Bezwaren tegen den geest der eeuw
(1823)–Isaäc da Costa– Auteursrechtvrij
[pagina 12]
| |
Zedelijkheid.Door Godsdienstigheid munt dan zeker de negentiende Eeuw niet uit. Misschien doet zy het door eene hoogere mate van Zedelijkheid boven de dagen der Vaderen. Vele menschen die in de Godsdienst (althans in eene geopenbaarde) weinig stellen, zijn evenwel nog gehecht aan begrippen van Zedelijkheid, en stellen belang in haren toestand, ofschoon (eigenlijk gezegd) alle Zedelijkheid buiten de Godsdienst een onding is, op zijn best genomen, bruikbaar tot instandhouding der maatschappy, maar zeer zeker van geen beteekenis hoegenaamd ter opleiding van den mensch tot eene meer dan aardsche betrekking. Doch ook deze soort van Zedelijkheid, kan die wel met eenige mogelijkheid by de gebeurtenissen, die zedert een halve eeuw de wereld beroeren, gewonnen hebben? Kan, uit den aart der dingen, de | |
[pagina 13]
| |
Fransche Omwenteling en het geen haar heeft voorbereid, doen uitbarsten, en over geheel Europa hare verderflijke zaden verspreiden, kunnen de tegenwoordige staat en stemming van meest alle volkeren, die aan geene Goddelijke noch menschlijke wetten langer willen gebonden zijn, aan hunne Zedelijkheid eenigzins bevorderlijk wezen? Ik vrage het aan alle onpartijdigen: verbeeldt men zich, dat zedert een goddelooze Voltaire zijnen Candide en duizenden helsche schriften van dien aart meer in het licht heeft gegeven, zedert Rousseau zijne onbeschaamde Confessions, Diderot zijn afschuwlijken Jacques le Fataliste, Helvetius, en wie meer tot den verfoeilijken aanhang der zoogenaamde Encyclopedisten behooren hunne hart- en zielverdervende bespiegelingen tegen 's menschen heiligste betrekkingen hebben algemeen gemaakt, zedert deze boeken door geheel Europa worden verspreid, gedrukt en herdrukt, gelezen van geleerden en ongeleerden, van oude en jonge menschen, van mannen en vrouwen, van de hoogste standen der maatschappy en van de laagste Ga naar voetnoot*, zedert een August Lafontaine zich uitput in hart- en verstand verpestende en ontzenuwende Romans, zedert op het voorbeeld van deze menschen duizenden elendelingen zich beijveren de wereld met een onnoe- | |
[pagina 14]
| |
melijk getal van dat soort van geschriften dagelijks te overstroomen, zedert de verzen van Lord Byron en van zijne nog veel dieper vervallen volgelingen over geheel de beschaafde wereld zoo buiten als binnen Groot Brittanje verspreid en bewonderd worden, zedert de laffe theoriën der Duitsche neölogen over het huwelijk en al wat heiligst en Goddelijkst is aan de orde van den dag geweest zijn, om welhaast door nieuwe dwaasheden te worden vervangen, maar niet zonder den verderflijksten indruk te hebben nagelaten, zedert alle soorten van Godslasterende, van zedelooze, van oproerige geschriften, door de met geweld vrij verklaarde drukpers, in het oneindige (schoon in volmaakte evenredigheid met het dagelijksch aangroeiende getal van lezers en lezeressen) vermenigvuldigd worden; verbeeldt men zich (zegge ik), dat zedert dit alles de Zedelijkheid eenige vorderingen kan gemaakt hebben? Neen! zy kan het niet, en zy heeft het ook niet. Of zouden zoo vele boomen van kennisse des kwaads geheel onvruchtbaar zijn gebleven, of tot vruchtbaarheid opgewassen, geene oogen verlokken en geene harten verleiden en verderven? Het tegendeel is maar al te klaarblijkelijk. Vragen wy het de geschiedenis, vragen wy het aan de nog aanwezige getuigen van een vroeger leeftijd, of immer de Zedeloosheid algemeener is geweest dan in deze negentiende eeuw! Zoo in vroegere dagen verregaande onzedelijkheid plaats vond aan bedorven hoven en in de paleizen van eenige in weelde en wereldgezindheid verzonkene grooten, in onze ver- | |
[pagina 15]
| |
lichte dagen zouden het zich de mindere klassen der maatschappy schamen, aan de hoogere standen ook te dezen opzichte iets toe te geven. Wie, by voorbeeld, aan het hof van Lodewijk den Vijftienden de allerschandelijkste ontucht moge verwijten, het tegenwoordige Parys zal zich dit toch wel niet veroorloven, van wiens geheele bevolking thands hetzelfde gezegd mag worden, dat eertijds alleen aan het geen den troon naast omringde, werd ten laste gelegd. Zeker zijn ook in het algemeen de hoofdsteden van Europa nooit verdorvener geweest dan in dezen leeftijd. Dagelijks wisselen zy met elkander uitvindingen van weelde, en verfijningen van wellust, zy moedigen elkander aan en dagen elkander uit in de buitensporigheden van het Zedenbederf, en wedijveren met elkander, wie onder de menigte der binnen hare muren jaarlijksch geborenen op het grootste getal Ga naar voetnoot* onechten zich beroemen kan. Men ziet er de straten door de ongehoordste en duivelachtigste baldadigheden Ga naar voetnoot† onveilig gemaakt, de Kerken door het gemeen op de afschuwelijkste wijze ontheiligd, den hoogen adel Ga naar voetnoot§ | |
[pagina 16]
| |
op het tooneel niet meer vertoond, maar vertoonende; ja! allen uitwendigen eerbied voor het geen den meest inwendigen behoorde in te boezemen schaamteloos nalaten, en den sluijer, waaronder men in vroegere dagen de ongebondenheid ten minsten zocht te verbergen, zonder eenige te rug houding meer, van over de vertooning der verregaandste ontucht verscheuren en afrukken. En ter vergoeding van dit alles; is er wel een enkele ondeugd verloren gegaan of verminderd, of is men in de uitoefening van een enkele deugd gevorderd? Is er minder eerzucht, dan voorheen, minder heerschzucht, minder geldgierigheid, minder eigenbaat, minder nijd tegen ware of vermeende grootheid, minder kuipery, minder trouwloosheid in de groote betrekkingen der volken tot elkander, zoo wel als in die van burgers en medemenschen onderling? Is er meer braafheid, meer rechtschapenheid, meer dapperheid, meer goede trouw, meer zelfopoffering, meer heerschappy over driften en begeerlijkheden, meer zelfverloochening uit liefde tot den naasten? Wie zal dit beweeren? Voorzeker wy behoeven het tegendeel door geene wijdloopige bewijzen te staven. Het zal genoeg geweest zijn, door de enkele voorstelling dier vragen het nadenken op te wekken over den door louter napratery zoo hoog gevoerden lof van de eeuw, waarin wy leven, van de eeuw der Rede, gelijk zy heeten moet, | |
[pagina 17]
| |
en gelijk ook wy haar gaarne noemen willen, mits men die Rede versta, die in den loop der Fransche Omwenteling met heidensche optochten en ommegangen zoo waardig is vertegenwoordigd geworden! |
|