gezien, die Satan over onze landen braakte? Kom, Lamme, kom; laat
ons steenen smijten in heur afzichtelijk net.
- Laas! sprak Lamme, om levend verbrand te worden!
- Kom naar Groenendaal, mijn beste vriend, kom naar Groenendaal; daar is een
schoon klooster, waar de Hertogelijke Spin den God van vrede bidt dat hij haar
heur werk zou laten volvoeren, dat hij haar als eene raaf in rot vleesch late
wroeten. Wij zijn in den vasten, maar de Hertog wil zich van bloed niet
onthouden. Kom, Lamme, er zijn vijfhonderd gewapende mannen rond het huis van
Ohain; drijhonderd man te voet zijn bij kleine groepen vertrokken en dringen in
het Zoniënbosch.
Straks, als Alva aan 't bidden is, zullen wij hem vastgrijpen, hem in eene
ijzeren kooi steken en 't ondier aan den prins zenden.
Doch rillend van angst, antwoordde Lamme:
- Groot gevaar, mijn zoon. Groot gevaar! Ik zou U helpen in die onderneming, als
mijne beenen zoo zwak niet waren, en mijn buik niet opgezwollen was, ter wille
van het zure bier dat zij drinken in Brussel.
Dit gesprek werd gehouden in een hol, gegraven in eene dicht bewassen plaats van
het bosch. Door de bladeren starend, zag Uilenspiegel eensklaps de gele en roode
kleederen van de soldenieren des hertogs, wier wapenen flikkerden in de zonne,
en die te voet door het bosch kwamen.
- Wij zijn verraden, sprak Uilenspiegel.
Als de soldaten uit het gezicht waren, liep hij ijlings naar Ohain. De soldaten
lieten hem ongemerkt door, ter wille van zijne kleeding van houtkapper en den
last hout dien hij op den rug droeg. Daar stonden al de ruiters te wachten; hij
verspreidde het nieuws, allen gingen uiteen en ontsnapten, behalve de heer
Bausart d'Armentières die gevat wierd. Van de voetgangers die van Brussel
kwamen, vond men geen enkelen. De heer van Bausart moest wreedelijk voor de
anderen bekoopen.