| |
| |
| |
Een schoone droom
Faits Divers
Un jeune peintre, éthéromane, meurt d'une piqûre de morphine. Lorsque tout le monde fut enivré, Fernande proposa de faire à chacun une piqûre de morphine. Le lendemain matin ils se réveillèrent, à l'exception du jeune peintre Marcel W.
Le Journal 10-3-'12
DE schoone droom van het te schoon verlangen
ging langs de lange gangen
tot lichtend schijn-verschiet,
de hunkerende ziel, gelokt in ijle dreven,
verdoolde in de glans van 't tijdelooze leven
en keerde tot het lichaam niet.
der lamp bleef heel laag branden
viel flauwe glans als van een ster,
die luisterloos verdooft,
op dekens en matrassen op de grond,
| |
| |
door 't leven, dat de droomen wekt,
waarin het hunkrend g'looft.
een licht gerucht, als flauw gefluister
en gulzig zoog de geest het in,
als preveling van goddelijke zin.
was in het lijf gebleven,
waaruit de ziel scheen opgeheven
en zweven bleef zichzelf bewust;
zij zag het lichaam diep in rust
en wist 't zichzelf die daar lag
in kleurig zilvrend droomen-rag....
Al 't aardsche brak nu open, stuk
der zwijmel-dronken monden;
zweeg voor de klop van 't hart.
De geest hing boven bleeke baar,
| |
| |
en zag het klaar als in een droom.
De oogen, als twee lichten vroom,
beschenen met een wondre schijn
vizioenen, die op glans gordijn
als hingen van den hemel af
en schoven vóór, en gingen heen,
millioenen saam, en één voor één,
één tintenregen, die verglijdt
en vullen bleef de eindloosheid
en telkens andre vormen gaf
symbolen vonkend diepsten zin:
een nieuwe wereld van gewin
brak ver al verder uit....
Al wat bestond lag uitgedoofd,
niets bleef, dan 't eigen wetend hoofd
't Heelal lag op de eigen mond,
de oogen waren zon en maan
het lichaam eindelooze baan
waarover, streelend als een hand,
't Geluk ging in een nieuw verband;
een eeuwigheid van heiliging,
die heel het leven zacht beving.
ver van 't leven heen....
| |
| |
Al bleeker werd het droomverschiet,
dat week en week.... en dan afliet....
En heimelijk besloop 't gevaar,
het lichaam werd zichzelf gewaar,
het oog begreep de nacht;
een weeë pijn was in het hart,
dat droog geloopen scheen
en in het hoofd een sombre smart,
zwaar als een marmersteen.
En kreunend kloeg het weengeluid:
‘Niets bleef, 't werd al verspild,
de nacht, de nacht is nog niet uit,
hoe nu die nacht gestild?’
't Was niet Fernande, die zoo stilverscheen,
een Engel die de hemel openslaat,
met oogen vol van zilvren tinteling.
en knielde neder aan hun zij -
aarts-engel van Gods medelij,
hun lichaam ingeschonken,
en dan verzonken, dood voor tijdelijk leed
onsterflijkheid zag vonken
| |
| |
in droom bekrachte schijn,
en knielend neer, bij wie haar wacht,
ging zij, de bleeke maagd,
de schoone Engel van de schoonste Zonde,
totdat haar werk was gedaan,
geen klacht, die zij niet had verjaagd.
Nu lagen allen neergevlijd
in waden van vergetelheid;
van weeke dank in stameling,
die wijlen bleef en nauw verging
in diep doorhijgde zucht.
in nacht die eindloos scheen
totdat de vale schemering,
haar met zijn kille tongen lekte,
| |
| |
van kleine lamp was blijven branden,
van 't jonge lijf, waaruit het leven vlood.
En toen de dag zijn klaar bewustzijn bracht
week droom en slaap voor bange klacht
wijl geen ontwaken was uit kelderkille dood
voor 't zwijgend en verzwijgend hart.
De broze droom van het verblind verlangen
ging langs de lichte gangen,
naar 't ver vizioen verschiet.
De ziel verdoolde in de droomen-ijle dreven,
het lichaam was gebleven,
|
|