Boere-klucht van Teeuwis de boer, en men juffer van Grevelinckhuysen
(1967)–Samuel Coster– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 22]
| |
De eerste uytkomst vant eerste deelTeeuwis een boer brenght eenich brandthout op 't Toneel, met een bijl om dat te kloven, een weynich ghehouwen hebbende, roept hy sijn zoontgen aldus.
[Teeuwis]
Keesje, Keesje op as een man, nou wel op, mijn vaer.
Keesgen van binnen roept:
Wel.
Teeuwis.
Hoor jet wel?
Kees.
Ja alree man, Terstont ben ick klaer.
Teeuw.
Nou dan 'k selt wel sien; wijf hy wijf, benje al op?
Alrie 't gadt uyt, schadt ick, eer den Icker sijn schoenen an het, isse haes-op.aant.Ga naar voetnoot4
5[regelnummer]
Dorst ick het seggen, 'kloof niet ofse rijt snachts op kol.aant.
'K heb daer alsulcken Anne, se is soo blanck as een mol,aant.
Se het een paer oogen in haer kop soo bruyn as een schellevis,Ga naar voetnoot6/7
Met een nues, en de meer mient noch, datset self is.aant.Ga naar voetnoot8
Daer by hetsen mongt vanner ien oor totter aer,
10[regelnummer]
En ooren as een vries varcken, die slingertse after teughen mekaer,
Asse quaet is, trouwen dat selden buert, maer seven dagen inde weeck.aant.Ga naar voetnoot11
Anne komt singende uyt, Teeuwis haer siende seyt voort:
De Nicker isser altijt ontrent as icker van spreeck,Ga naar voetnoot12
'Khoorse al duncktme, liefelijck; seecker dats een keeltghen.
Saegiese nou eens grijnsen, dat sou je u eerst verwonderen vant beeltgen.Ga naar voetnoot14
15[regelnummer]
Hoor byget dat is een stemmetgen as een mager varcken,Ga naar voetnoot15
Op me siel godts tis om een benaut hart wat te verstarcken.Ga naar voetnoot16
Dat selje beter ghelooven asse voor den dach komt en dat jese siet.
Daer komt den droes.Ga naar voetnoot18
Anne comt uyt en seyt:
Arme vaer, daer staet hy en werckt dat hy swiet.
Laet ick liever wech gaen, want dat hy my vernam,
| |
[pagina 23]
| |
20[regelnummer]
Smeet hy de bijl int hout en vatteme, 't is sulcken haen met een dubbelde kam,Ga naar voetnoot20
En ick maecker niet veel werck of.
Anne gaet binne, Teeuwis seyt:
Jae Anne, ick noch al vuel min.
Gans bloemer harten hoe wispeltuerich setmen oock op een meydt sijn zin.Ga naar voetnoot22
Wat dochtje daer, was ick mee niet wel te deghen begaen om vleys,Ga naar voetnoot23
Dat ick so te marckt ging, 'khou jae'ck, maer mocht 'khou een reys,Ga naar voetnoot24
25[regelnummer]
'Ksoume soo niet wech werpen, dat vertrout me vry toe.
Ick prijs wat moeys, want 'tkostme nou altemet wel een koe,
Datse so verbrant lelijc is, en dat machse niet lyen, en nocht alder miest
Sy is al goet schick jeloers, en een mensch is immers gien biest.Ga naar voetnoot28
Jonge, jonge, ic wed hy alweer slaept die besuchte guyt.Ga naar voetnoot29
Teeuwis treedt binnen, en seyt:
30[regelnummer]
Jou leckertgen.Ga naar voetnoot30
Keesgen van binnen.
Och och mijn gouden vaertgen.
Teeuwis uyt
Her, her dan, der uyt jou bengeltie.Ga naar voetnoot31
Keesgen uyt koomende seyt:
Neen, neen, Pestelency neen.Ga naar voetnoot32
Teeuwis.
Jou guytgen, is dat jou gebedt?
Her, her, lustich dan, alle ochtens heb ick hier sulcken pret,Ga naar voetnoot33
Dan leg ick eens met de moer over hoop, en dan eens met de meyt,
35[regelnummer]
En dan ien reys met jou, jou leckertgen en ick hebje so dickwils gheseydt
Datje mit jou moer op sout staen sochtens heel vroo,Ga naar voetnoot36
Maer neen, een luye naers, en een werm nest, die scheyen soo noo.aant.
Nu wel aen dan, duese reys sie ickje noch duer de vingeren,
Maer soo 't weer buert, sel ickje soo dapper om de ooren slingeren,Ga naar voetnoot39
40[regelnummer]
Dat het je hueghen sel, verstaeye dat wel lecker?
Sulcken eyntgen swieps, he, he, dats sucken moyen wrecker.Ga naar voetnoot41
Nou lustich dan.
Keesgen.
Wel hey, ick bin immers al op.
| |
[pagina 24]
| |
Teeuw.
Voort dan scherluyn.Ga naar voetnoot43
Keesgen.
Wat paerden sal ick dan neemen?
Teeuw.
Maer de jonge blaeu, met de bonte ruyn,Ga naar voetnoot44
45[regelnummer]
We moeten wat briet uyt coomen, we varen alle daech niet tot men Heer.Ga naar voetnoot45
Pastmen datje de starten wel op steeckt, dat is jou eer,Ga naar voetnoot46
Na de nieuwe snof, hoorje, met een dray, met ien sway, met een krul mierGa naar voetnoot47
Gelijck jou buer jonges doen, Claes, jonge Jaep, Jan pier,
Die het een hangie van een pairt op te potsen, die is wel soo dreeps,Ga naar voetnoot49
50[regelnummer]
Je bent niet een ding sindelijc. nou lustich iens op sijn groot scheeps.Ga naar voetnoot50
Keesien.
De bongt het maer een yser maer de graeu hetse allegaer,
Laetewe die twie ien reys gaen slaen tegen mekaer,Ga naar voetnoot52
En de blau loopt immers niet een ding ande hanght.
Teeuw.
Ick wil de bongt hebben, wats hier, je hebt geen verstangt.Ga naar voetnoot54
Keesien.
55[regelnummer]
Wel, wel beghint hy dan op straet te hincken, soo heeftiet my niet te wyten.
Teeuwis.
Kijckt wijsheyt, hoe na sorchje dat hy sijn bienen sou verslyten,Ga naar voetnoot56
Hy sel lang sonder ysers loopen eerse tot de knien of binnen.
Kees.
Aswe so weyts uyt komen, selle de luy mienen dat wy vant hof binnen,Ga naar voetnoot58
En juyst selt een joncker van Losduynen wesen, en een boer in sijn gat.Ga naar voetnoot59
Teeuw.
60[regelnummer]
Lustich dan, dat gaeter duer, hou daer noch iens dats dat,Ga naar voetnoot60
Mit dat inde bogaert leyt heb ick pas soo veel alsme paerden muegen treckenGa naar voetnoot61
Jongetie, jongetie, ja benje al wech, soo mach icker selver me gaen deckenGa naar voetnoot62
En stuwent na de kunst, en na me sin iens op de wagen.
'Kweet niet of ic het ten iersten altemael sel kennen draghen,Ga naar voetnoot64
65[regelnummer]
Ackermenten dat weecht, om een haer lap ick het wel weer neer.Ga naar voetnoot65
Waer nou mijn Anne hier, die blauwe starcke meer,Ga naar voetnoot66
Byget se ken soo wat doen, se is soo starck as ien paertjen.
Lichtelijck schorten sy alde rest voor ien staertjen.Ga naar voetnoot68
En ick selder wel twie mael over moeten torssen.
| |
[pagina 25]
| |
70[regelnummer]
Dat was een kleyn scheel, maer ic vrees me moye kleeren te bemorsen.Ga naar voetnoot70
En ick bin soo sindelijck, dat icker gien vuyl aen mach sien.
Teeuwis meent met het hout op te rysen, en hy valt en seyt:
Bloemerherten is dat vallen, ey men arm, ellemente me bien,Ga naar voetnoot72
Pestelency me bil, duncktme, is schier uyt het lit,
Dat isse oock by gans bloet.
Anne comt uyt en seyt:
75[regelnummer]
Benedijstes wat is toch dit?Ga naar voetnoot75
Wel lieve Krijnen kint, wel lieve vaer, hoe koomje te vallen?Ga naar voetnoot76
Teeuw.
Krijnen kint, he datje sint Felten schen onder je allen,aant.Ga naar voetnoot77
Dat icket by gans bloet omme eer niet en liet,
'Ksouje wat aers seggen.Ga naar voetnoot79
Anne.
Wel kindt ick en doetje niet.
80[regelnummer]
Nou mijn Teeuwis Krijnen, nou mijn vaer, ten is gien noot.Ga naar voetnoot80
Teeuwis.
Dat denck ick wel, kijck pruym, viel ick maer doot,Ga naar voetnoot81
Je weet niet, watje anme sout verliesen, dat ick sturf.
Oy, oy, 'k moetme qualick houwen, 'tis sucken slechten slurf,Ga naar voetnoot83
Oy my Anne, jae wel wat ist nou, nou bin ick wel weer op de bien,
85[regelnummer]
Maer ick vil weer los int hol neer lietjeme allien,Ga naar voetnoot85
En wat raet Anne, 'thout moet evenwel op de waghen.
Anne.
Was daer alle ding wel me, ick souter wel op draghen.Ga naar voetnoot87
Maer lieve Krijnen kint dus te vallen, wis, wis, wis,
Gaet daer wat sitten rusten, moghelijck oft flus wat over is,
90[regelnummer]
Ick sel terwijl gaen schicken 'thout op het voer.
Anne set Teeuwis wat neer, in een stoel, Teeuwis seyt aldus:
Ja, ja, misselijck is wonderlijck, soo soo men moer,aant.
Laet my iens kijcken, hoe starck datje bent, gants bloet Anne,
Gaet tweemaal.
An.
Niet een meyt, 'k selt ten eersten wel vermannen,Ga naar voetnoot93
Hou jij je stil mijn Vaer, waerje slechts uyt de smart.
| |
[pagina 26]
| |
Teeuw.
Ja wel lieve Anne, hier sit ick, de pijn slaetme schier an 't hart.
By get Anne, dat sou ickje niet connen na doen.
Anne hoorje wel, segt Keesgen dat hy hem moet dra spoen,
Wangt ick sou evenwel garen te middach tot men Joncker bancken.Ga naar voetnoot98
Anne ingaende seyt:
Wel.
Teeuwis blijft, en seyt:
Daer gaet moer heen, dat heb ick al wech met me rancken,Ga naar voetnoot99
100[regelnummer]
Datse me dat werck afneemt, ick had pas soo veel noot an me bien,
As an men ellebooch, an men bil, en an me knien,
Maer heb ick inme sin voor de klock thien of elf,
Of voor de middach in den Haech te comen, so mach ic self
Gaen stuwen me wagen, sy scheyender niet af, ic sel toch moeten aenhouwen,
105[regelnummer]
Mijn volc weet aers met mekaer niet te doen as te wiewawouwen,
Daerom moet icker self by wesen, en sien hoe 'twerk voort gaet.
Anne, Kees, Neel, by gans kraft, datje de moort slaet,
Waer nicker steeckje allegaer in ien gat, waer benje omtrent?Ga naar voetnoot108
Anne komt uyt, en seyt:
Hoe loopt hy dus tieren dese herseloose Vent?
110[regelnummer]
Wat of sijn roepen en tieren nou weer beduyt?
'kSie wel watter of is, hy speult de schavuyt,
Hoe sier had toch de man flus sijn bien ghedaen.Ga naar voetnoot112
Teeuwis binnen zijnde, smijt Keesien sijn Soon, Anne hoort dit, en seyt voort:
Hoort daer, 'tviel hem soo suer, soo 'tscheen allien te staen,
Dat icker hiel in beducht was, maer hy loopter al weer heen.
Keesien comt huylende uyt, Anne seyt:
115[regelnummer]
Wat isser Keesje?
Keesie.
'k Vraech me vaer of ic me sel, en hy seyt neen,
En hy hettet me gister avont immers noch belooft.
Keesien.
Jae, en hy smijt soo besucht stijf.Ga naar voetnoot119
Anne.
'kLoof niet oftje Vaer smijt om tijt verdrijf.
| |
[pagina 27]
| |
120[regelnummer]
'kWeet niet wat we noch met die man sellen gaen beginnen,
Hy wort soo quaet van sijn eygen boose sinnen,
Och 'tis alsulcken, wat wil ickje seggen, sulcken ongalijcken man.Ga naar voetnoot122
Die een quaet hooft het, seggese, isser selver wel qualijck an.
Want hy moet sijn qua kop, mienense, selver dragen,
125[regelnummer]
Maer 'tWijf dat het met hem draecht is wel te beclagen.
Deuse man is so oplopent van sinnen, hy wort so quaet as ien baers,aant.Ga naar voetnoot126
Maer ic mach denken, haestige luy binnen weer gien verraers.aant.
Hy drinckt weer niet droncken, met ien pot melck ken ic hem wel houwen,
Maer ien gebreck het hy, hy siet te byster gaern vrouwen,Ga naar voetnoot129
130[regelnummer]
En met ien diel Hoeren sou hy sijn leste gelt wel verteeren,Ga naar voetnoot130
Gelijck alsme al onse Bueren seggen, dat binnen luytjens met eeren,
En Pier Neef wistet lestent ooc al, dats ien man die laeckt het,
En raet hem of, maer wat ist? al sach met, hy versaeckt het.Ga naar voetnoot133
Daerom geloof ick de luy beter as hem, al swoer hy by sijn keel.
135[regelnummer]
Daer sal hy nou na den Haegh toe, en daer het hy de Magere Neel,
Die Truy Jeroens, die Friessche Fem, die wort hy niet sadt,Ga naar voetnoot136
Dan noch Scheele Lijs, dat is alsucken vel met ien gadt.Ga naar voetnoot137
Neen seecker, hy selme allien niet na den Haegh, dat sweer ick,
Ick sel mee, of jy selt mee, laet sien oock, dat begeer ick,
140[regelnummer]
Al sou hy soo quaet worden, dat ic wel wist dat hy me sou vernielen.
Hoor jij wel Keesje, past datje je Vaer staech bent op sijn hielen,Ga naar voetnoot141
En wetet my te seggen waer dat hy al gaet.
Daer en leyt niet aen, al wort hy altemet al iensjens quaet.Ga naar voetnoot143
Blijft ghy al by hem die rechte vuyle schalck.
Teeuwis comt uyt, en seyt:
145[regelnummer]
Kees, Kees, hier Kees, waer binje huyle balck?
Nou je selt me, knap je selt me, al je best gaet sitten op het hout,Ga naar voetnoot146
Maer pastme datje vroet bint, weest me je leven niet stout.Ga naar voetnoot147
Dat grijnsertjen, waerom mach dit leckertjen toch pruylen?Ga naar voetnoot148
Anne.
Nou Krynen kint maeckt de Jongen toch niet an 'thuylen,
| |
[pagina 28]
| |
150[regelnummer]
Laet hy toch ien reys mit je varen na den Haegh,
Hy hetter sijn leven niet geweest, daerom is hy soo graegh,
En 'tis nou ooc Vastelavont, hy crijcht licht wat van men Jonckers Tafel,
De iene warme pankeock, of d'are leckere Wafel,aant.
Om dees tijt 'sJaers hebbense toch in stee sulcken ghesnor.aant.Ga naar voetnoot154
Teeuw.
Wel laet hy mee varen, maer ick wil gien gheknorGa naar voetnoot155
Noch gien gepreutel onger weech van de Lecker verdraghen.Ga naar voetnoot156
Keesien.
Neen ick sel niet, en soose tot men Joncker over me claghen,
Laet ick dan van me leven nergens meer meegaen.
T.
Wel an dan, maer dat je mient dat potten en pannen daer al ree staen
160[regelnummer]
Om Pankoecken te backen, neen seker, 'tis daer al kael Hof,
'kHebber iens geweest, doe liepter soo besuckt schrael of,Ga naar voetnoot161
Dat ick hongerich van Tafel gingh, 'tisser nergens na soo bongt.Ga naar voetnoot162
Se comen daer mit een lecker beetjen ontwervele je de mongt,Ga naar voetnoot163
'tHet niet te beduye, dan vragese je noch, smaeckt dat niet wel?
165[regelnummer]
En 'tmach een Boer soo veel helpen, als een Boef inde Hel.
Nou as een man na de Wage, hoe sieje toch soo gryselijck?Ga naar voetnoot166
Hadieu Anne.
Anne.
Hadieu Krynen Kijnt, wangert wyselijck.Ga naar voetnoot167
Ick mach me te vreen stellen, waer mee wil ick de dwaes dwinge?
Nou wel, terwijl Neel uyt is, soo moet ick de Kaes wringe,
170[regelnummer]
Ick bin soo wat verkluemt, 'ksou wel altijt Wangten hoeven,
Maer ick bin puntich genoegh Moer, al singen de Boeven:Ga naar voetnoot171
Anne Kome Wouters se wringt de Kaes met Wangten,
Die maer vande ontydighe zijn, dat binnen haer beste Klangten.
Neen seecker, ick bin soo klaer, 'ksou jou wel uyt durven tarten.aant.
|
|