Marginalia
(1919)–Dirk Coster– Auteursrecht onbekend
[pagina 163]
| |
[pagina 165]
| |
Zielskracht is gezuiverde levenskracht. De zielskrachtige mensch is de mensch, die het leven aanvoelt op de wijze der ziel en in wien de behoeften der ziel overheerschen. | |
[pagina 166]
| |
De innerlijke levenslijn van den zielszuiver geboren mensch verloopt eenvoudig, tenzij hij de ziel terug laat zinken in den stroom der blinde levenskracht, of tot verstand laat verstarren. Beide zijn mogelijk. | |
[pagina 167]
| |
Er wordt geen mensch zuiver van ziel geboren. Maar de ééne mensch wordt zuiverder geboren dan de ander. Dit vormt een graadverschil, en dit graadverschil kan men door levenskracht en ziels- | |
[pagina 168]
| |
kracht aanduiden. Het vage flikkeren der ziel in den blind-levenskrachtigen mensch, is in den zielskrachtigen, den ‘rechtschapen’ mensch een vast licht geworden. | |
[pagina 169]
| |
Terwijl de ongezuiverde levenskracht zich slechts door blinde daden reinigen kan, en daardoor de zielskracht kan bevrijden, zoo kan de zuiverder-geboren ziel zich slechts door onthouding en vermijding van het kwaad versterken. | |
[pagina 170]
| |
Ieder mensch heeft het kwaad noodig om het goede in zich te baren en bewust te worden. Maar lichte fouten voeren de zuiverder-geboren ziel alreeds tot bezinning. | |
[pagina 171]
| |
Ieder welgeboren mensch leeft naar vaste innerlijke wetten. Op een gegeven oogenblik wordt iedere ziel rijp voor dezelfde groote gevoelens, en openbaart aan zichzelf dezelfde eeuwige waarheden. Zelfs een ziel, die zich geschonden heeft, | |
[pagina 172]
| |
maakt dezen wetmatigen groei nog door, echter op de wijze van een verschrompelde plant, en met de steeds stijgende pijn van het bewustzijn, wat het had kùnnen wezen. | |
[pagina 173]
| |
De ziel is geluk. De ziel te voelen leven, is het elementaire geluk. Een zuiver-geboren ziel schept zich altijd geluk: 't zij in de liefde tot de menschen, 't zij in de liefde tot God. | |
[pagina 174]
| |
Hoe zuiverder een ziel geboren wordt, des te lichter lost zich het levensprobleem voor haar op. | |
[pagina 175]
| |
De vele schoone vrouwenzielen, voor wie het levensprobleem ternauwernood schijnt te bestaan, hebben dit levensprobleem niet ontweken, doch hebben het reeds opgelost, voor zoover om te leven noodig is. Zoo niet door bewustzijn en gedachten, dan toch door hun leven. | |
[pagina 176]
| |
Iedere nieuwe phase van ontwikkeling kan de mensch slechts binnentreden door de nederigheid. | |
[pagina 177]
| |
Wat de overgang van een oude phase tot een nieuwe phase voor den mensch zoo pijnvol en moeilijk maakt, is het feit, dat iedere oude phase van ontwikkeling tot een zekere volkomenheid moet gekomen zijn, aleer de nieuwe in kan treden, en | |
[pagina 178]
| |
dat iedere volkomen ontwikkeling hoogmoed doet ontstaan. Van den ouden hoogmoed tot een nieuwe nederigheid over te gaan, is zeer zwaar. Vermoeienis dwingt den mensch ertoe. | |
[pagina 179]
| |
Misbruik van het woord is ontucht van den geest. | |
[pagina 180]
| |
Het noodlot voor den mensch is niet zijn gemis aan geluk. Zijn noodlot wordt meestal: het gemis aan geluk niet zoolang te kunnen verdragen, tot het weder zijn intrek in hem neemt, en het groote verlangen te laten ontbinden tot vele kleine lusten. | |
[pagina 181]
| |
Dat de gezuiverde of zuivergebleven ziel geluk is, dat het geluk moet komen, niet vanuit de omstandigheden, doch vanuit de ziel zelf, wanneer zij zich ertoe bereidt en weet te wachten en zich weet te onthouden, dit is de waarheid, die van groot belang is voor den nieuwen tijd, en die alle opvoeding beheerschen moest. | |
[pagina 182]
| |
Wat kan mij het leven nog brengen aan geluk, is de vraag die tallooze malen gesteld wordt en aan tallooze levens noodlottig is geworden. De omgekeerde stelling van dezelfde vraag: ‘welke wetmatige veranderingen zal het element “ziel” in mij nog moeten doormaken,’ zou tallooze levens kunnen redden. | |
[pagina 183]
| |
Wanneer de ziel zich zuiver houdt, zoo dwingt zij daardoor het leven, haar het geluk te geven. | |
[pagina 184]
| |
De ziel zelf is geluk. Doch aan het leven wordt zij zich dit geluk bewust. | |
[pagina 185]
| |
Wanneer een ziel haar rijpheid voor een nieuw geluk bereikt heeft, dan geeft het leven haar duizend omstandigheden, duizend aanleidingen voor ééne, om aan zichzelve dat geluk te baren. | |
[pagina 186]
| |
Het leven te ontwijken om de onvermijdelijke gevaren des levens, is het gevaarlijkste wat een mensch kan doen. | |
[pagina 187]
| |
De vreugden en moeiten van het gewone leven zijn voor den mensch juist genoeg, om hem de zielskrachten te doen ontplooien, en hem de wijsheid te doen vinden, die om zuiver te leven noodig zijn. In dit opzicht is de economie van de natuur verwonderlijk. | |
[pagina 188]
| |
De buitengewone mensch stijgt slechts na de volkomen aanvaarding, en door de volkomen ontginning van het gewone leven, tot het buitengewone leven. | |
[pagina 189]
| |
De hoogmoed van den modernen mensch stootte het gewone leven terug, terwille van meer wijsheid en meer leven. En hij verdwaalde in een schimmenrijk van verstand en driften. | |
[pagina 190]
| |
De grootste ontdekking van den nieuwen tijd is de her-ontdekking van het gewone leven. | |
[pagina 191]
| |
Binnen den kring van het hem gegeven aantal levensjaren, kan de mensch eenige malen jong zijn, van middelbaren leeftijd wezen en grijsaard worden. | |
[pagina 192]
| |
In iedere der drie levensstaten, waarin de mensch kan leven, is werken de eenige en universeele uitredding: zoo de mensch geen geluk heeft, belet het hem te vertwijfelen; zoo de mensch geluk verwacht, belet het hem zich in vruchtelooze afwachting te verteren, en zoo de mensch geluk heeft, belet het hem van dat geluk vermoeid te worden. | |
[pagina 193]
| |
Goed beschouwd, is er geen Europeesch denker, die zich heeft kunnen weerhouden, om de mogelijkheid tot het geluk in de liefde te stellen, omdat op een gegeven oogenblik van rijpheid de ziel van iederen mensch deze waarheid aan het | |
[pagina 194]
| |
bewustzijn baart, open-baart. Wat verschilt, is slechts de bepaling, hoever de mogelijkheid van het geluk der liefde in dit leven reikt. Pessimisme en optimisme is dus in den grond een graadverschil in de waardeering der liefde. | |
[pagina 195]
| |
Doorgevoerde zelfontleding geeft den mensch veel te weten omtrent den mensch in 't algemeen, maar over zichzelf in 't bijzonder komt hij niets te weten. | |
[pagina 196]
| |
Wat de waarde van een mensch bepaalt, zijn niet zijn eigenschappen zelve, maar de onderlinge verhouding dier eigenschappen. Deze verhouding der eigenschappen vormt eerst het levende geheel zijner menschelijkheid, en dit levende geheel kan slechts door anderen waargenomen worden, nooit door hemzelf. Gelijk | |
[pagina 197]
| |
de spiegel hem een vreemdverstard beeld geeft van zijn uiterlijke verschijning, zoo geeft hem de zelfontleding een vreemdverstard beeld van zijn innerlijk wezen. Spiegel en de zelfbespiegelende geest geven den mensch een aantal trekken van zichzelf te kennen, nooit het levende geheel van lichaam en van geest. | |
[pagina 198]
| |
Wat valsche lof en valsche blaam zoo gevaarlijk veel vat geeft op den mensch, is het feit, dat hij zich heimelijk alreeds méér goeds heeft toegeschreven, en zich van méér kwaads beticht, dan anderen hem ooit kunnen doen. |
|