den mijnen te hebben
gedaan.’ Als hij uit de kostschool komt, zal het zijn om in het ‘collège
Saint-Michel’ te treden, waar men een oogenblik hoopte dat het kind, dat reeds
de droomerijen boven de droge studiën verkoos, aan 't priesterschap dacht.
Eerst dacht hij aan de balie, doch een vriend deed hem opmerken dat de rechten en
de kunst moeilijk samengaan, en De Coster, geholpen door machtige beschermers,
aanvaardde eene bediening in de ‘Société Générale’.
In 't lot gevallen, stelde zijne moeder eenen plaatsvervanger, die wegliep; na
eenige dagen in het regiment, bij zijn kolonel, vertoefd te hebben, ‘om den
plaatsvervanger te vervangen’, maakte de jonge bediende op zijne beurt van de
gelegenheid gebruik om zijne plaats te ontloopen. ‘Het ambtenaarsleven bevalt
mij in het geheel niet’, zegt hij. In de Bank voelde hij zich als een
vreemdeling te midden van die bureaucraten. Hij stikte in die atmospheer en
‘overigens wilde hij voor zich zelven werken’. De letterkundige roeping haalde
de bovenhand en hij trad in 1850 in de Hoogeschool van Brussel, waar hij het
diploma van candidaat in de letteren behaalde.
Maar De Coster gaf aan de Hoogeschool noch zijn bloed, noch zijnen geest, noch
zijne pen. Hij kwam er uit noch als doctor, noch als professor, noch als
dagbladschrijver, noch als tooneeldichter. Maar hij was kunstenaar, meer dan
ooit.
Vervolgens wilde hij in een dagblad treden, maar hij aanbad het schoone boven
alles, en hij weigerde ‘een werktuig te maken van zijne pen’.
Dan begint een jammerlijk leven van voortdurenden tegenslag en onbegrepen arbeid.
In 1856 weigert hij eene plaats van makelaar in wijnen, - alles wat men hem
aanbood.
Om het even, de jonge kunstenaar heeft wilskracht en, door kommer heen, maakt hij
zich een eervollen naam in de Fransche letterkunde. Buiten en behalve
menigvuldige gewaardeerde bijdragen in dagbladen en tijdschriften levert hij, in
1856, les Frères de la bonne trogne (Brabandsche legende); in
1857, Légendes flamandes et wallonnes, die een ongemeenen
bijval ontmoeten en door de Fransche pers vleiend beoordeeld worden; in 1861,
Contes brabançons.
Zijn peter, de aartsbisschop, had hem sedert lang zijne bescherming onttrokken,
die hem zeker ware bijgebleven, hadde