Bezwaren tegen den geest der eeuw
(1823)–Isaäc da Costa– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Godsdienst.Een der groote ondernemingen van die zoo hoog geroemde Wijsbegeerte, aan welke men de tegenwoordige schijnvorderingen van het menschelijk verstand te danken heeft, is ongetwijfeld de bestrijding en uitroejing van het zoogenaamde Bygeloof geweest; en het is tegen dit gevaarlijke gedrocht, dat hare volgelingen zich alomme wapenen en de volkeren der aarde te wapen roepen. Voortreflijk indedaad! mits wy mogen weten, wat dieVerbeteraars en IJveraars toch wel door het woord Bygeloof verstaan, op dat wy ons door geene klanken laten verleiden, maar met het wezen der zaken in het oordeel treden. En wat dan, indien het blijkt, dat in den mond der hedendaagsche Verlichtingpredikers, het Bygeloof in zijn beteekenis zich niet meer bepaalt by misbruiken en menschlijke verkeerdheden, afgodendienst en verderflijke dweeperyen langzamerhand in het heiligste zelfs ingeslopen, | |
[pagina 2]
| |
maar wel degelijk tevens en wel voornamelijk alle die begrippen omsluit, waarop de geloovigen aan een geopenbaarden God hunne hoop en zaligheid bouwen; terwijl geen andere eerdienst redelijk en wijsgeerig mag heeten, dan die gewijd is aan de kortzichtige Rede, aan den hemeltergenden Hoogmoed, en aan de dierlijke driften en begeerlijkheden van den vervallen mensch, wiens afbeeldsel zy op den troon der Godheid plaatsen, en met al den dweepzuchtigen ijver van een Natuurlijk Deismus aanbidden, voor zoo verre zy iets aanbidden? Laten wy dit hier in het kort wat nader ontwikkelen, op dat de geen die waarheid ter goeder trouw zoekt niet langer misleid en verdorven worde, maar erkennen leere welke de ware bedoeling zij van alle die oorlogsverklaringen tegen het Bygeloof, terwyl het Ongeloof (dat eigenlijk het wezenlijke By- en Wangeloof is) ongemoeid op haren opgeworpen zetel blijft rusten; terwijl het Waarachtige Geloof alomme listig en ter kwader trouw wordt verward met dit Bygeloof, hetwelk voor gantsch andere krachten bezwijken moet, dan die van eene aan God noch wetten langer verbondene menigte! Wel aan dan! ik keere my in de eerste plaats tot u, Belijders van de ouderwetsche, maar gezegende Christelijke Hervormde Leer, in Holland ten allen tijde zoo wonderdadig gehandhaafd en bewaard! Gy kunt toch niet denken, dat uw geloof aan Gods onbepaalde en vrijmachtige Voorbestemming in de Uitverkiezing der begenadigden door Jezus Christus, | |
[pagina 3]
| |
niet zoude worden gerangschikt in onze dagen onder die bygeloovige begrippen, welke de Wijsgeeren beschouwen als strijdig met het Wezen van dien God, wiens Heiligheid, Rechtvaardigheid, en Genade zy naar de hunne beoordeelen, en naar den afgod afmeten, dien zy in de plaats van Jehovah en Jezus willen doen treden! Neen! een gevoelen, dat zoo zeer ter verheerlijking Gods en ter vernedering van den mensch strekt, kan niet anders dan bygeloof wezen in hunne oogen, en zoo weten wy wat hetzelve van denijver dier helden te wachten hebbe; zoo weten wy, hoedanig zy ons in den aangevangen strijd tegen het Bygeloof beschouwen, als bondgenooten, of als vijanden. Wat is dan voor u de verlichting dezer eeuw? Wat heeft zy, waarop zy by u zoude kunnen roem dragen in haren bedriegelijken ijver tegen eene zaak, waartoe zy alles te rug brengen, dat aan hunne heerschzuchtige ontwerpen in den weg staat? Dat leerstuk, hetwelk Ga naar voetnoot* de Apostel Paulus in overeenstemming met geheel het Evangelie uitdruklijk verkondigd heeft, het welk de grond is van alle wezenlijke en oprechte vernedering voor den hoogen God, het welk Ga naar voetnoot† door de voornaam- | |
[pagina 4]
| |
ste Hervormers krachtig en standvastig is beleden en verdedigd geworden als het bolwerk van de zuivere Evangelieleer, die alle eigen rechtvaardigmaking en alle rechtheid van 's menschen vrijen wil ontkent en uitsluit; dat leerstuk, hetwelk op Ga naar voetnoot* een der achtbaarste en gewichtigste vergaderingen der Christenheid van wege alle de Hervormde Gemeenten van Christus in geheel Europa eenstemmig is verklaard geworden te zijn hunne ware Geloofsbelijdenis, en bewezen overeenkomstig met Gods woord; dat leerstuk, hetwelk geen afvallige Kerkelijken, noch heerschzuchtige Staatsdienaars in de tijden der Vaderen hebben kunnen wegredeneren uit de Belijdenis van de Nederlandsche Kerken, en zedert in dezelve steeds van alle predikstoelen is verkondigd, in alle de schriften onzer voortreflijkste Godgeleerden is verdedigd en triumferend vastgehouden, en door de Ga naar voetnoot† geleerd- | |
[pagina 5]
| |
sten en verstandigsten, zoo wel als door de ongeletterdsten, als een hoofdpunt der Zaligmakende leer van harte en verstand onvoorwaardelijk is omhelsd; dat leerstuk, zegge ik, wordt in onze dagen openlijk bespot, verdraaid, belasterd, of geheel verzuimd, en als een afgestorven lid, onaangeroerd gelaten, niet alleen door die genen, die buiten de gemeenschap onzer belijdenis staan, maar binnen haren boezem zelven; zoo dat slechts weinigen het zich nog durven herinneren, dat de leer der vrije Genade en Onvoorwaardelijke Verkiezing Gods aan onze Nederlandsche Kerken eigen is, en haar kenmerkt; nog minder hare verdediging en de wederlegging der tegen haar ingebrachte sofismen durven op zich nemen; en de enkele hier en daar opkomende moedige en brave mannen, die zich de zaak der Waarheid durven aantrekken, op eene Goddelooze wijze in minachting, spot, en haat worden gebracht, en des noods door vervolgingen van allerlei aart in dien het mogelijk ware, tot stilzwijgen genoodzaakt. Gy dan, die aan deze thands zoo verachte leer, nog van harte gehecht zijt, gy kunt ten minsten (hoe gy ook over de verlichting der eeuw in andere opzichten denken moogt) geenszins toestemmen dat zy ten aanzien der Godsdienst is gevorderd, maar gy zult het ons veeleer moeten erkennen, dat zy in dit allergewichtigst punt op eene bedroevende wijze is achteruit gegaan. Maar dit zelfde zullen ons de voorstanders van alle andere Christelijke gezindheden, ook buiten de Hervormden, moeten toegeven, voor zoo verre die | |
[pagina 6]
| |
gezindheden de leerstukken van de Godheid des Zaligmakers, van de Erfzonde, van de Verzoening, en dergelijken meer in hare belijdenissen als fundamenteel hebben erkend. Want ook deze gevoelens zijn onder den naam van bygeloovigheden of dweeperyën by de Geestdrijvers onzer eeuw begrepen, en derhalve met vervolging en uitroejing bedreigd. Is er wel ooit een eeuw geweest, waar in deze gezegende grondwaarheden, ik zeg niet met meer woede (want deze wordt misschien eerder door eene kracht van tegenstand verwekt, die thands helaas! schier, overal ontbreekt) maar met meer algemeenheid, en koelbloedige schaamteloosheid, als het ware, uit de hoogte bestreden, en tevens met minder ijver verdedigd, Ga naar voetnoot* met minder nadruk ver- | |
[pagina 7]
| |
kondigd, met meer schroomvalligheid en onverschilligheid geleerd en aangenomen zijn? Vergeefsch openbaart ons de Apostel Johannes, dat Jezus Christus is het Woord dat by God was, en dat God was, vergeefsch noemt Hem Thomas zijn God en zijn Heer, vergeefsch belijdt Hem Paulus als den God, boven allen te prijzen in eeuwigheid; vergeefsch schrijft Hy zelve zich namen en eigenschappen toe, die den Almachtige alleen kunnen toebehooren; in onze eeuw moet deze boven alle wijsheid verhevene leer in de schaduw geschoven worden, en met haar, de eene na de andere, die van onze aangeboren zondigheid, die van de Verzoening door het bloed des Heilands verworven, en alle diergelijke die het bereik van onze natuurlijke Rede ontgaan, maar die niet minder wezenlijk behooren tot dat waarachtige Geloof hetwelk uit het gehoor is, en niet wijs wil wezen boven God! Het is waar, deze heerlijke Waarheden zijn ook in vroeger dagen wedersproken en bestreden. Maar in die dagen heette dit kettery en afval, in de onze, Godsdienstige verlichting. In die dagen werden deze leerstukken aangevallen van buiten de Kerkgemeenschap, wier Geloofsbelijdenis haar aanneemt; in de onze, even sterk van binnen dezelve. Zoo kunnen dan geene | |
[pagina 8]
| |
oprechte Roomschgezinden, of echte Lutherschen, of oorspronkelijke Mennonieten en zelfs Arminianen, op de verlichting roemen van eene eeuw, wier geest zich juist kenmerkt door het verwerpen en verachten van de allergewichtigste waarheden, die zy belijden; en ook zy moeten eindelijk, by een onpartijdig onderzoek, overtuigd raken, dat die Eeuw op niets minder uit is, dan om den mensch daarheen te brengen, dat hij liever met zijn vrijen wil en alles beslissende Rede, een God en Geesteloos dier worde, dan dat hy met volkomene afhanklijkheid van God, en wegwerping van alle eigene voortreflijkheid, aan de Engelen Gods gelijk worde! Doch zullen de aan Moses en hunne Rabbijnen vasthoudende Joden zich eerder kunnen vereenigen met de lofspraken, die aan de verlichting dezer eeuw zoo rijkelijk worden toegemeten? waarlijk geenszins! Ook zijn de klachten onder de welmeenende Joden, even als onder de ware Christenen, algemeen over het toenemend verval van de Godsdienst, en het afnemen der gehechtheid aan de bevoorrechte afkomst uit Abraham, Isaäc, en Jacob, aan de Wetgeving van Moses, en aan de heilrijke verwachting van den beloofden Messias. En geen wonder! Die onder hun verlicht moeten heeten, zijn even als de verlichten van alle andere Natiën, over het algemeen tegen niets geweldiger ingenomen, dan tegen het gezag der Rabbijnen niet alleen, maar ook tegen de Goddelijkheid van Moses Wetgeving, en tegen hun bestaan als een door God afgezonderd | |
[pagina 9]
| |
volk, en, in één woord, tegen al wat aan de zoo algemeen geliefkoosde ontwerpen van eer- en heerschzucht en wereldsche grootheid en ijdelheid eenigzins hinderlijk zoude kunnen wezen. Doch met de zulken kan het geen getrouwe Israëliet eens wezen. Ik zelf kenne er, Gode zij dank, nog menigeen, die anders over dit punt denkt, dan de verblinding van onze dagen; en die met ons een afschuw heeft van een stelsel, waardoor aan de schriften, die zijne Natie zedert zoo vele eeuwen als een pand van Gods Genade bewaart, al minder en minder heiligheid en gezag wordt toegeschreven; ja! waarin allerlei valschheden en zotheden worden uitgedacht, en in honderden van groote en kleine geschriften (die de drukpers zich beijvert met ongebondene vrijheid wereldkundig te maken) verspreid, om met de Openbaring van het Nieuwe Verbond ook die van het Oude hatelijk, bespottelijk, of twijfelachtig te maken, ten einde alle betrekking tusschen den hemel en de aarde in eens af te snijden of werkeloos te maken! Maar ook die genen, die op het voetspoor der Socinussen, en wie, als zy, aan de heiligheid en waarheid der Zaligmakende leer van Christus ziel en leven hebben getracht te ontnemen, die genen, die in de Zending van Christus weinig meer gelieven te zien, dan een voortreflijk wijsgeerig stelsel, maar door God byzonder bevoorrecht en ondersteund; die genen, die van de Waarheid des Christendoms oneindig verder verwijderd zijn, dan de op de toekomst van den Zone Davids oprechte- | |
[pagina 10]
| |
lijk wachtende Jood, die genen, die in de dagen van ouds naauwlijks eene afdwalende Christelijke secte werden gerekend uit te maken, zelfs dezen zijn voor deze onze eeuw nog veel te rechtzinnig, nog veel te geloovig! want zelfs de naam van Christendom is aan de vrijheid- en verlichtingschreeuwers onzer filosofische tijden onverdraaglijk. Wy hebben immers de Metaphysieke stelsels van Schelling en Fichte: wat hebben wy langer met die van Paulus en Joannes van nooden? Wy hebben de hoogmoedige eigen wetgeving van Kant; wat zullen wy ons langer om de nederige leer van liefde en zelfverloochening van den gekruisten Jezus van Nazareth bekommeren? En dat deze werkelijk de staat van zaken in het tegenwoordige Europa is, zal toch wel niemand ontkennen, die maar eenigzins met oplettendheid den Geest heeft nagegaan, van het geen dagelijksch van verre en van naby rondom ons geschiedt. Byna ieder uitkomend geschrift kan getuigenis geven van de slapheid, van de onverschilligheid, van de verkeerdheid, van de verdorvenheid, van de afschuwlijkheid der heerschende denkwijze omtrent de Godsdienst. Niemand minder dan de verklaarde voorstanders der verlichting van de Eeuw zal ons dit tegenspreken. Zy roemen daarop, als op zoo vele bewijzen van de opgehelderde begrippen, die thands heerschende zijn! Maar by u, oprechte aanhangers, van welke meer of min strenge Geloofsbelijdenis het ook wezen moge, by u kunnen althands deze bewijzen niet doorgaan; en, hoe gy dan ook in andere op- | |
[pagina 11]
| |
zichten mocht genegen zijn om de verlichting onzer dagen te erkennenen toe te juichen, op dit punt, hetwelk u boven alles aan het hart behoort te liggen, op het punt der Godsdienst zult gy moeten bekennen, dat er eeneverschriklijke uitzondering plaats heeft! En wanneer gy nu dit zult bekend hebben, zoo denkt na en onderzoekt en overweegt onpartydig, of het niet in alle andere betrekkingen van den mensch in onze dagen even slecht gesteld is, niettegenstaande alle begoochelingen, die men in het werk stelt, om elkander het tegendeel op te dringen. Gy zult er eindelijk toe geraken, om, gelijk zich deze eeuw alle de gevoelens en alle de wijsheid van onze Voorouders, van onze Hervormers, van de Apostelen zelve, ja! van den Heere der Hemelen schaamt, u met ons de eeuw te schamen, die zich zoo veel aanmatigt, en om openlijk hare diepe verdorvenheid en verregaande dwaasheid met ons te verkondigen! |
|