Stavenisse en een koster die een zonnescherm hield boven het
hoofd van den pastoor.
Zij gingen, naar zij zeiden, het heilig oliesel toedienen aan den dapperen
Jacobsen, die Geus was uit schrik, maar die, nu het gevaar voorbij, om te
sterven terugkeerde tot den schoot der Heilige Roomsche Kerke.
Weldra waren zij dicht bij Nele die schreide, en zij zagen het lichaam van
Uilenspiegel uitgestrekt op het gras, met zijne kleederen aan.
Nele knielde neder.
- Meideken, zeide de burgemeester, wat doet gij bij dien doode?
Zij antwoordde, zonder de oogen te durven opslaan:
- Ik bid voor mijnen vriend die hier viel, als door den bliksem getroffen. Nu ben
ik alleen: daarom wil ik insgelijks sterven.
De parochiepaap blaasde van genoegen en zeide:
- God zij geloofd, de Geus Uilenspiegel is dood! Boer, haast U en maak een graf;
trek zijne kleederen uit, alvorens hem in de aarde te steken.
- Neen, zeide Nele, rechtspringend, men zal ze hem aanlaten, hij zou koude hebben
in den killen grond.
- Delf een graf, zeide de parochiepaap tot den boer die de spade droeg.
- Ik wil wel, zeide Nele badend in tranen; daar zijn geene pieren in het
kalkachtige zand, hij zal schoon en gaaf blijven, mijn geliefde.
En uitzinnig, bukte zij zich over het lichaam van Uilenspiegel en kuste zij
het met tranen en snikken.
De burgemeester, de schepenen en de boer hadden medelijden, maar de pastoor zeide
en herhaalde gedurig met blijdschap:
- De groote Geus is dood, God zij geloofd!
De boer delfde vervolgens een graf, legde Uilenspiegel er in