| |
| |
| |
Vrijheid.
Odi profanum vulgus.
horatius.
Het oproer heeft zich door de volken
Als een verslindend vuur verspreid!
Een woeste kreet heeft tot de wolken
Zijn daverenden galm verbreid!
Een leus van waanverstand en logen
Verrijst Godlasterend ten hoogen;
En 't zinneloos Euroop juicht toe!
't Juicht toe, en ziet met gretige oogen
Naar 't uur uit, dat een gruwzaam pogen
Het in den afgrond zinken doe!
| |
| |
Om Vrijheid schreeuwen die verwaten,
Om Vrijheid, bandloos als de orkaan,
Die uit zijn kerker losgelaten
Een halve wereld doet vergaan!
Om Vrijheid - van de hemelwetten!
Om Vrijheid - de onschuld te verpletten,
En wat hun driften weêr durft biên!
Om Vrijheid - Koningen te moorden,
En smaad te werpen op Gods woorden,
En geen Jehovah meer te ontzien!
Geen Vorsten! Het zijn dwingelanden!
Geen God! ook Hy is een tyran!
Geen plichten met haar slaafsche banden!
De Wijsbegeerte gruwt er van!
Neen! weg met troonen en altaren!
Worde in het bloed der martelaren,
(Vermeetle dienaars van hun plicht!)
Hun allerlaatste puin verslonden,
En op den bodem, waar zy stonden,
De kerk van Lucifer gesticht!
| |
| |
Gaat! hemelstormers onzer dagen!
Poogt op het voorbeeld van uw' Held
Op God de zege weg te dragen,
Het zij door list dan, of geweld!
't Zij met de wapens in de handen,
Waarmeê hy God waande aan te randen,
En openlijken oorlog deed!
Of met de slangenhuid omtogen,
Die 't eerste menschenpaar bedrogen
En meêgesleept heeft in zijn leed!
Gaat! om de Godsdienst uit te roeien,
Moet ieder middel dierbaar zijn!
Uw zwaard doe bloedrivieren vloeien!
Uw tong verspreide haar venijn!
Bedwingt de snood verleide volken
Met moordschavotten en met dolken,
En wringt den gorgel dicht der deugd!
Of dooft met ijdlen praal van klanken
De Goddelijkste waarheidsspranken
In 't argelooze hart der jeugd!
| |
| |
Veroveringen zult gy maken!
(De Hemel heeft het voorbestemd!)
Tot dat de Wreker zal ontwaken,
En d' opstand van Zijn schepping temt!
Die tijden zullen zich vervullen!
De leeuw der gramschap Gods zal brullen,
En u verstijven doen van schrik!
En uw rampzaal'ge volksverlichting
En uw verfoeibre waanzinstichting
In 't niet doen zinken met één blik!
Want Hy, Hy leeft, de God der goden,
De Heer, de Rechter van 't Heelal,
Die de overtreding van de snooden
Duldt en herstelt, maar straffen zal!
Wee u! Hy leeft, de onzichtbre Koning,
Die Dagon in zijn godenwoning
Tot stukken brijzelt zonder strijd!
Ontbindt u, woedende kohorten!
Want ook uw Dagons zullen storten,
Afgodendienaars van mijn tijd!
| |
| |
Maar gy! onnoozlen en verblinden,
Wie een misbruikte naam verleidt,
Die Waar- en Vrijheid waant te vinden
In 't spoor der ongerechtigheid!
Breekt los in 't eind van uit die banden,
Waar filozoofsche dwingelanden
Uw ziel in boeien aan den grond!
Rukt af den blinddoek van uw oogen!
Aanschouwt de waarheid in den hoogen!
Aanbidt den God, die ze u verkondt!
Aanbidden, loven, en gelooven, -
Ziet daar den sleutel van 't Heelal!
De zon van kennis, die van boven
Op den getrouwen stralen zal!
Ten spijt van dwaze Liberalen,
Den dwang, de drogreên, en het smalen,
Waarmeê zy heerschen over de aard,
Aanbidden, loven, en gelooven,
En hun ontmenschte leus verdoven,
Dit is een Vrijheid, onzer waard!
| |
| |
Voor my! één doel slechts heeft mijn leven!
Eén uitzicht vult geheel mijn ziel!
En moog my de adem eer begeven,
Dan dat dit uitzicht my ontviel!
't Is: met der Dichtkunst geestverrukking
Het Ongeloof en zijn verdrukking
Om ver te stoten van zijn' troon!
Hy, die de Goliaths doet treffen,
Kan de aard van 't ongeloof ontheffen
Door éénen dichterlijken toon!
|
|