| |
| |
Vierde bedrijf. Eerste toneel.
Isabella.
Indien ick goede God ken onheyl van my weeren,
Door waar Gheloof en Liefd', daar ick my toe bekeeren
Ging van het heydendom, zo stercket my mijn Godt,
Dat ick na zo veel ramps nu niet en kome tot
1360.[regelnummer]
Een snuevel eereloos, fy, van onkuysche sonden,
Door dwang en aanstaan van den Barbar onghebonden.
Die my, waar dat ick ga, waar dat ick sta, versoeckt
Met allerleye list tot hoerery vervloeckt:
Daar hy my, wil ick niet, ten lesten toe zal dwinghen,
1365.[regelnummer]
En teghen danck my in een poel van sonden dwinghen,
Daar ick, eylacy! zal onschuldich in vergaan,
En eerloos sterven als misdadich, niet misdaan.
Ick sie geen wtkomst, Heer! noch vind' geen plaats waar vluchten,
| |
| |
Ten sy ghy God beweecht door deerelijcke suchten,
1370.[regelnummer]
Die 'k wt een zuyv're borst, als boden van mijn ziel,
Sende ten Hemel op tot u, voor wien ick kniel
Met een ghebroken hert, en smeeck met vochte oghen,
Dat ghy Heer hebt met mijn' onnoselheyt medoghen,
En wtkomst wyse, dat ick blyve vroom en kuys.
1375.[regelnummer]
Indien ick, o Zerbijn! het onder aardtsche huys
Met u bewoonden by de verweloose lijcken,
Dan waar ick salich, en soud' veylichlijck ontwijcken
De swaricheden al des Werelts: want de doodt
Heeft van der levenden bekommernis geen noot.
1380.[regelnummer]
Zerbijn! o mijn Zerbijn! indien ghy zijt zo machtich
Dat ghy my, Isabel, o Zerbijn, Lief! deelachtich
Kent maken van u luck, zo laat my langher niet
Hier in benautheyt, hier, in 't wterste verdriet,
Daar mijn een godloos mensch zal tot onkuysheyt dwingen.
1385.[regelnummer]
Zerbijn ken mijn ghesucht door deze zarck niet dringhen?
Belet zijn herdicheyt dat ick niet met u spreeck?
So laat ickse dan met mijn tranen maken weeck,
Die 'k wt deez' beken der benautheyt heb vergoten.
Zerbijn, o mijn Zerbijn! Z. De rotse vaat ghesloten,
1390.[regelnummer]
Ontsluyt sich, en de klip daar onder Zerbijn parst,
Die wentelt van zijn borst, het logghe Aertrijck barst
Door u ghewach: Mevrou, mevrouwe, ghy doet scheuren
De zarcken over midts, en opent my de deuren
Van 't onder-aertsche huijs, daer my de bange doot
1395.[regelnummer]
My van mijn Isabel ontytelijcke sloot.
Schrickt niet benaude Vrou, de trotse ziel der Schotten
Ben ick. Zerbijn ben ick, diens leden wel verrotten
Hier sullen inder Aerd' maar nummermeer de ziel,
Die'm altijt om en in u eygen borst onthiel.
1400.[regelnummer]
Nu Isabella, nu, wat komt mijn lief mijn verghen?
Isab. Zerbijn. Z. Mijn lief! I. Zerbijn! waer zal ick my verbergen?
Zerb. Angstvallighe Vorstin, wat schrickt ghy toch zo licht,
En deckt voor my met angst, die niet ben, u ghesicht.
| |
| |
Isab. Zerbijn omhelst my. Neen, ghy kent my niet vervaren.
1405.[regelnummer]
Neen, neen, ghy moet my nu in 't wterste bewaren
Voor alle swaricheyt. Z. Ick ben niet dat ick schijn:
En raacktme niet, op dat ick daatlijck niet verdwijn,
Ghelijck ick sou, zo veer u minste leen mijn roerden.
Segt my wat dat ghy wilt. I. Zerbijn dat ghy mijn voerden
1410.[regelnummer]
Met u ten grave waarts, dat woud' ick. Z. Jonghe mensch!
Indien den Hemel u vergunnen woud' een wensch,
V stont te wenschen dan veel eerder om mijn leven,
Dat u te ontijdt heeft en onverwacht begheven.
Mijn leven! droeve Vrou! dat soud' u meer gheneuchts
1415.[regelnummer]
Aanbrenghen, als de doodt in 't bloeyen uwes jeuchts.
Isab. V leven soud' ick 't wel met wenschen weer bekomen?
Zerb. Neen lief, wanneer dat eens de menschen is benomen,
En kryghen zijt niet weer, het brosse lichaam rot
In d'aarde, maar de ziel leeft eeuwichlijck by Godt,
1420.[regelnummer]
Daar sult ghy by my zijn, mijn Lief! hout op van weenen.
Isab. Wanneer zal ick met u zo Goddelijck vereenen?
Zerb. Mijn Lief! dat weet ick niet, niemant en is bekent,
Dan Gode maar alleen, het rechte levens endt.
Isab. Ken ick mijn swaricheyt en klachten dan niet stillen
1425.[regelnummer]
Deur 't sterven als ick wil? Z. Me-vrouwe kenje willen?
Isab. En kenmen niet? o God! Zerbijn hoe lange zal
Ick dan noch leven in verdriet en ongheval?
Zerb. Mijn Isabella, Lief! hoe zijt ghy zo gheneghen
Tot sterven, en hoe staat het leven u zo teghen?
1430.[regelnummer]
Isab. Zerbijn! Zerbijn o Godt! Zerbijn en weetje niet
Wat dat u Isabella leyders is gheschiet?
Zerbijn zo siet dan hier d'ellendichst' aller Vrouwen,
Die nummermeer het licht des klare Sons aanschouwen
Met vrolijckheyt en mach. Zerbijn! want alzo ras
1435.[regelnummer]
Ick door den doodt van u, van u versteken was,
Viel ick in handen van de snootst' der Barbarossen,
Van Rodomont, daar my de doodt van wil verlossen,
Of anders word' ick van den geylen boef onteert.
| |
| |
Zerb. Wat ist dat ghy van my daar in ghedaan begeert?
1440.[regelnummer]
Isab. 'k Begeer al 't geen ghy ziel, tot baat daar in vermeucht.
Zerb. 'k Vermach maar u te raan, dat is, bemint de deucht.
Isab. De deucht bemin ick vast, ach! soud' ick die niet minnen.
Zerb. So lang ghy die bemindt zal schandt niet op u winnen.
Isab. Se zal niet met mijn wil, wintse niet met ghewelt.
1445.[regelnummer]
Zerb. De zo begangen schand' wort voor gheen schand' ghetelt.
Isab. Zerbijn ick telter voor, my soudet lijckwel wroeghen
Zerbijn dies heb ick in mijn leven een misnoeghen
Zo groot, dat ick wel wild' dat God van boven neer
De donder op my zandt, eer dat ick van mijn eer,
1450.[regelnummer]
V toe-ghewijdt, het minst wou voor den Barbar derven.
Zerbijn in uwe min zal Isabella sterven.
Neen, Rodomont en rooft my nummermeer de kroon
Van eerbaarheyt. Ick zal mijn selver liever doon,
Als ick geen wtkomst sie, om zo mijn eer te houwen,
1455.[regelnummer]
En door de doot met u weer op een nieuw' te trouwen.
Zerb. Neen Isabella, neen, ghelt u zo veel de min,
Zo zal u saligers wat schieten inden sin,
Waar door ghy souder zond' de schande zult ontkomen,
Die Rodomont aan u te doen heeft voor-ghenomen.
1460.[regelnummer]
Mijn alderwaartste Vrou! 't is waar dat maar de doodt
V vryen kan voor schand', voor oneer, en voor noodt,
Die zal u vryen, zoeckt maar listich te verwinnen
Des botten onverlaats zo reuckeloose sinnen.
Mijn Isabella, nou, wel aan mijn waarde Vrouw!
1465.[regelnummer]
Isab. Zerbijn, mijn Lief! ick blijf u eeuwelijck ghetrouw.
Zerb. Mijn Isabella, Lief! ick mach hier niet verbeyden,
Mijn Isabella, hoort, hoort daar, wy moeten scheyden.
Isab. Mijn Zerbijn, Lief! wel aan, geeft my maar eens een kus.
Zerb. Wel aan dan Lief, mijn ziel! daar me goe nacht tot vlus.
| |
| |
| |
Vierde bedrijf. Tvveede toneel.
Isabella.
1470.[regelnummer]
Daar me goe nacht tot vlus? wat is toch dat te segghen?
Hoe zal ick dat verstaan? 'k weet niet hoe 'k 't wt wil legghen,
Op leven of op doot: Daar me goe nacht tot vlus.
Zerbijn wat krijgh ick al bedenckings door u kus,
En afscheyt onverwacht, en twyfelachtich spreken?
1475.[regelnummer]
Zerbijn! antwoort ghy niet, zo doet my maar een teken,
Of ick vlus weer verwacht een levende Zerbijn,
Dan of u Isabel u doode Bruyt zal zijn?
Helaas! Zerbijn, helaas! kent ghy my zo vergheten,
Dat ghy my noch door stem, noch teken en laat weten,
1480.[regelnummer]
Hoe dat ons wederom by-een-komst zal gheschien?
Helaas bedroefde Vrouw'! helaas! Maar laat eens sien.
Laat sien eens Isabel. Hoord' ick niet Zerbijn praten,
Dat nummermeer de ziel, na datze heeft verlaten
De sterffelijcke romp, weer om ken keeren tot
1485.[regelnummer]
Het aardtsche lichaam? maar dat die gherust by Godt
Blijft eeuw'lijck metter woon? Dat seyd' hy, en 'tis waarheyt.
Is dat de waarheyt, en oock dat hy dan daar na seyt,
Als Lief goe nacht tot vlus, zo volget dan daar wt,
Dat ick vlus worden zal zijn gheestelijcke Bruyt.
1490.[regelnummer]
Of God my wilden dat maar tot een wtkomst gheven,
Dat ick hier sterven mocht, en ginder eeuwich leven
Met mijn Zerbijn, die my, zijn trouwe Bruyt, verwacht.
Nu hoop ick niet te zijn van Rodomont verkracht,
Noch dat ick gheen ghewelt van yemant meer zal lyen,
1495.[regelnummer]
Maar dat de doodt my zal van alle ramp bevryen,
Want my schiet in den sin een vont om alle quaan
Te vlieden. Wickt het wel. 't Is goedt, ick vind 't geraan.
Nu vreez' ick dan niet meer den Barbaros verbolghen,
Hoe seer dat hy my oock op oneer komt vervolghen.
1500.[regelnummer]
Daar komt hy selver aan. Heb ick maar dat geluck
Dat my dit niet ontsta, zo ben ick alle druck
En lyden t'eynde. Nu, God wil my 't salichst' gheven.
| |
| |
| |
Vierde bedrijf. Derde toneel.
Rodomont. Isabella. Schilt-knaap.
Waar is me Vrouwe van Galissien ghebleven?
Schi. Mijn Heer z'is byder handt. R. 'k Beveelt u allegaar
1505.[regelnummer]
Datmen haar gade sla. S.K. Wy nemen haar wel waar.
Rod. Hoe dus bedruckt Me-vrou, wat dwingt u toch te soecken
In 't duysterst' van het Wout d'eensaamste naarste hoecken,
Daar d'alder-vrolijckste en luchtichste van Gheest
Noyt was alleen of hy heeft wel beswaart gheweest?
1510.[regelnummer]
Hoe veel te meerder ghy, Mevrouwe! die rampspoedich
En ongheluckich zijt, en van natuur swaarmoedich:
V stondt te soecken dies veel eerder sulcken plaats,
Daar ghy in swaricheyt u ziele vondt wat baats,
En wat versachtings voor u harde droevicheden.
1515.[regelnummer]
Niet beters kent ghy dan, Vorstin! u tijt besteden
Als met u Rodomont, de demper van u druck,
d'Oprechter Vrouwe van u vorighe gheluck.
Wat vorighe gheluck? 'k wil Spanjen heel u gheven:
Wat is Me-vrou dan aan Galissien bedreven?
1520.[regelnummer]
Is Spanjen niet genoch, neemt Vranckrijck oock met een,
En zo Mevrouwe noch daar me niet is te vreen,
Neemt Engelant daar by, dat voor my moet beswijcken
Wanneer ick spreeck. 'k En acht niet min als Koninckrijcken,
En geen ding meerder als de minne van een Vrou,
1525.[regelnummer]
Aan wien, 'k laat Rijcken staan, me selfs verruylen wou,
Aan wien ick deze ziel vrywillich wou besteden,
En offeren haar op mijn zo gheswinde leden.
Wat dunckt u mijn Princes, ist niet een groote eer
Die'k u ghenieten laat? dat ick (die sulcken Heer
1530.[regelnummer]
En Ridder ben, die voor hem yder een doet beven)
V houd' en hulde voor Vorstinne van mijn leven?
Isab. Mijn Heer, waar me beloont die deuchden u slavin,
Die ick ben? R. 'k Wil geen loon dan maar alleen u min.
| |
| |
Isab. 'k Weet niet wat minnen is. R. 't Is liefde tot malkand'ren.
1535.[regelnummer]
Isab. Die draag ick tot Zerbijn. R. Die moet ghy nu verand'ren,
En vallen doen op my, ghelijcks' op Zerbijn vil.
Isab. Daar in en ken ick niet verand'ren als ick wil.
'k Weet niet of yemant sou een ander oorsaack vinnen,
Hoe nauw' hy't ondersocht, mijn Heer! van 'twaar beminnen,
1540.[regelnummer]
Als de lijckaardicheyt, die ons de ziel verweckt,
Datse meer tot den een als tot den ander treckt,
En die lijckaardicheyt die wort in ons gheboren.
Rod. Maar zy wort opghevoedt door 't vriendelijck bekoren
En langhen ommegang. I. Zo door bekoring, en
1545.[regelnummer]
Door ommegang, mijn Heer! men liefde leyden ken
Van deze weer op dien, gelijck ghy wel gaat segghen,
Hou soud' ick dan, eylaas! mijn liefde kennen legghen
Alrede op mijn Heer, met wien ick rechte voort,
Gheen uur verleden, noyt te voren sprack een woort?
1550.[regelnummer]
Rod. Ghy boeyt de Liefd' alleen aan u ghenegentheden,
Die ghy te met oock most na de ghelegentheden
Aan and'ren deelen me, en doen na dat de tijdt
En sake dan, Me-vrou, daar in vereyscht en lijdt.
Siet u ghelegentheyt, en ziet den mynen an,
1555.[regelnummer]
En gheeft u minne my, en niet u doode man.
My: want dat Vrancrijck mach vant puyck der Ridd'ren roemen,
Dat is om mynen't wil, men hoort alleen maar noemen
d'Onsichelijcke naam van Rodomont, daar zy
Voor schricken; en men spreeckt de Werelt deur van my
1560.[regelnummer]
Met all' eerbiedicheyt, en alle volcken vresen,
Waar ick bekent ben, in mijn onghena te wesen:
So seer is Rodomont van yder een ontsien:
Met reen, want hy verstreckt veel meer als and're tien.
Isab. Dat ken ick oock mijn Heer, en dies ben ick niet waardich
1565.[regelnummer]
Dat ick u dienen sou; 'k laat staan dat ick lichtvaardich
En reuckeloos mijn min son setten op mijn Heer.
Mijn Heer, mocht u slavin ghenieten immermeer
So veel ghena, dat ghy haar jonden eens te spreken,
Ick soud' u bidden, ach! wat bidden? 'k soud' u smeken,
| |
| |
1570.[regelnummer]
Dat ghy my, ha mijn Heer! niet verchden om mijn min,
Nu ick van 't Wereltsche ghetrocken heb mijn sin.
Mijn Heer, 'ken hebt geen mensch', maar Gode selfs gesworen,
Dat my na Zerbijns doodt gheen man meer sou bekoren
Tot vleyschelijcke lust. Daarom, mijn Heer, indien
1575.[regelnummer]
Ick yets by u vermach, zo wilt my toch aansien
Met een ghenadich ooch, dat ick in eerbaarheden,
Ghelijck ick heb belooft, mijn leven mach besteden.
Mijn Heer belooft my dat, en dan zal ick u doen
Een deucht die ghy in 't minst' in my niet sout vermoen.
1580.[regelnummer]
Een deucht, Heer Ridder, daar u meer aan is gheleghen,
Als aan mijn minne, daar de weer-ga wel verkreghen
Van duysent and're wort, die'r dat oock bet verstaan,
Als ick, die noyt en heb met minnaars om ghegaan.
Rod. Wat is dat voor een deucht? I. Ghy lieft voor alle saken
1585.[regelnummer]
De Ridderlijcke kamp, en siet ick weet te maken
Door kruyden, dat de huydt zo taey wort als metaal,
En niet te quetsen is met het ghewette staal.
Is dat niet beter als dus 't lichaam te bekleden
Met rustinghen, die maar belemmeren de leden?
1590.[regelnummer]
De min is wat, maar dat, ist niet van meer belang?
Rod. Wast waar ick maackte my de Werelt in mijn dwang.
Isab. 't Is waar, en wil mijn Heer my myne kuysheyt zweeren,
'k Sal onder die beloft hem nu de kunst gaan leeren:
En of ghy twyfelde de kunst te wesen vals,
1595.[regelnummer]
So neemt met dat u sweert de proef op desen hals,
Die'k met het sap van 't kruyt bestrijcken zal van buyten,
En 't swaart dat zalder van als van een ambeelt stuyten.
Rod. En 't kruyt, ist hier te landt te kryghen oock om ghelt?
Isab. Om ghelt? mijn Heer! het wast hier ronts-om op het velt.
1600.[regelnummer]
Rod. Wel aan, ick sweer het by de Machometsche wetten,
Dat ick noch niemant van de mynen u zal letten
Aan lijf of eerbaarheyt, zo ghy my deze kunst
Kont leeren. I. Wel mijn Heer, ick danck u voor u gunst.
| |
| |
Belieft het u dat ick de kruyden dan ga plucken?
1605.[regelnummer]
Rod. Dat doet, God geve my de kunst wel moet ghelucken.
Volcht haar mijn dienaer, en slaat neerstich op haar acht.
En ghy Heer Doctor, die wel kendt der kruyden kracht,
Let waar dat syse pluckt, en wat het zijn voor kruyden,
Op dat ghy my de saack te rechte kent beduyden.
1610.[regelnummer]
Ian. Wat sou die geck, hy ken gien kruyt veur gras.
Doc. Hoe zu den hase-kop, snacket my ja toe pas,
Dat rade ick dijn, on kruyt dan hen ad Moscovitos.
Excitat ad venerem Terdos eruca maritos.
| |
Vierde bedriif. Vierde toneel.
Ian Hen.
't Is best datje kaas koopt daar is gien bien in.
1615.[regelnummer]
'k Mach wat gaan legghen slapen terwijl ick hier allien bin.
De accarmentsche Doctor, 't Heerschip en mijn Wijf
Dat binne wel drie beulen over me lijf.
Die besuchte Labbekack die maact me voocht as de pot te vyer moet:
Dan komt den Doctor mit sen Latijn datmen der 'thooft of sier doet.
1620.[regelnummer]
En dan wort het Heerschip Doctor, die selt mit ien eynd houts wat verstellen:
Somma 't sinne drie quanten die mijn wel nemen te quellen;
Benamen die meer, 'k selder haast iens van verlost worden sou ick hopen.
Nou wel an ick wil mijn hooft gaan legghen daar geen waghens en lopen.
|
-
-
[tekstkritische noot]1370. I d'Je 'k.
1390. I, II Ontsluyt, en de klip.
1394. II, III daar mee de bange doot.
-
-
[tekstkritische noot]1415. I in 't bloeyen stervens jeuchts.
1435. III doodt van u versteken was.
-
-
[tekstkritische noot]1444. I, II mintse niet.
-
-
[tekstkritische noot]1480. I Hoe dat ons ons wederom.
1487. I, II en oock dat hy daar na seyt.
1489. III ick vlus volghen sal.
-
-
[tekstkritische noot]1503. I me Vrouwe van Galissen ghebleven.
1521. I, II Deze regel ontbreekt.
1522. I, II En Engelant.
-
-
[tekstkritische noot]1544. I Zo daar bekoring.
-
-
[tekstkritische noot]1578. I Mijn Heer belooft my dat ick, en dan
1579. III in my niet sult vermoen.
1599. III hier ront-om op.
-
-
[tekstkritische noot]1610. II, III Wat sou de geck toch doen hy ken.
1611. II Hoe zu dou hase kop, snocket my. - III Hoe zu du hase kop, snacket.
1615. III terwijl ick allien bin.
1617. II, III over mijn lijf.
1621. II wel nemen te qullen.
|