Bezwaren tegen den geest der eeuw
(1823)–Isaäc da Costa– Auteursrechtvrij
[pagina 42]
| |
Constitutie.In vroeger dagen leidde men den oorsprong der menschlijke maatschappyen af uit de geschiedenissen, die ons de Bijbel van de eerste menschen en van de verspreiding hunner afstammelingen over het aardrijk geopenbaard heeft. Men geloofde, dat geheel het menschdom van één bloed afstamde, en dat de vermenigvuldiging der geslachten, volken en koninkrijken had te weeg gebracht. Men begreep diensvolgens dan ook, niet door eenig verdrag of door zijn vrije keuze, maar door zijne geboorte zelve en door de beschikkingen Gods geplaats te zijn geworden in deze of gene afdeeling van de groote menschelijke familie, en men begreep tevens aan verplichting jegens de maatschappy even zeer te zijn gebonden, men zich aan dezelve dooreen uitdruklijk verdrag had onderworpen. In die tijden dachten zoo wel geleerden als on- | |
[pagina 43]
| |
geleerden, zoo wel onderdanen als machthebbers, naar den eenvoud van een gezond verstand en de verlichting des Bijbels schier eenstemmig over dit punt. In onze tijden (in welke men niet meer als voorheen om een goed Rechtsgeleerde te zijn het Roomsche Recht grondig behoeft te kennen, maar, zonder ooit van Ulpianus, Modestinus, of Theophilus gehoord te hebben, volstaan kan met het napraten der ijdele theoriën van het zoogenaamde natuurrecht, en der machtspreuken van Montesquieu, Rousseau, en hunne Duitsche, Engelsche, en Fransche mededweepers) in onze tijden is het zoo verre gekomen, dat zelfs zoogenaamde Rechtsgeleerden eene figuurlijke of verbloemde manier van zich te kennen te geven tot een werkdadig en wetenschaplijk rechtsbeginsel hebben gemaakt, het welk zy in blinden ijver op de belangrijkste en heiligste betrekkingen van den mensch hebben toegepast. In onze tijden is het eene (by verdrag) aangenomene waarheid, dat de maatschappy haren oorsprong heeft in een verdrag. Want de oorspronklijke staat des menschen is, volgens deze theoristen, die afgrijsselijke natuurstaat geweest, waarin de mensch verre beneden het verachtelijkste dier staat, en waar tegen zoo de gewijde als de ongewijde geschiedenis, zoo het gezond verstand als de ondervinding eenparig getuigenis geven, als hebbende nooit bestaan dan in de gekrenkte hersenen van zommige rampzalige filosofen. Uit dezen natuurstaat zouden zich de menschen by verdrag tot eene geregelde maatschappy (naar de verschillende keuze der verdragende partyën in den vorm van eene monarchy, aristocratie, of democratie) | |
[pagina 44]
| |
vereenigd hebben, en onderling hebben vastgesteld, dat voortaan het recht van den sterkste niet meer zou gelden, maar dat ieder, met verzaking van zijn byzonder belang, zich zoude onderwerpen aan de, wetten van algemeen voordeel, billijkheid, en zelfs zedelijkheid. Zoo deed dan de sterkste vrijwillig afstand van de meerderheid, die hem zijne grootere krachten verzekerden, zoo deed ieder byzonder mensch afstand van alle neigingen, alle driften, alle eigen begrippen, alle vooroordeelen, alle inwendige boosheid, en vooral alle eigenbelang, ten beste van het algemeen; en dit alles ging by verdrag toe, ofschoon de verplichting om aan een verdrag getrouw te blijven eerst door de oprichting der maatschappy geboren werd, - Doch op zulke kleinigheden letten die groote vernuften niet, die de zaken in massa zien, en het aan de dweepers en onverlichten overlaten om na te denken, of zy in detail uitvoerlijk, mogelijk, en zamenhangende zijn. Wat verblindheid is deze! Is het dan zoo bezwaarlijk te bevatten dat wy, en onze voorvaderen als wy, in een reeds bestaande maatschappy, door de natuurlijke vermenigvuldiging van den eersten mensch geboren zijn, geenszins haar hebben kunnen stichten of vestigen? En is het niet eene waarheid, die den onbevooroordeelde voor oogen springt; dat wy door onzen vrijen wil of dien onzer voorouders even weinig leden van den staat zijn, als wy het om die reden van de Schepping zijn? Wy worden geplaatst, en plaatsen ons zelve niet in de betrekkingen, die ons plichten opleggen; en de verplichting van | |
[pagina 45]
| |
den burger jegens den Staat is even zoo weinig het gevolg van een voorafgaand verdrag, als die van een kind jegens zijne ouders, tot welke het noch met zijn wil, noch met zijn weten in betrekking is gebracht. Of bestaan er wellicht geen andere bronnen van plicht en recht, dan Verdragen? De Romeinsche Rechtsgeleerden dachten er anders over. Doch die halzen wisten ook niet wat party men ter bevordering van allerlei heerschzuchtige en oproerige oogmerken trekken kon van eene leer, waardoor alles wordt te rug gebracht tot den uitgedrukten of onderstelden wil van den mensch, zonder dat hy aan dien van een hoogere macht iets toe te schrijven hebbe. Doch wy zijn wijzer: wy verklaren alles uit verdragen, en wat wy niet verklaren kunnen, dat ontkennen wy! By verdrag hebben de natuurmenschen zich tot eene maatschappy vereenigd; by verdrag hebben zy zich zelve eene zedelijkheid en eigen gerechtigheid voorgeschreven; Ga naar voetnoot* by verdrag hebben zy bepaald, wat schoon of onschoon zoude heeten en wezen; by verdrag hebben zy alle de artikelen van Waarheid, Schoonheid, en Recht vastgesteld, zoo voor geheel het menschdom in het algemeen, als voor iedere natie, en iedere maatschappy in het byzonder. Met verdragen worden | |
[pagina 46]
| |
de dingen des hemels als die der aarde voor elk bevattelijk. Is het ook niet ten gevolge van een verdrag, dat de zuigeling de melk geniet, die hem de moederborsten aanbieden? Is het niet ten gevolge van een verdrag, dat het kind zijne vermogens ontwikkelt, en opgroeit? Is het niet ten gevolge van een onderling verdrag dat de saisoenen elkander opvolgen? Heeft zich de aarde niet by verdrag verbonden, in een jaar rondom de Zon te wentelen, en, by een verdrag met zich zelve, (want dit kan niet vreemd zijn in een eeuw, waarin de plichten tot zich zelven zoo groot een rol spelen) binnen vier en twintig uren om haren as? Is het eindelijk niet ten gevolge van een verdrag, dat de Almachtige bestaan mag, wien dan ook het Fransche volk onder Robespierre wel heeft gelieven voor bestaande te erkennen? Doch, by al den onzin, dien dit belachlijke en tevens betreurenswaardige denkbeeld van maatschaplijk verdrag heeft te weeg gebracht, is geen gevoelen bedrieglijker, gevaarlijker, afschuwlijker, en tevens meer algemeen in onze dagen aangenomen, en met meer woede voorgestaan, dan dat van de Oppermacht des volks, en van de oorspronklijke ondergeschiktheid van alle Vorsten en Overheden aan die Oppermacht, welke zy alleenlijk heeten uit te oefenen, en voor welker uitoefening zy in zoo verre aanspraaklijk aan het volk gesteld worden, dat hunne macht in 's volks boezem te rug keert, zoo dra het begrijpt, dat aan de voorwaarden, waaronder de Overheden aangesteld zijn, niet vol- | |
[pagina 47]
| |
daan wordt, en dat tot zulk een begrip het volk al zeer ligt overgehaald kan worden, heeft de ondervinding op eene bedroevende wijze genoeg bewezen. Uit dit beginsel volgt onmiddelijk, dat de richtsnoer van den Vorst niet meer het waarachtige belang zijner Onderdanen zijn moet, maar wel de geliefkoosde gevoelens van een wufte menigte, of van hare dweepende of door heerschzucht vervoerde leiders, die haar tot werktuig maken van de goddelooste en verfoeilijkste ontwerpen tot afschudding van alle beginselen van gerechtigheid en van gehoorzaamheid. Geheel anders was het gevoelen der Vaderen over den oorsprong van de macht der Overheden. By hun was de eerste Koning, niet een gelukkig soldaat (gelijk het de ligtzinnige, oppervlakkige, en in goddeloosheid onvergelijklijke Voltaire uitdrukt), maar een vader, die naar het beeld des Vaders in de hemelen zijne kinderen regeerde, en naar wiens beeld de Koningen over de uitgebreide huisgezinnen, die men Volken noemt, regeren moeten, het zij God hun door de geboorte, of door eeneonmiddelijke roeping, zalving, en krooning, of eindelijk middelijk, door de kennelijke bestiering der gebeurtenissen de oppermacht in handen geeft. Zoo zijn zy dan aan God alleen verantwoordlijk, voor hun geweten en voor het toekomende oordeel, niet aan menschen, voor een oproerige vergadering en voor een opgeworpen rechtbank. Aan deze Vorsten en Overheden hield men kinderlijken eerbied verschuldigd te zijn; onschendbaar waren hunne personen, onwederstaanlijk hunne bevelen, onherroeplijk hunne | |
[pagina 48]
| |
macht, ten zij die zich in openbare tegenstrijdigheid bevonden met Gods geschreven Woord, of met Zijnen kenlijken wil, dat is, ten zij dezelve gericht waren tegen den genen, van wien alle machten afkomstig zijn. Ga naar voetnoot*. En dit gevoelen was wederom op den Bijbel gegrond. De Zaligmaker had gezegd: Geeft den Keizer, dat des Keizers is. De Apostel Paulus: Alle ziele zij den Machten over haar gestelt onderworpen. Want daar en is geen Macht dan van Godt; ende de Machten die daer zijn, die zijn van Godt geordineert. De Apostel Petrus: Zijt alle menschelijke ordeningen onderdanig, om des Heeren wille: het zij den Koning, als de opperste macht hebbende. Het zij den stadhouderen, als die van hem gesonden worden, tot straffe wel der quaetdoenders, maar tot prijs der gene, die goet doen. Want alsoo is 't de wille Godts, dat gy weldoende den mont stopt aan de onwetentheid der dwase menschen: Als vrije, ende niet de vrijheid hebbende als een deksel der boosheit, maar als dienstknechten Godts. Eert een yegelick: hebt de broederschap lief: vreest Godt: eert den Koning. Ga naar voetnoot† | |
[pagina 49]
| |
En wat stelt men nu tegen dit alles, als triumferende, over? Een tooverwoord: constitutie. Engeland heeft eene Constitutie: (Engeland zegt men) is aan die Constitutie bloei, welvaart en vrijheid verschuldigd: Derhalve moet ieder ander volk met eene Constitutie even zeer bloeien, welvarend en vrij wezen; en zonder zoodanig een Constitutie is er geen heil voor de volken te wachten!! Post hoc, ergo propter hoc! Zoo spraken de kwakzalvers ten allen tijde. Maar men denkt niet na, dat diezelfde Engelsche Constitutie niet a priori is opgesteld en aangenomen, maar langzamerhand als door zich zelve is gevormd en tot een zekere rijpheid, na vele jaren, gevorderd. Hoe zal men zich nu dezelfde heilzame gevolgen. durven beloven van een haastig opgesteld Reglement, bestaande uit eenige honderd, door menschelijke voorzienigheid berekende gevallen en uit bepalingen, waarvan de mogelijkheid van uitvoering zeer twijfelachtig, en de wijze van uitvoering althands geheel onbekend en onzeker is? Men vergeet voorts, dat die zelfde zoo hoog geroemde Constitutie van Engeland, op wier model | |
[pagina 50]
| |
men zoo oneindig vele nieuwe op het vaste land gesneden en versneden heeft, door haar eigen voornaamste staatsmannen dikwijls is beschouwd geworden als eene allervreesselijkste hinderpaal aan de behoorlijke ontwerping en uitvoering van de allernoodwendigste staatsmaatregelen. Daar van daan in de eerste plaats, het opschorten van het grondbeginsel zelve der Constitutie in alle tijden van nood en gevaar; in de tweede plaats, de verregaande kwade trouw, waartoe zich de Engelsche Ministers gedwongen achten in hunne openingen aan de beide Huizen van het Parlement; en in de derde plaats, de schandelijke, oneerlijke, en zedelooze wijze, waarop niet alleen de verkiezingen der zoogenaamde volksvertegenwoordigers geschieden, maar ook waarop de stemmen gewonnen worden, om het Ministerie tegen de oppositie staande te houden; om van duizend andere misbruiken te zwijgen, die, terwijl zy het ongenoegzame eener Constitutionele regeling ter voorziening in de eerste vereischten van eene behoorlijke regering overvloedig bewijzen, tevens op de eerlijkheid en zedelijkheid van het volk den allerverderflijksten invloed noodzakelijk moeten uitoefenen. Maar, wel verre dat deze misbruiken de oogen zouden openen van de verblinde aanhangers aller nieuwigheden en schijnverbeteringen, verdiepen zy zich daar door te meer in hunne jammerlijke vooroordeelen, en verbeelden zich dat de zaken des te beter zouden gaan, indien de volksvertegenwoordiging nog meer dadelijk en onmiddelijk plaats had, en zy schijnen niet te kunnen begrijpen, dat de vermelde misbruiken in den aart | |
[pagina 51]
| |
zelven van het Constitutionele stelsel liggen niet alleen, maar ook dat eene vertegenwoordiging, waardoor de wil van het volk waarlijk kenbaar, uitvoerlijk, en bewerkstelligd zoude kunnen gemaakt worden, eene ongerijmdheid en onmogelijkheid is, die alle denkbare Engelsche, Spaansche, of Americaansche Constitutien nimmer zullen aannemelijk maken, dan voor de dweepende verbeeldingskracht en de heerschzuchtige ontwerpen van eigen grootheid der zoo hoog geroemde Liberalen onzer dagen. Wat is dan dat fraaije stelsel van Constitutionele verdragen tusschen Vorsten en Volken, waar door de eersten verhinderd zouden worden hunne macht te misbruiken; wat is het, indien het blijkt onuitvoerlijk te zijn? Want wie zal oordeelen of de Vorst wezenlijk schuldig is aan de overtreding van een artikel der Grondwet? Het volk? Zoo zoude het in dezelfde zaak Rechter en Party wezen. Of bestaat er eene hoogere rechtbank op aarde, waarvoor het zijnen Vorst van willekeur of misbruiken zal beschuldigen? Immers neen. Hier beslist derhalve alleen het recht dat de overmacht geeft. Zoo lang nu het leger de zijde van den Vorst houdt, zoo kan hy, niettegenstaande alle mogelijke by de Grondwet genomene of onderstelde voorzorgen, zijne macht ongestraft te buiten gaan. Zoodra integendeel het leger (gelijk in Spanje by den opstand van het jaar 1820 plaats had) de party kiest van hun, die zich gelieven uit te geven voor de tolken van den wil des volks, wat zullen den Vorst zijne goede oogmerken, zijne onschuld, zijn wezenlijk gelijk, zijne rech- | |
[pagina 52]
| |
ten tegen eene oproerige menigte, als zy ondersteund wordt door de verleide krijgsmacht, baten? Hoe zoude zich Lodewijk de Zestiende ooit vrij gepleit hebben voor de verfoeilijke vergadering, die hem ter dood veroordeeld heeft, om dat zy het wilde, en om dat zy het door geweld vermocht? En wat zoude het thands den Koning van Spanje baten, al kon hy ook met een uitdruklijk artikel den muiteren, die zich 's Lands Cortes noemen, bewijzen, dat zy wederrechteljk en inconstitutioneel handelen, wanneer zy hem naar hunne wijkplaatsen telkens op de meest barbaarsche wijze medeslepen en daar gevangen houden? Die de macht heeft, dien ontbreekt het aan geen voorwendsel om het misbruik te verbloemen, en men verdraait al zeer ligt den waren zin der wet, wanneer men zijne uitlegging met de kracht der bajonetten weet te ondersteunen Ga naar voetnoot*. Zoo is er dan geen waarborg voor vrijheid en wederzijdsche rechten in een elendig stuk papier, dat door een sterke hand zoo ligt verscheurd wordt; maar de waarborg moet gezocht worden eenig en alleen in het geweten van den Vorst, die voor eene van God ontfangene aanstelling voor Gods vierschaar dan ook verandwoordelijk is. Doch de hevigste voorstanders zelve van den grondwettelijken regeringsvorm hebben ons dit erkend, | |
[pagina 53]
| |
wanneer zy dezer dagen zoo hevig klaagden over de inconstitutionele uitzetting van den Liberalen Manuel uit de Kamer der Afgevaardigden van Frankrijk. Wat heeft hem zijn (voorgewend) recht, wat heeft hem de Grondwet tegen eene meerderheid gebaat, die de krijgsmacht tot haren dienst had? - Maar dit is een misbruik, zegt men. - Het is een misbruik onafscheidlijk van de zaak-zelve, en dat derhalve de grondwet onnuttig en schadelijk maakt, dewijl zy juist daar toe heet ingesteld te zijn, om misbruik van macht te voorkomen. Zoo het nu blijkt, dat zy dit met geene mogelijkheid vermag, wat veiligheid is er dan (zelfs in de onderstelling der Constitutionelen) in dit zoogenaamde verdrag tusschen den Vorst en het Volk, het welk, het zij door openlijk geweld, het zij door list, door omkooping, door kuipery, door kwade trouw, door menschlijke belangen, inzichten en driften, ja zelfs! door bloote onkunde of onverstand der vertegenwoordigers, zoo lichtelijk, zoo dikwijls, en, op den duur, zoo noodwendig, verijdeld wordt? Dan eerst, wanneer men een middel zal uitgedacht hebben om het gantsche volk eenstemmig over zijne waarachtige, of zelfs vermeende, belangen te doen gevoelen, en om dat eenstemmige gevoelen als dan met eene ontwijfelbare zekerheid en met eene wezenlijke goede trouw door vertegenwoordiging kenbaar te maken, dat is te zeggen, wanneer men een volmaakt volk, en volmaakte vertegenwoordigers zonder driften, zonder belangen, zonder dwalingen zal kunnen daarstellen, dan eerst zal ik erkennen dat de Constitutie we- | |
[pagina 54]
| |
zenlijk uitvoert hetgene dat zy belooft, en in de daad dat gene is, waarvoor men haar met zoo veel ijver zedert een halve eeuw overal verkondigt. Tot dien tijd toe vertrouwe ik, met mijn verstand, de veiligheid van den onderdaan eindeloos liever toe aan het geweten van eenen aan God aanspraaklijken Vorst, dan aan den eed, door een Souverein op een menschlijke acte in eene zoo heilige betrekking afgelegd. Maar altoos en in alle gevallen blijft mijn hart een beginsel verfoeien, hetwelk de hulde, aan den Koning der Koningen verschuldigd, op een hersenschimmig wezen, dat men overeengekomen is het volk te noemen, overbrengt, en waardoor de wachters aan de dwalende schapen onderworpen worden, niet aan den oppersten Herder, die hen aangesteld heeft om met rechtmatige kracht en ijver de wolven van hun te weren en te verdrijven, die onophoudelijk op roof en verscheuring uitgaan. Intusschen breidt zich dit afschuwlijke beginsel met de onbegrijpelijkste snelheid en woede naar alle kanten uit. In Engeland bestaat er eene machtige party, die de bestaande Constitutie nog niet genoeg overeenkomstig vindt met hare idealen van oproerige volksvrijheid en verlichting buiten de Godsdienst. Deze ijveren en woelen onophoudelijk om den invloed van het volk (dat is, van eenige volksdrijvers en heethoofdige gelukzoekers) op de beraadslagingen van het wetgevend ligchaam krachtiger te maken; en tot dat einde moet de geheele staat van zaken te onderst boven gekeerd worden. Het zijn de radicalen, door alle standen en rangen der | |
[pagina 55]
| |
maatschappy verspreid, en waaronder zoo wel namen van den hoogsten adel als van het laagste gemeen gevonden worden; ieder met zijn byzonder doel, en byzondere wijze van dweepen, maar allen vereenigd tegen Godsdienst en Maatschappelijke Orde. In America verbeeldt men zich den volmaakten regeringsvorm te bezitten, en men maakt het den goeden Europeanen wijs, (waar van evenwel Ga naar voetnoot* de meesten, wanneer zy dat Utopia bezocht hebben, met geheel andere denkbeelden te rug komen, dan zy er heen gegaan zijn) terwijl men het intusschen in dat zelfde land over een der gewichtigste vraagstukken van het Constitutionele stelsel nog niet eens is, of namelijk de vertegenwoordigers altijd en in alle gevallen den wilhunner committenten moeten uitdrukken, en, by wijze van ruggespraak, telkens over ieder tusschen beiden komend voorval raadplegen, (hetgeen eene volstrekte onmogelijkheid is, althands alle mogelijke kracht in den loop der regering belemmert en wegneemt) dan wel of zy in onvoorziene zaken ook hun eigen persoonlijk gevoelen mogen uitbrengen, (hetgeen in dadelijke tegenstrijdigheid met den aart van het stelsel is). In Spanje heeft men een onding opgesteld, het welk de Constitutie der Cortès heet, het monsterachtigste | |
[pagina 56]
| |
en ongerijmdste stuk, dat bedorven harten en gekrenkte hersenen voor den dag kunnen brengen, en waarby men zich zelve verbonden heeft, ook de verregaandste en blijkbaarste verkeerdheden binnen de eerste acht jaren niet te mogen verbeteren of verhelpen. In Italie schrijven de Carbonari deze zelfde Constitutie, als een Specifiek, aan alle wijsgeerige en verlichte volkeren voor, en zy heeft dan ook, schoon nog onvertaald in de volksspraak, een oogenblik, tijdens den heldhaftigen Napolitaanschen en Piemonteschen opstand, in die landen tot 's volks onheil en verderf het hare gedaan. In Duitschland woelt men mede van alle kanten, om de koninklijke macht en waardigheid te vernietigen; en geheime verbonden, en oproerige leuzen en geschriften zijn overal werkzaam, om jonge lieden op de Academiën, en oude lieden zonder ondervinding, tegen hunne wettige Overheden, tegen de Geopenbaarde Godsdienst, tegen alle van God ingestelde wetten en ordeningen op te zetten en te wapenen. En terwijl men in Europa het voorbeeld geeft van de schandelijkste tegenworsteling aan alle wettige regeringen, scheuren zich de Coloniën al meer en meer van het Moederland af, en verklaren zich onafhanklijk en stichten constitutionele keizerrijken en gemeenebesten, wier grondwetten nog een weinig dwazer en goddeloozer zijn, zoo mogelijk, dan de Europesche. Zoo worden alle banden tusschen de Overheden en de Volken, en tusschen de Volken onderling gebroken, en zoo vermenigvuldigen zich overal driften en belangen, die zich dwarsboomen, en voedsel geven aan de vijandschap, die van nature | |
[pagina 57]
| |
tusschen de menschen bestaat, om oorlogen voort te brengen, aan wier verscheuring geen einde wezen zal, zoo niet de Godlijke Voorzienigheid met de volheid des Tijds tusschen beiden treedt. O verwarring! o kortzichtigheid van menschelijke wijsheid! - En dit heet nu staatkundige verlichting. En evenwel, heb ik brave, welgezinde, Godsdienstige Protestanten zich hooren verblijden in de pogingen van het Zuidelijk Europa tegen hunne Kerkelijke en Wereldlijke Overheden, als of zy de zaak van het zuivere Evangelie en de verspreiding der Hervormde Leer tegen de dwalingen van het Pausdom zouden bevorderen. Ach! dat men van deze begoocheling te rug kwame! Voor God zijn alle dingen mogelijk: maar, naar den mensch, bestaat er misschien nergens een vijandiger geest tegen het waarachtige Christendom, dan by de helden der Spaansche omwenteling. Het is niet tegen de aanmatigingen der Pauslijke stoel, noch tegen het geweld der Inquisitie, (een geweld, dat, zedert vijftig jaren, naauwlijks meer bestaan heeft), dat zich de Constitutionelen van het Schiereiland, en hunne alom verspreide eedgenooten vereenigd hebben. De wegneming dier misbruiken is slechts het voorwendsel van ontwerpen tegen geheel het Christendom gericht, ja! tegen alle Godsdienst, hoe ook genaamd! Men leze hunne Schriften, men hoore (onder anderen) een hunner hoofden betuigen, dat Spanje verstand genoeg bezit, om binnen tien jaren geen God meer te gelooven, men ga den oorsprong en den voortgang hunner gevoelens aandachtig na, men overdenke dat | |
[pagina 58]
| |
de zoogenaamde verlichting der Spaansche Vrijheidshelden uit de, by hun aangebedene, schriften van Raynal, Rousseau, en Voltaire is opgegaan; en men erkenne, dat diergelijke ontwerpen van vrijheid in de daad niet anders zijn dan verbindtenissen tegen den Heere en tegen Zijnen Gezalfden, om hare banden te verscheuren, en hare touwen van zich te werpen. En, is dit zoo, wat heeft dan de zuivere, rechtzinnige leer van Christus Hervormde gemeente met de Deïsten en Atheïsten van het Zuiden gemeen; die, worden zy eens meester, de gruwelen van Pausdom en Inquisitie op eene afgrijsselijker wijze, dan ooit te voren gezien is, zullen hernieuwen, om hunne leer van Verdraagzaamheid en hunne zucht naar wereldsche heerschappy te gelijk over de aarde met geweld te doen eerbiedigen? Maar wy, Nederlanders! laten wy, wier erfgrond de Heere zoo zichtbaar, van de eerste dagen der Hervorming af, heeft begenadigd, laten wy dankbaar zijn, laten wy wijzer zijn! Onze vrijheid zij de Evangelische, niet de filosofische! Eerbiedigen en beminnen wy onzen Vorst, niet als of zijn macht van ons, maar om dat zy van den Hemel is! Aan de Constitutie, die hy ons heeft gegeven, zijn wy, als aan een van den Souverein uitgegaan Reglement van regering, gehoorzaamheid verschuldigd. Doch wachten wy ons haar te beschouwen als een verdrag, dat beide partyen verbindt en wederzijds aan elkander verantwoordlijk maakt. Dit ware eene oorlogsverklaring tegen den God, van wien alléén alle Machten zijn! Ik mag het niet zwijgen, maar | |
[pagina 59]
| |
houde my verplicht het met mond en pen, waar het pas geeft, te verkondigen. De Koning is aan den eed, door hem op de Constitutie gedaan, niet gehouden, zoo dra hy oordeelt (en over dit oordeel is hy voor zijn geweten alleen aanspraaklijk) dat de intrekking derzelve, het zij geheel of ten deele, gevorderd wordt ter handhaving van zijn gezag als Vader, van zijne waardigheid als Vorst, van zijne verpligting als Stedehouder Gods in de wereldlijke bestiering van zijne volken, en van zijne betrekking als Christen Koning, die de Hervormde Geloofsbelijdenis, gelijk zijne Voorzaten, geroepen is aan te kleven en te beschermen! |
|