Nieuwe geluiden(1924)–Dirk Coster– Auteursrecht onbekendEen keuze uit de poëzie van na den oorlog (1918-1923) Vorige Volgende [pagina 136] [p. 136] A.J. Mussche Twee psalmen I VADER, Gij zijt voor een als ik te goed, al te eindeloos goed. Gij overstelpt mij met de visioenen van Uwe geluksparadijzen en Gij bespeelt mij als een doedelzak met ho- sannah's en liefde-wijzen: zie mij, ik doorschater den nacht als een zingende vulkaan met den rooden psalm van mijn bloed. Gij roept mij: ‘Zoon, Ik ben uw Vader!’ - en ik kom met mijn hart aan 't altaar Uwer zon; vul Gij mijn hart met het vuur Uwer liefde en het reukwerk van Uwe zegeningen - dan ga ik óver de dageraên heen, naar waar de menschen zijn diep in de schemeringen, en stel mijn hart vóór hunne voeten tot zij stil zijn in aanbidding, als een horizon vol zon. Gij wenkt mij - hier ben ik, Vader, geheel, alleen van U; waar zijn de stallen om uit te mesten? waar wordt gehongerd en geleden? waar staan de barrikaden, in den zwarten nacht blank als gebeden? O benedijd mij, Vader, met al wat hard is en bitter en ruw; [pagina 137] [p. 137] doorkerf mij, verteer mij met de bliksems van Uwen liefde-gloed; verneder mij vóór de voeten der aller-laagsten, dankend en kussend 't stof van alle wegen; breek mij - gebroken zijn is mijn deel - en spreid mijn leven als Uw oppersten zegen tot de wereld één roode papaver is in den einde- loozen stortvloed van mijn bloed. II Vader, ik weet het wel: het is de schoone tijd, dat Gij mij gaat beproeven, de snikkend-verbeide stonde van het laatste avond- maal; - nu nadert op de dravende paarden der donders met bliksemende hoeven de begenadiging waarvan wij droomden: Eenmaal, o zusters en broeders, eenmaal! Daarbuiten hebben Uw engelen gebazuind op hun gouden bazuinen: ‘Waak óp, die van goeden wil zijt, in den nieuwen dageraad, de hemel één zon en de aarde één eeuwige lente van fonteinen en tuinen, waak óp!’ - en hier ben ik met de sacrificie van mijn leven: voor klarende lenten eeuwig zaad. [pagina 138] [p. 138] 't Was steeds mijn droom ál wat ik heb, ál wat ik ben te verzaken voor wie, van zenith tot noord, in U mijne broe- ders zijn; 't was steeds de extase, waarin ik weenend verging bij nachten van glanzende wake... en nu: ziehier mijn hart, het is zoeter dan honing; ziehier bloed, het is zoeter dan wijn. Hoor, de bazuinen roepen; zie, hoe van zonnen de nachten glanzen; aan al deuren staan de moeders bereid met den zoen, die reeds zoet is van eeuwigheid, en wij buigen onder de zegening van de kinderen op hun armen - wijd zijn de steegjes van teederheid, en de barrikaden rijzen, als monstransen naar de sterretransen - o! mijn hart, 't is het heilig uur, wij trekken de wacht op in Vaders schansen, ik, de Christus, en gij, mijne broeders, de apostels van den komenden tijd. Vorige Volgende