| |
| |
| |
Publieke opinie.
De publieke opinie der aarde bespotte den rechtvaardigen Noach; en
de zonen der menschen, verzonken in ongeloof en wellust, hielden zijne
openbaringen voor dweepery, waarmede men zich vrolijk maakte, doch die men te
wijs was om in ernst van eenig gewicht te beschouwen. De zondvloed kwam, en
oordeelde tusschen éénen en velen.
De publieke opinie in Sodom en Gomorre was aan de
allerafschuwlijkste ontucht overgegeven, en de tijdschriften van die steden
(indien zy, gelijk thands, de tolken wilden wezen van het algemeen
volksgevoelen) hadden het den ouderwetschen Loth zeer kwalijk genomen, dat hy
het voor zijn deur vergaderde volk met de uitlevering van zijne hemelsche
gasten niet te wille stond.
De publieke opinie der Joden in de woestijn hield | |
| |
het
daarvoor, dat het hun veel beter geweest ware door Jehova's hand niet verlost
te zijn, maar in Egypte te zijn gebleven, dan op Zijne Genade te betrouwen; en
het was die zelfde publieke opinie, die God telken reize verzocht, die de
oprichting van het gouden Kalf vorderde, en, by ieder niet terstond voldaan
verlangen, met den weldadigen God zijner Vaderen twistede, en Zijne wegen
verliet.
Het was de publieke opinie, die de Profeten in Jerusalem steenigde
en doodde, om dat zy niet hare tolken wilden zijn, maar die van den God der
Waarheid, door wien zy gezonden waren.
Het was de publieke opinie, die in Maria's Gezegenden Zoon, den
Zaligmaker en Messias van Israël weigerde te erkennen, om dat Hy niet was,
gelijk zy Hem wilden zien, en gelijk hare aardsche denkbeelden Hem aan de
verbeelding hadden voorgesteld.
Of verkiest men voorbeelden uit de Heidenen? Het was de publieke
opinie van het beschaafde Gemeenebest van Athene, die haar redder Miltiades in
de gevankenis liet omkomen, die Aristides verbande, die Socrates ter dood
veroordeelde; het was de publieke opinie die te Rome den verrader en
kindermoorder Brutus byviel, en Rome onder het ondraaglijk juk der patricische
dwingelanden bracht.
Het was ten allen tijde en overal de publieke opinie, die, aan haar
zelve overgelaten, alle kwaad | |
| |
berokkende, alle ongerechtigheid
lief had, schijnbare verdienste huldigde, waarachtige nederige braafheid,
eerlijkheid, rechtschapenheid, en godsdienstigheid miskende, vervolgde,
mishandelde. Dit is een feit, zoo onwedersprekelijk als bedroevend voor den
hoogmoed dezer eeuw. Doch het blijft eene waarheid, wat men er ook tegen moge
hebben. En waar van daan dit verschijnsel? De Godsdienst zal het ons verklaren.
Het is om dat de mensch uit zijn staat van rechtheid is vervallen, het is om
dat het gedichtsel van 's menschen harte alleenlijk boos is, het is om dat het
niet mogelijk is voor den mensch zonder de allesvermogende en allesherstellende
Godlijke Genade recht te oordeelen, recht te handelen, recht te willen. De
menschlijke maatschappy kan derhalve niet door haar eigen gevoelen (al ware het
mogelijk die zoogenaamde publieke opinie te kennen) bestierd worden, of, waar
dit gebeurt, daar gebeurt onrecht, boosheid, godloosheid. Daarom moet zy
bestierd worden van hooger hand, van God, door de machten, welke God (het zij
middelijk of onmiddelijk) boven zijne schepselen heeft gesteld. Deze moeten de
publieke opinie leiden, zuiveren, heiligen; aan zich zelve overgelaten staat zy
tegen den hemel op, en de maatschappy stort noodzakelijk in een onoverzienbaar
verderf en kan aldus niet blijven bestaan.
En echter, o gruwel! is het in deze op verlichting zoo hoogmoedige
eeuw algemeen aangenomen (het geen onze Voorouders sidderen zouden te hooren)
dat de publieke opinie de richtsnoer behoort | |
| |
te zijn van de
handelingen en voorzieningen der regeringen. De Vorsten moeten thands wetten
maken, vrede of oorlog besluiten, strengheid of zachtheid gebruiken, naar mate
het (niet de wel begrepen belangen van het volk, en daarover kan noch mag in de
daad het volk-zelve oordeelen) de geliefkoosde meeningen van zommige
roemzuchtige woelgeesten of fortuinzoekers, wier gevaarlijke invloed de
publieke opinie verleidt, verderft, en medesleept, gelieven voor te schrijven.
Zoo mogen dan ook de leeraars van het Evangelie niet den Gekruisten Christus
prediken, maar alleen dat weinige, hetwelk in Zijne leer nog de eer heeft niet
te zeer aan het gevoelig wijsgeerige oor der gezagvoerende vrijheidschreeuwers
te mishagen. Van daar, dat zich elendige dagbladen over bijna geheel Europa de
macht aanmatigen om over de betrekkingen, de plichten, en de rechten van alle
Vorsten en Overheden meesterachtig en naar hunne altoos partydige en eenzijdige
wijze van zien te beslissen; en, het geen nog schreeuwender is, tegen de
oproerige taal van zulke wezens, die men gestreng behoorde te tuchtigen, huurt
men met geld wederom andere dagbladschrijvers, niet om de waarheid en het recht
der Overheden krachtdadig te handhaven, niet om het ongelukkige volk te rug te
brengen van de verschriklijke dwalingen, die de onbeperkte vrijheid van de
drukpers in deze rampzalige tijden verspreidt en verkondigt, maar om dezen of
genen ministerielen maatregel of persoon te verdedigen, en dat wel op grond
wederom van hunne onderwerping aan de opgeworpen rechtbank der publieke opinie.
Want | |
| |
niet het recht, niet de innige wijsheid of billijkheid der
zaak doet meer iets af ter beslissing, maar wel het geschreeuw van een
verdwaald volk, dat heden een Constitutionelen Koning wil, om hem morgen naar
het schavot te brengen, en een dag later zijne zoogenaamde vertegenwoordigers
den zelfden weg te doen gaan; om eindelijk, na stroomen van onschuldig bloed te
hebben vergoten, de slaaf te worden van den eersten behendigen gelukzoeker,
die, inwendig om de dwaasheden van het misleide volk lachende, daarin evenwel
zoo lang deelt, tot dat hy zijn doel om het meester te worden bereikt heeft,
als wanneer alle de fraaie theorien van de rechten van den burger en den mensch
hem niet zullen beletten de allerafschuwlijkste dwinglandy te oefenen. Wy
hebben het voorbeeld gezien. Men kan daar niet genoeg op te rug wijzen. Doch
vruchtloos! Europa wil vrij zijn van God, van zijne Vorsten, en van zijne
Wetten. Wee haar, wanneer haar wil zal geschieden!
Wel aan dan, gy, Vorsten, wien God in deze hachelijke tijden den
scepter toevertrouwd heeft om uw moed en vertrouwen in Hem op den proef te
stellen! Staat op en duldt niet, dat door middel van een bedrieglijk en ter
dood toe vleiend sofisme alle de banden, die de menschen onderling en te
zamen met den hemel vereenigen, wegvallen. Het is uw plicht u boven de publieke
opinie te verheffen; niet door haar bestierd te worden, maar haar te bestieren;
en daartoe alle die middelen in het werk te stellen, die uw geweten en uw van
God | |
| |
afkomstig recht u aan de hand zullen geven. Geeft der jeugd
leeraars, die haar geen heidendom onderwijzen, geen vrijgeestery, geen
Godverzaking uit de schriften van die zoogenaamde wijsgeeren, die zich hebben
verklaard te zijn vijanden Gods, maar zulken die het beginsel der wijsheid in
de vreeze des Heeren zullen leeren zoeken, niet, die haar eene hersenschimmige
gelijkheid en vrijheid prediken, maar de broederschap, die in Jezus is; niet,
die haar de beste wijze leeren, om fortuin te maken en groot te worden in de
wereld, maar die haar leeren, ieder in zijn stand te vrede te zijn, en ieder in
zijne betrekking getrouw te zijn aan de dagelijksche plicht. Temt die
noodlottige vrijheid van de drukpers, waar door ieder kwaad beginsel,
naauwlijks in de hersenen van een kwaadwilligen of dommen filosoof uitgebroeid,
dadelijk in het oneindige vermenigvuldigd wordt, om by ieder, die het verneemt,
de zaden van boosheid en afval aan te kweeken en in het wilde te doen
opschieten. Gy moogt het niet dulden, dat een hoop elendige broodschrijvers
ongestraft en ongehinderd met al wat goed, en recht, en heilig is, den spot
drijve; en heethoofdige jongelingen met het bedriegelijke uitzicht op eene
verderflijke vrijheid verleide en trouwloos make aan God en aan hunne roeping!
Gy moogt de zoodanigen niet met eereteekenen en onderscheidingen vereeren en
aanmoedigen voor het oog des gantschen volks, die niets anders trachten dan,
onder den schijn en het voorgeven van een menschlievend liberalismus, uwe troonen te ondermijnen, en het fraaie ideaal van een gemeenebest zonder
| |
| |
Godsdienst te verwezenlijken. Gy kunt hunne pogingen verijdelen,
niet door menschlijke Verbonden (want die zijn ongeoorloofd in de zaak van
Godsdienst, en Godsdienstige orde) maar door standvastige volharding in al het
geen ware Vorstenplicht u voor zal schrijven. God is uw Rechter, en
God-alléén! Zoo vreest dan niet, dat een blinde hoop omgekochte,
misleide of verdorven schreeuwers uwe rechtvaardigheid voor dwingelandy
uitkrijte; zoo gy wel doet voor het aangezichte Gods! Maar vreest veeleer het
strenge Oordeel, waar voor gy eenmaal met den minsten uwer onderdanen zult te
recht staan, wanneer gy een ijdele volkslof en de toejuiching van een
diepvervallen bende Godslasteraars en vrijheidschreeuwers zoudt koopen voor het
geen u meer behoort te zijn, dan uw rang, uw macht, uw bloed, en uw leven, voor
het welbehagen van God, en Zijn Gezalfden Zoon, die u beveelt te waken voor de
schapen, die Hy zich vergadert over de aarde, voor de kleinen, die Hem lief
hebben, en die niet strafloos op de wereld (maar in deze tijden minder dan
ooit) zullen zijn geërgerd geweest!
En gy allen, weldenkenden! die invloed hebt op het hart en op het
verstand van uwe kinderen, kweeklingen, onderhoorigen, bloedverwanten,
vrienden! Verkondigt de Waarheid moedig en aanhoudend, en vreest de haat, noch
de bespotting der wereld! Het is thands tijd van spreken. Een hooger macht is
met ons!
|
|