Terwijl Uilenspiegel aan 't eten was, knaagde Lamme ook aan eene pens.
- Weet gij, vroeg hij hem, waar onze ziele woont?
- Neen, Lamme, sprak Uilenspiegel.
- In onze maag, antwoordde Lamme, om ze gedurig te doen trekken en steeds de
levenskracht in ons lijf te vernieuwen. En welke zijn de beste gezellen? Het
zijn allerhande fijne brokken, overgoten met wijn van de Maas.
- Ja, sprak Uilenspiegel, pensen zijn aangenaam gezelschap voor eene eenzame
ziele.
- Hij vraagt nog, Sanginne, sprak Lamme.
Deze reis gaf Sanginne witte pensen aan Uilenspiegel.
Terwijl deze zich volstopte, zei Lamme, in gedachten verslonden:
- Als ik zal sterven, zal mijne maag met mij sterven, en hier beneden, in het
vagevuur, zal men mij zonder eten laten, met eenen slappen en ledigen buik.
- De zwarte waren beter, zei Uilenspiegel.
- Gij hebt er zes gegeten, sprak Sanginne, gij krijgt geene meer.
- Uilenspiegel, sprak Lamme, gij zult hier goed behandeld worden, en eten gelijk
ik.
- Dat woord zal ik gedenken, zei Uilenspiegel.
Uilenspiegel, ziende dat hij at gelijk Lamme, was gelukkig. De pensen die hij
gegeten had, gaven hem zulken moed, dat hij dien dag de ketels, potten en pannen
dede blinken lijk zonnen.
Daar hij goed leven had in dit huis, verbleef hij geerne in kelder en keuken, en
liet hij den zolder aan de katten. Eens had Sanginne twee kiekens te braden en
ze zei tot Uilenspiegel aan het spit te draaien, terwijl zij naar de markt om de
toespijze ging.
Als de twee kiekens gebraden waren, at Uilenspiegel er een op.