Kompleete dichtwerken. Deel 3(1863)–Isaäc da Costa– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 331] [p. 331] Stilte. Geen wolkje dreef er aan den hemel, Geen windje suisde er in de blaân, En als een spiegel glad en effen, Stond de onbewogen Oceaan. Daar streefde 't vaartuig onbekommerd De blaauwe baan der baren door, By wier door niets gestoorden vrede Het weekste hart zijn vrees verloor, Het moedigste vergeefs een voorwerp Ter koeling van zijn strijdlust zocht. Ik luisterde, en vernam geen murmling, Geen zuchtjen op het zilten vocht, Geen aanval, neen! van kokend zeeschuim Op de onverzettelijke rots; Maar louter vrede en zamenstemming, By staking van het golfgeklots, [pagina 332] [p. 332] Had overal den kamp vervangen Der elementen met elkaâr, En stil was 't strand, waarop de vloed wies Met naauwlijks opgezette baar. My dacht, geen dag was immer schooner, Geen gouden zonneschijf bescheen Met rijker stralen ooit te voren Het lachend landschap om ons heen.... Daar lette ik eensklaps op den zeeman, Die voor- op voorzorg nam aan boord, - De lange kalmte van den hemel Had hem - verschrikt meer dan bekoord, Die door geen zucht gestoorde stilte Een dreigend zeegevaar voorspeld, Dat luchtazuur, door niets beneveld, Een onvermijdbaar stormgeweld! - De les drong door tot in mijn binnenst, Ik zuchtte diep, want ik verstond! Hoe! aan den zeeman had die lichtglans Aanstaande donkerheên verkond? En my - een oogenblik verheldring Had me aller stormen vroeger woên, Als waar 't in overmoed, vergeten Ja, niet meer mooglijk wanen doen? [pagina 333] [p. 333] Ik dacht alreê mijn boezem veilig Voor 't bloeden van een nieuwe wond, Na al de jammren die 'k doorleefde, Na al de smerten die 'k doorstond. 'k Vertrouwde 't schijnsel, zonder aarz'ling, Van een my vreemde voorspoedzon, Ik waande dat na zooveel woelens De dag der rust voor my begon! Mijn hulk voortaan zou veilig drijven, Tot ze eenmaal havende in het graf..... Ach, anders leerde my het voorbeeld, Dat my de ervaren zeeman gaf. - Heer! vind' in U mijn hart de ruste, Eer 't weder duister om my word'! Heer! zoek' by U mijn ziel de toevlucht, Eer haar de branding overstort'! Te koen, te ruimschoots dorst ik hopen! o! Dat ik, needriger te moê, In U alleen de sterkte zoekend Van 't zelfbetrouwen afstand doe! Naar 't Engelsch. 1851. Vorige Volgende