Syriesch tempelreliëf, terwijl Adonis zelve roerloos bleef, dood, achter over gestrekt in een prachtige overgave van zijn jong spierig gelijnde jagerslichaam, het bloed overdadig steeds stroomend uit de flank.... De toeschouwers kreunden van pleizier om het schouwspel....
- Mooi! Mooi! Mooi! kreunde Kaleb meê.
Ook Lucius was onder den indruk van wat hij hier zag, in een achterbuurt van Alexandrië: een schoonheid voor enkele obolen gegeven aan het laagste volk, schoonheid van verdorvenheid, maar een schoonheid van lijn en beweging, waardig het theater des keizers. Plotseling bloeiden hooge anemonen op: er was een soort apotheoze: in Olympos herleefde Adonis en Venus omhelsde hem, juichdansende: er was gesnerp van fluiten en geransel op bronzene gongs....
De apotheoze voldeed Lucius minder, omdat het schouwspel van brutalere zinnelijkheid werd,
| |
| |
en hij was het, die Kaleb nu meê sleepte....
- Ik wil naar de Sibylle, herhaalde Lucius ongeduldig....
- Wij zijn vlak bij haar woning, Heer, betuigde Kaleb, die nog steeds omzag en kreunde:
- Mooi! Mooi! Mooi!
Zij vochten bijna om door de volte te komen. De mannen vloekten omdat zij drongen, en de vrouwen wierpen zich aan hunne halzen. Kaleb trok zijn dolk en dreigde. Andere messen, dadelijk, werden getrokken. Er was helsch geschreeuw en laweide. Maar zij bereikten den uitgang, zonder dat er bloed was vergoten. Daar een tweede mythe vertoond werd: een klucht, Jupiter bij Alkmene, pakte het volk zich nu samen en stond, kijkende met wijde, gretige oogen....
- Ik wil naar de Sibylle, herhaalde Lucius, op straat, hijgende, en hij ranselde met gesloten vuisten twee vrouwen weg, die zich krampten aan zijn armen.
Zij haastten zich nu beiden, Lucius en Kaleb, langs de opene bordeel en en van korenwijn stinkende taveernen. Voor een kleine, nauwe deur hield Kaleb stil en klopte. Een klein Grieksch meisje opende, mooi fijn als een Tanagra-beeldje, met heel groote, zwarte oogen.
- Is Herofile daar? vroeg Kaleb. Een aanzienlijk vreemdeling wenscht haar te raadplegen.
- Ik zal haar waarschuwen, zeide het meisje.
Zij kwamen binnen. Het was een heel nauw kamertje, met een gordijn. Achter het gordijn kwam
| |
| |
een vrouw uit, zij was in een witten sluier omwemeld, als een spook: zij beurde een aarden olielampje; men zag niet of zij oud of jong was.
- Wenscht ge de Toekomst te weten? vroeg zij met een holle stem.
- Neen, zeide Lucius. Ik wensch te weten het Verleden en het Heden. Ik wensch te weten waar Ilia is, en hoe zij verdwenen is uit mijn huis. Zie hier de sandaal, die zij achter liet: haar eenige spoor.... Zoo zij.... dood is.... kunt ge haar voor mij doen verschijnen, opdat ik haar vraag?
- Ja, zeide de Sibylle. Dat kan ik. Want ik ben de afstammelinge van de tooveres van En-Dor....
- Wie was zij? vroeg Lucius.
- .... die Samuel deed verschijnen voor Saül....
- Ik weet niet van hen af, zeide Lucius.
- En ook voormoeder was mij mijn eerwaarde naamgenoote, Herofile van Erythrea....
- Wie was zij? vroeg Lucius.
- .... die de hoedster was van het heiligdom van den Smyntischen Apollo, den godlijken Muizendooder,.... en aan Hebuka het onheil voorspelde, dat haar heur zoon zoû berokkenen, Paris, dien zij in haar schoot droeg....
- Ik wist niet van haar af, herhaalde Lucius. Zèg mij.... of Ilia dóod is....
De Sibylle drukte zich het blauw leêren schoeisel tegen het hart, en haar andere hand drukte Lucius' voorhoofd.
- Zij is niet dood! riep zij uit met verrukte stem.
| |
| |
- Is zij niet dood?
- Neen, Ilia leeft!
- Waar....? Waar is zij?
De Sybille, in transe, murmelde onverstaanbaar.
- Zij verschijnt.... zij verschijnt.... stamelde zij.
Plotseling, achter haar, week het gordijn. Er was niets dan een drievoet, die walmde. Een dikke smook vulde daar het vertrek, rolde omhoog als een zwaar gordijn....
- Zij verschijnt.... zij verschijnt.... stamelde steeds de Sibylle.
Lucius staarde ademloos....
Plotseling, in den smook, zwevende, teekende zich af een gestalte.... Als van een fijne vrouw, ijl en dun, een schim, die heen en weêr bewoog....
- Ik zie haar! riep Lucius. Ilia! Ilia! Zeg mij één woord! Kom terug tot mij! Ik kán niet leven zonder je!!
Het vizioen was verdwenen. De damp verwolkte. De gordijnen schoven dicht.
- Het is moeilijk, zei de Sibylle mat; het astrale lichaam van levenden langer te weêrhouden dan éen oogenblik van verschijning. De dooden kan ik lànger voor u oproepen. Maar Ilia is niet dood!
- Wáar is zij dan? riep Lucius.
De Sibylle drukte nu de sandaal tegen het voorhoofd en hare andere hand lag op Lucius' hart.
- Ik zie haar, zei de Sibylle. Zij ligt in een boot, bezwijmd.... De zee stormt.... Ruwe, baardige mannen dragen haar nu haastig heen....
| |
| |
- Zij is geschaakt!! riep Lucius. Door zeeroovers?
- Ja.... riep de Sibylle, en zij viel flauw.
Het fijne, Grieksche meisje kwam te voorschijn, en zij zeide:
- Het is een halve ptolomee, een gouden....
Kaleb betaalde.
Lucius, wanhopig, zag neêr op de bezwijmde Sibylle.
- Morgen nacht, heer, zeide zangerig het Grieksche meisje; zal Herofile u verder kunnen vertellen.... wáar Ilia door de zeeroovers is gebracht....
Maar Lucius balde de vuisten; hij schuimbrulde van plotselinge drift en hij riep razend:
- Zij heeft alleen mijn eigen gedachte gelezen!! Niet meer!!! Niet meer!!!
Hij zag om zich rond als een razende. Hij trok zijn dolk en wilde zich storten op het bezwijmde lichaam van de Sibylle.
- Heer! Heer!!! schreeuwde Kaleb en omarmde hem, tegenhoudende, in stevige armen.
Het Grieksche meisje, vóor de bezijmde vrouw, breidde de armen en riep:
- Vermoord niet een heilige vrouw, heer! Vermoord niet een arme, heilige vrouw!
En terwijl zij zóo stond, zag Lucius, dat zij geleek op de schimme van Ilia.... en hij barstte in snikken uit.
|
|