Antiek toerisme
(1911)–Louis Couperus– Auteursrecht onbekend
[pagina 48]
| |
nam hij een sandaal te voorschijn: een, wat oom Catullus ook zeide, tòch kleine, blauwlederen vrouwesandaal met gouden reliëfwerk: het eenige spoor, dat Ilia had achter gelaten. En hij kuste de sandaal, en hij kreunde, en machteloos strekte hij zich uit en balde de vuisten, en bleef zoo strak, roerloos staren.... Hij dacht na. En plotseling sloeg hij op den gong en beval Tarrar, die kluchtig eerbiedig binnen kwam: - Zoek mij Kaleb, en leid hem hier voor mij.... Het slaafje, na eenigen tijd, keerde terug, en leidde Kaleb binnen, die met zwierige salamaleks naderde. Tarrar liet zijn meester met den Sabaeër alleen. - Kaleb, zeide Lucius: zet je en hoor toe.... Ik heb je raad noodig. - Uw trouwe dienaar luistert, heer, zeide Kaleb, die zich zette op een schabel. - Kaleb, ging Lucius voort; ik ben niet alleen naar Egypte gekomen om de belangrijkheden van dit land te beschouwen. Ik ben ook gekomen met een ander doel. Er zijn in Egypte geheimzinnige orakels; er wonen in de woestijnen profeten en sibyllen, zegt men. Ik wensch iets te weten. Ik wensch te weten waar zich iemand bevindt, die mij dierbaar is en die ver van mij is. Ik wil de orakels raadplegen en de profeten en de sibyllen. Je moet mij leiden. En geen woord hiervan zeggen aan mijn oom en mijn paedagoog, daar zij het toch niet eens zijn met de pogingen, die ik wil doen, om die dierbare persoon weêr te vinden. Wees mijn gids, Kaleb, en ik zal je beloonen. | |
[pagina 49]
| |
- Ik zal uw gids zijn, heer, antwoordde Kaleb; en deze nacht reeds zal ik u leiden.... - Waarheen.... - Naar de sibylle van Rhakotis, een oude tooverkol, die alles weet.... - Wij gaan met ons beiden, en in het geheim.... - Goed heer; niemand zal ons vergezellen.... Wat dunkt u: zoudt ge niet, na uwe siësta, een koele sorbet willen gebruiken....? En u vermaken met te aanschouwen wat de reizende kooplui, die juist heden vertoeven in het Diversorium, te koop aanbieden uit allerlei vreemde, verre landen? Ik zal den sorbet doen bereiden en de kooplieden waarschuwen, heer.... En van nacht leid ik u door Rhakotis: wij gaan alleen, heer, en niemand zal iets van onze nachtwandeling weten. Kaleb verdween; Tarrar trok de gordijnen ter zijde. Voor het slaapvertrek was een zuilenportiek en er viel nog binnen de groene schaduw van den palmentuin voor. Oom Catullus sliep nog, maar Thrasyllus zat reeds te lezen aan een tafel, onder een palm, in zijne gidsboeken over Egypte: de wonderlijke, fantastische verhalen van Herodotos boeiden de naar het fantastische wel geneigden geest van den ouden paedagoog, maar de zakelijkere beschrijvingen van den geleerden Eratosthenes, den bibliothekaris van Ptolomeus Evergetus, die drie eeuwen geleden geleefd had, en astronoom, filozoof en aardrijkskundige was geweest, raadpleegden Thrasyllus gaarne ook om zijn prachtige kaarten, die | |
[pagina 50]
| |
nog niet waren verbeterd, en die vóor hem over de tafel in zwaar perkament lagen uitgespreid; den met cinnaber geteekenden Nijl volgde de paedagoog op die kaarten tot in Ethiopië en tot de geheimzinnige bronnen van den heiligen vloed.... Ja, Eratosthenes was wel de meest eerbiedwaardige gids.... Toen hij blind was geworden, twee-en-tachtig jaar, had hij zich van honger doen omkomen.... Thrasyllus vereerde hem als een martelaar van de wetenschap. Maar ook Artemidores en Hypsikrates raadpleegde de paedagoog, die zich goèd op de hoogte wilde stellen van het land, dat hij bezoeken ging, dat geheimzinnige land van eeuwenoude historie en verbluffend kolossale kunst, terwijl hij ook de geheel moderne geschriften van zijn tijdgenoot Strabo niet minachtte: wat een tijdgenoot vertelde van een land, dat hij doorreisd had, was misschien nog wel het allerbelangrijkste om het praktische nut en ook om de frischheid der nieuwe indrukken.... Thrasyllus zat dus onder zijn palmboom aan een tafel, bezaaid met opengerolde papyrus, en naast hem in een koker stonden ook de rollen op, en zijn vinger volgde den met cinnaber geteekenden Nijl. Lucius, in den portiek, lachte hem goedmoedig, goedkeurend toe. Door den tuin echter, kwamen, door Kaleb geleid, de reizende kooplui aan. Het waren Indiërs, Sabaeërs, Arabieren, Foeniciërs, en hunne slaven zeulden aan buigzame stokken over den schouder hunner koopwaren zware balen. De | |
[pagina 51]
| |
kooplieden, voor den rijken Romein, hurkten neêr in salamaleks, bogen tot de aarde, kusten den grond, over welken zijn voet had getreden, allen tuk om zoo aanzienlijken reiziger hun exotische waar te verkoopen met meer dan gewone winst. De Foeniciërs deden door hunne slaven tapijtwerk van Damaskus uitspreiden, maar Lucius bezag het met minachting, en de Foeniciërs rolden dadelijk hun minderwaardig tapijtwerk op. Toen toonden zij echter borduursels van Nineve en van Tyr, en Lucius werd een beetje bleek, omdat hij dacht aan Ilia. Het was alles heel mooi van tint en heel vreemd van patroon. - Roep oom Catullus hier, beval Lucius Tarrar, die bij hem hurkte als een trouw aapje. Tarrar spoedde zich naar Catullus, die daarop aankwam, zich slaperig de oogen uitwrijvende, in een wijden, zijden huissamaar: om zijn kalen schedel stonden zijn grijze haren verward. - Oom, zeide Lucius ter zijde; kijk eens.... die borduursels van Tyr en van Nineve.... Die wil ik hebben.... Ding er op.... Want oom Catullus kòn dingen. Hij begon met zijn neus op te trekken voor de borduursels, en de kooplui slaakten kreten en hieven de handen en riepen alle goden aan. Maar oom Catullus schudde minachtend het hoofd, en zeide: - Neen, ik wil die vodden niet koopen. Toon mij andere dingen.... Daarop toonden de Foeniciërs gouden vazen van | |
[pagina 52]
| |
Tartessus, maar de Arabieren boden geurwerk aan en aromaten van Dschidda en Zebid. De Sabaeërs vertoonden wonderbare amuletten, die geluk aanbrengen en zalig doen droomen; de Indiërs toonden tamme, gedresseerde slangen, als huisdiertjes; de slangen waren in den kop geïncrusteerd met een kleine sardonix, welke steen vergroeid was in hun schubbevel, en zij dansten op de punten van hare staartjes, terwijl de Indiërs fluit speelden. Het waren aardige beestjes en zij kostten niet meer dan één stater het stuk, mèt het ebbenhouten kistje, waarin ze bewaard werden en Lucius, ongeduldig, kòcht ze dadelijk, ook omdat Tarrar ze zoo aardig vond en gehurkt, grinnekend, toe zag, terwijl de slangen dansten en kronkelden om elkaâr. Maar eindelijk was er een Mongoolsche koopman aangekomen, met een bleekgeel gelaat en weg gespleten oogen, als dicht getrokken, en zijn haar, om geschoren schedel, eindigend in een vlecht van purperen zijde, met een kwast. De koopman bood zwarte balletjes aan, om te rooken in bizondere pijpen: hij verzocht Lucius een pijp en een paar zwarte balletjes in geel zijden sachet te willen aannemen, zonder betaling, en ze te rooken bij gelegenheid. De bedwelming van die rookbare zwarte balletjes was heel bizonder, zeide de koopman.... Intusschen had oom Catullus, bejoegd en wel, de borduursels van Tyr en Nineve weten te verkrijgen voor een waarlijk belachlijke prijs en bood ze zijn neef aan, die ze natuurlijk in zijn plaats betaalde. | |
[pagina 53]
| |
Maar toen Lucius ze in handen had - het waren Assyrische leeuwen en vreemde eenhoornen op smalle banden gestikt - werd hij treurig en zeide: - Wat doe ik er eigenlijk meê.... Vroeger had ik ze Ilia gegeven als een rand voor haar stola.... Tarrar, leg de mooie borduursels weg.... met de Mongoolsche balletjes.... en al die andere rommel, die ik gekocht heb, zonder te willen: de gouden vaasjes en de Sabaeësche amuletten.... - En de aardige slangetjes, heer? vroeg Tarrar met fonkelende oogjes. - Die mag jij houden.... om meê te spelen, zeide Lucius onverschillig. Intusschen had Kaleb de bekers sorbet doen rond dienen; oom Catullus vond die bizònder fijn, en meende dat Lucius' kok dat Egyptische recept toch moest opschrijven, maar Lucius gaf zijn beker aan Tarrar, die de sorbet gulzig met zijn zwart vingertje oplikte. |
|