Kompleete dichtwerken. Deel 1
(1861)–Isaäc da Costa– Auteursrechtvrij
[pagina 376]
| |
Aan Doctor Abraham Capadose.aant.Noch voor u, noch voor my is deze aarde gemaakt,
Noch de droom van haar laffe vermaken!
Onze vleugels gerept! onze boeien geslaakt!
Om een hooger aanschouwing te smaken!
Vliegen we uit naar de Hoop, die de Toekomst omkleedt
Met den weêrschijn van 't schoone Voorleden,
Uit de sombre tooneelen van 't wereldsche leed!
Uit den treurigen kerker van 't Heden!
Ach! uw hart, als het mijn, by het roerend verval,
Dat de Wijsgeer verbeetring moog wanen,
By de kwijnende ziekte van 't menschlijk Heelal,
Werd een bronwel van bloedige tranen!
| |
[pagina 377]
| |
Ja! de hand dezer Tijden is zwaar over de aard!
't Is een herfst, die de bosschen ontbladert!
't Is een winter, die stormen en nevels vergaârt! -
Maar de lente der hemelen nadert!
Treure uw ziel met de mijne over Israëls lot,
't Schuldig kroost der verkorene Vaderen,
't Wederspannig geslacht der miskenners van God
Met het bloed der Profeten in de aderen!
O! hun vleesch is ons vleesch, en hun bloed is ons bloed!
Hun vergrijp is een nacht in onze oogen!
Hun verval is een dolk, en doorpriemt ons gemoed -
Maar herstel is beloofd uit den hoogen!
Treur met my om den Leeuw van ons Vorstlijk geslacht,
Die in Spanje zoo wakker nog brulde,
Dien het West, vol ontzag voor zijne Oostersche kracht,
Met den glans van zijn Ridders omhulde!
Hy viel neêr, en hy slaapt, en zijn glorie heeft uit! -
Maar hy zal, ja! hy zal weêr ontwaken
Op de daavrende klank van 't bazuinengeluid,
Dat den kerker der dooden zal slaken!
| |
[pagina 378]
| |
Welk een hoop, o mijn Vriend! is de hoop die ik zing!
Welk een glans stort zy uit op ons leven!
't Licht des hemels breekt door in d' etherischen kring,
Dien wy lovende zamen doorzweven!
Blijf my by in dien kring! Blijf my by in die vlucht!
Teedre Vriend van mijn zaligste dagen!
Eén in bloed, in geloof, in verwachting, in zucht,
Moeten de eigenste wieken ons dragen!
Blijf my by met uw edel en dichterlijk hart,
Met uw schittrend verstand, met uw voorbeeld;
Gy, wiens lijdzaamheid, juichend by 't nijpen der smart,
Nooit wanhopig uw noodlot veroordeelt!
In de dorre woestijn van den weg naar het graf,
Is me uw vriendschap een smeltende regen!
By de stormen des Lots in dit leven van straf,
Is me uw vriendschap een schuilplaats! een zegen!
Aan den overkant eerst van het graf, dat ons beidt,
Stroomt de bron, naar wier laving wy smachten;
En de Tempel der Godlijke onsterfelijkheid
Is 't gebouw, waar wy rust in verwachten!
| |
[pagina 379]
| |
Al de vreugd, al de smart van dit nietige stof
Wordt gelouterd, versmolten, verloren
In de bruischende zeeën van eeuwigen lof,
Dien de zielen der Zaligen hooren!
Doch de vriendschap, die hier onze harten verbond
In den naam van den God onzer Vaderen,
Zinkt niet weg in den schoot van den gapenden grond,
Die onze asch in zijn nacht zal vergaderen!
|
|