Marginalia
(1919)–Dirk Coster– Auteursrecht onbekend
[pagina 199]
| |
[pagina 201]
| |
Er zijn in het menschenleven twee ogenblikken, die alles beslissen: het oogenblik, waarop de mensch voor 't eerst waarachtig liefheeft, en dat andere oogenblik: het oogenblik, waarop de mensch voor 't eerst de Evangeliën leest en begrijpt in hun zuiveren zin. Het ééne oogenblik is meestentijds de ingang tot het andere. | |
[pagina 202]
| |
In de liefde wil de mensch door de geliefde verlost worden en voelt tezelfdertijd den drang, de geliefde te verlossen, (van de schuld van het verleden, van de zwakte van het heden, van de bedreiging der toekomst.) De liefde is het eenige gevoel waarin zwakte en kracht, hulpbehoevendheid en reddingsdrang, deemoed en zelfbewustzijn vereenigd kunnen leven. | |
[pagina 203]
| |
De eerste drang, dien de man zich in zijn liefde bewust wordt, is de zorg voor den geest van de geliefde, en het eerste verlangen, dat de vrouw zich in haar liefde bewust wordt, is het verlangen naar de schoone daden van den man. | |
[pagina 204]
| |
De mensch in zijn liefde wordt zich plotseling met kalme helderheid bewust, dat hij tot zichzelf gekomen is. De mensch is tot zichzelf gekomen, door tot een ander uit te gaan. Ziehier het eenvoudigste en tastbaarste bewijs, dat de mensch zichzelven slechts vinden kan, door zichzelven te verlaten. | |
[pagina 205]
| |
De man denkt over het leven; het leven denkt in de vrouw. | |
[pagina 206]
| |
Het is de wet des levens, dat de man aan de vrouw het bewustzijn geven zal, en de vrouw aan den man de daadkracht. | |
[pagina 207]
| |
De liefde openbaart aan den man een wereld buiten zichzelf, en aan de vrouw een wereld in zichzelve. | |
[pagina 208]
| |
De beste liefde in een leven is herkenbaar aan haar eenvoud en hare eenvoudige bereidheid, om den eisch der zinnen te overwinnen op alle gebieden. | |
[pagina 209]
| |
Wat de liefde in haar eersten onbewusten aanvang is, is het glorieuse voorteeken, van wat zij eens zal kunnen worden. | |
[pagina 210]
| |
Zoolang de liefde onbewust blijft, verraadt zij haar oorsprong als deel der Alliefde, als schoonheid en gemeenschap van alle zielen tot in ondroombare hemelen; zoodra de liefde zich bewust wordt, vergeet zij haar oorsprong en meent, dat het haar begin en einde is, liefde tot één enkel mensch te zijn. | |
[pagina 211]
| |
Er bestaat niet één liefde in één menschenleven. Doch er bestaan wel vele liefden voor één enkel mensch, die elkaar opvolgen in den tijd. | |
[pagina 212]
| |
De liefde voor één enkel mensch voor het gansche leven, die altijd een andere liefde wordt, en toch zichzelve blijft, is de schoonste liefde. Zij bewijst het meest de vrijheid van de menschelijke ziel. | |
[pagina 213]
| |
Iedere menschenleeftijd heeft zijn eigen liefde. | |
[pagina 214]
| |
Vele menschen leeren eerst na vele ervaringen en vele liefden, de verwondering der eerste liefde kennen. | |
[pagina 215]
| |
Hoe hooger een liefde stijgt, des te eentoniger wordt zij in haar openbaring. Maar achter deze eentonigheid bergt zich een eindelooze rijkdom, die zich meer en meer aan het gewone oog onttrekt. Dit geldt zoowel voor de liefde van den vromen mensch, als voor de edelste aardsche liefde. | |
[pagina 216]
| |
In het volkomen huwelijk tusschen man en vrouw worden vele gevaren, die vanuit de manlijke en vrouwelijke natuur ontstaan, door wederzijdsche ondersteuning opgeheven. | |
[pagina 217]
| |
Het gevaar voor de vrouw is de uitdooving van het hooge instinct; het gevaar voor den man is de afdwaling van het bewustzijn tot dorre logiek. | |
[pagina 218]
| |
De man zoekt zichzelf. De vrouw zoekt anderen. Het gevaar voor den man is, in zichzelf te verstarren; het gevaar voor de vrouw is, zich in anderen te verliezen. | |
[pagina 219]
| |
De vrouwen hebben een verwonderlijke tact, het kwaad in den man aan te vallen, op de plaats, waar het 't meest kwetsbaar is. Zij vallen het kwaad in den man aan, daar waar 't belachelijk is. Zij voelen bij instinct, dat het de illusie van de grootheid van het kwaad is, die velerlei kwaad instandhoudt. | |
[pagina 220]
| |
Het doel van het huwelijk in het kind te stellen, is een der logische ontaardingen van een in logiek verdwaalden tijd. De mensch is op aarde terwille van zijn geluk, en het geluk voor den mensch is de ontbloeiïng zijner persoonlijkheid. Slechts wie gelukkig is, kan de schoonere | |
[pagina 221]
| |
toekomst baren. Slechts wie voor het Heden leeft, leeft voor de toekomst. Slechts man en vrouw, die volkomen voor elkaar leven, leven op de beste wijze voor het kind. Zij scheppen de sfeer van geluk, die meer dan alle willekeurige zorg en liefde, de ziel van het kind ontbloeien doet. | |
[pagina 222]
| |
Zij, die het kind tot eenig doel van hun huwelijk maken, maken dit kind tot symbool eener vreugdelooze berusting. | |
[pagina 223]
| |
Zij, die al hun aandacht op het kind tezamen trekken, ontnemen aan de kinderziel dat deel van vrijheid en van eigen leven, dat het om te ontbloeien noodig heeft. | |
[pagina 224]
| |
Hun eigen menschelijke toekomst te verloochenen, en deze in een kind te stellen (dat dikwerf hun kind niet is, waarin soms kiemen van langvergeten voorouders tot leven opstaan): dit is het oppervlakkige altruïstische voorschrift van de eeuw van het kind. Doch dit beteekent niets meer | |
[pagina 225]
| |
en niets minder dan: de vloek van twee verloren levens te laden op een beginnend leven. En vroeg of laat moet deze vloek zich uitleven. Met kind ontleent zijn feitelijke ervaringen aan het leven, maar de algemeene notie van het leven, de sleutel waarmee het zich deze ervaringen verklaart, | |
[pagina 226]
| |
ontleent het aan het leven van de ouders. En het kind, dat het leven der ouders in het zijne teloor zag gaan, leeft beladen met het voorgevoel van de nutteloosheid van alle leven, en voelt zich voortgeleefd naar vreugdelooze horizonnen. | |
[pagina 227]
| |
De man wil de vrouw, en de vrouw wil het kind, dit is de bekende definitie van het huwelijk; echter slechts van het blinde en zinnelijke huwelijk. Doch zoo het huwelijk door de liefde boven de zinnen | |
[pagina 228]
| |
verheven wordt, zoo wil de man door en in de vrouw de wereld begrijpen en bezitten, en der vrouw liefste en meest eigen kind is - het levenswerk, dat uit beider innerlijke omhelzing wordt geboren. | |
[pagina 229]
| |
De levenskrachtige vrouw mint het kind boven den man. De zielskrachtige vrouw mint den man boven het kind. Want den man boven het kind te minnen, bewijst in de vrouw de triomf van de ziel, van de vrije keuze boven de natuurnoodwendigheid. | |
[pagina 230]
| |
Steeds zuiverder liefde is steeds meer liefde. De lagere moederliefde deelt nog; de hoogere moederliefde deelt niet meer. De hooger-geaarde vrouw mint alreeds het kind in den man op dezelfde wijze, als de hoogst-gestegen mensch de menschheid liefheeft in God. Het een is de zwakke voor-vorm van het ander. | |
[pagina 231]
| |
Hij, wiens hart met een levend hart vereenigd is, heeft eerst de werkelijke hartsverbinding met het leven gevonden. Eerst vanaf dit oogenblik kan zijn begrijpen van het leven medetrillen worden, en eerst dit medetrillen baart de wijsheid. | |
[pagina 232]
| |
De tweeledige geboorte, die in ieder waarachtig huwelijk plaats heeft, is de geboorte van elkanders werkelijk karakter. Zoo beschouwd, zijn man en vrouw elkanders schepping. | |
[pagina 233]
| |
Hoemeer andere menschen de mensch afwisselend lief kan hebben, des te meer heeft hij in zijn liefden enkel zich zelven liefgehad. | |
[pagina 234]
| |
De mensch der zinnelijke liefde aanbidt zich zelven, - door middel van anderen. | |
[pagina 235]
| |
Waar de liefde niet is, openbaart zich onmiddellijk de ingeboren vijandschap der geslachten. | |
[pagina 236]
| |
De zinnelijkheid van den man is egoïsme, want zij wil zich uitvieren ten koste van de persoonlijkheid der vrouw. Maar de drang tot moederschap in de vrouw is nog niet minder egoïsme, want hij wil | |
[pagina 237]
| |
zich verwerklijken ten koste van de persoonlijkheid van den man. Zoolang beide deze drangen natuurlijk blijven, zijn zij een bittere verloochening van elkanders eeuwig levensbeginsel. | |
[pagina 238]
| |
Zonder de liefde, ziet de vrouw in den man slechts de vraatzucht der zinnen, en de man ziet in de vrouw slechts het werktuig des barens. Zonder de liefde voelt de vrouw het wezen van den man slechts aan als blindvretende kracht, en de man voelt in het wezen van de vrouw slechts blin- | |
[pagina 239]
| |
den wederstand, een hinderlaag, door de natuur aan zijn lust gelegd, en uit de botsing dier beide kan slechts blinde haat ontstaan. Daarom is ieder zinnelijk, natuurlijk huwelijk het uitgangspunt van een tragedie, een sluipgevecht op leven en dood in den duister. | |
[pagina 240]
| |
De huwelijksliefde dooft niet tot kameraadschap uit, gelijk de zegswijze luidt van het gedachtelooze leven. De huwelijksliefde dooft uit tot de wreede vijandschap der geslachten, (die zich het masker der kameraadschap voorhangt) ofwel hervindt de zielsvreugde, die de eerste blik beloofde. Nooit meer dan twee wegen zijn mogelijk. | |
[pagina 241]
| |
Er is een oogenblik in elke liefde, waarop de verbeelding van den minnaar zich vrijwillig het beeld der geliefde oproept, in afzichtelijkheid en krankheid, teneinde dan dit beeld met triomfanter liefde te omvan- | |
[pagina 242]
| |
gen. Het is de kracht der ziel, die zich dan openbaart, om met haar licht het donkere toeval van de zinnen tot machteloosheid te veroordeelen. | |
[pagina 243]
| |
Er is een andere werking der verbeelding, die onwillekeurig is, en die de mensch aan zich zelf verraadt. Wanneer in droomen of verbeelding het beeld van de geliefde krank en afzichtelijk verschijnt, | |
[pagina 244]
| |
en de mensch voelt bij dit visioen zijn liefde plotseling verlammen en vergaan, zoo wordt daardoor bewezen, dat zijne liefde nog troebel van sluipende lusten was. | |
[pagina 245]
| |
Het oordeel van de vrouw is onfeilbaar, wanneer geen hartstocht haar belet te zien. Het oordeel van de vrouw kan schrikkelijke dwaasheid worden, wanneer hartstocht haar beheerscht. De oordeelswijze van de vrouw is van hooger orde, doch tevens veel gevaarlijker voor het leven, dan die des mans. | |
[pagina 246]
| |
Wat het oordeel van de vrouw zoo gevaarlijk maakt voor het leven, is het feit, dat zij, in haar wijsheid en haar dwaasheid, naar geen twijfel luistert. | |
[pagina 247]
| |
Wanneer haar ziel in rust is, zoo kan het oordeel van de hoogere vrouw het onfeilbare richtsnoer zijn der mannelijke rede. | |
[pagina 248]
| |
De mannelijke rede, het mannelijk bewustzijn, behoort zich tot de vrouwelijke wijsheid te verhouden, gelijk de liefhebbende man zich van nature verhoudt tot de vrouw: haar beheerschend en regelend, heeft hij zich dienaar te weten. | |
[pagina 249]
| |
De groote kwaal der moderne wereld is de overheersching van het mannelijk element op het vrouwelijke. | |
[pagina 250]
| |
Hoewel de vraag, of het vrouwelijk wezen zich gevormd heeft als noodwendig uitvloeisel der natuur, ofwel onder den invloed der maatschappelijke instellingen, door geen enkele wetenschap ooit is opgelost, zoo toch is dit een onbetwistbaar feit: dat de grootere levenskracht van het vrouwelijk geslacht, diens rijker | |
[pagina 251]
| |
mogelijkheid tot goed en tot kwaad, een gevolg is van de sexueele beperking, die gedurende eeuwen en eeuwen aan de vrouw is opgelegd, en dat de verzwakte levenskracht van het mannelijk geslacht een gevolg is van de matelooze sexueele vrijheid, die dit geslacht eeuwen en eeuwen | |
[pagina 252]
| |
voor zichzelf heeft voorbehouden. En een even onbetwistbaar feit is het, dat de menschheid de noodlottige vrijheid bezit, zichzelf en haar eeuwenoud wezen door intellect en onnatuur te verstoren. En zoo dus is er in de moderne leuzen van vrouwen-emancipatie, recht op liefde voor de | |
[pagina 253]
| |
vrouw enz. iets huiveringwekkends. Zij kunnen een voorteeken zijn van een nieuwen, demonischen aanslag van de menschheid op zich zelve. En er is geen enkel teeken, dat ons geruststelt, dat de natuur der vrouw tegen dezen aanslag bestand zou zijn. | |
[pagina 254]
| |
Een volkomen natuurlijke liefde is niet denkbaar zonder een absolute jaloezie. De jaloezie is het hoogste teeken van de waarachtigheid eener natuurlijke liefde, maar ook haar schroeiend schandemerk. Het feit, dat de mensch in zijn jaloezie op een gegeven oogenblik en onder gegeven | |
[pagina 255]
| |
omstandigheden in staat is, vreugde te scheppen aan het bitterste lijden, de bitterste ontblooting van het wezen, dat hij het meest wel te doen wenscht op heel de wereld, dit feit alleen is reeds voldoende, om de zekerheid te geven, dat de mensch bij de natuurlijkheid der liefde niet blijven | |
[pagina 256]
| |
kan, en tot een andere liefde zich moet redden, hoelang de weg ook is, en hoe schoon reeds de natuurlijkheid der liefde is. Want wat is een liefde, die morgen reeds bereid is, de werking uit te oefenen van den doodelijksten haat? |
|