Nieuwe geluiden(1924)–Dirk Coster– Auteursrecht onbekendEen keuze uit de poëzie van na den oorlog (1918-1923) Vorige Volgende [pagina 61] [p. 61] Aan mijn gestorven vriend Jan van den Broek I EN nu deez stilte en dit staande teeken, de grauwe steen slechts tusschen velen in, je naam, die velen zullen zien en spreken gedachtenloos, voorbijgaand als de wind. En hoe we zelf eens met de vingers streken als in verveling, langs een naam, als kind, waarvoor bij 't zien in tranen uit zal breken een enkle, die dien klank zòò heeft bemind. Ik kwam deze avond aan het hek en staarde de koude leegte in dezer eenzaamheid. En wierp de bloemen die 'k voor jou bewaarde verloren, in een snik van bitterheid. Wat geven kleuren hier, op deze aarde? Nog wanhoop meer en meer verlatenheid. [pagina 62] [p. 62] II DIEN regennacht! hoe klaar weer voor mijn oogen zie ik ons drijven tusschen d'oevers heen. Wij beiden donker, aan de plecht gebogen en de lantaarn die over 't water scheen. Een rustig windwaas hield het zeil bevlogen wij vlotten kabblend door de duisterhêên, toen een paniek plots in een looverhooge rivierwild òpstònd, bruischende, als één wegvlucht van vogels door opeens verstoren! Je sprong óp, schreeuwd' iets, wat ik niet verstond. En als verlamde vleugels op den grond vielen de zeilen, bonzend, van hun toren! het licht vloog uit... en door het angstig rond klonk de gerekte uitroep van den horen. [pagina 63] [p. 63] III O stroom van dagen, die maar eender waren! O troosteloosheid! o weemoedigheid! ik zwierf langs d' ijsbaan tusschen lange scharen eens een namiddag van dien eersten tijd. En langs en met mij met gelijk gebaren ruischte 't gerij op de bevrorenheid, alsof het niets dan mijn gedachten waren in eendre rondgang en verlorenheid. En rondom roerloos lagen wit de landen, eindloos besneeuwden in doorroosden schijn. En dicht bij d' aarde stond de zon te branden straalloos maar helder als doorglansde wijn, en o! de naglans op gelaat en handen! en o! de weemoed van alleen te zijn! Vorige Volgende