| |
| |
Tvveede bedriif. Eerste toneel.
Doralice.
Vermakelijcke Wout, daar in zo vredich leven
d'Eenvoudigen, die haar tot ned'richeyt begheven.
485.[regelnummer]
'k Beken wel dat de lust en rust alleen in 't hert
Van den vernoechden mensch volmaackt gevonden wert,
En lijckwel schijnt de plaats daar oock wat in te moghen:
Want ben ick in het hof zo komen tot mijn ooghen
En ooren veelderley' bekommernissen in,
490.[regelnummer]
Die my, 'k en weet niet waar, vervoeren hert en zin:
En ben ick bosch-waarts, dan voel ick al mijn ghedachten,
Die anders zijn belaan met sorch, zo soet versachten.
| |
| |
Ten hoof streckt maar alleen mijn Vorstelijck ghemoedt
Tot pracht en overdaat, en hier tot alle goedt.
495.[regelnummer]
Zo veel vermoghen dan de qua gheleghentheden
Ten quaatst', al woud' de ziel zijn tijdt tot goedt besteden,
Dat zelfs de vrome mensch, door de ghelegenheyt
En qua ghewoonte, wort van deuchden af-gheleyt;
Ja zo, dat hy sich heel in ondeucht gaat bedelven.
| |
Tvveede bedriif. Tvveede toneel.
Mandricard. Doralice. Achaia.
500.[regelnummer]
Vorstin. D. Mijn Heer. M. Mijn lief! wat praat gy by u selven?
Dor. Mijn Heer, 'k aanschou met vreucht het schadurijcke Wout,
Daar sich de kleyne mensch zo vreedsaam in onthout.
De kleyne mensch, mijn Heer, in wereltsche cieraden,
Daar me wy grooten zijn zo moeylijck overladen.
505.[regelnummer]
Dit volck leeft na natuur, wy leven na ghewoont,
Die strengelijck in ons zijn heerschappye toont.
Dit volck dient Gode recht wt 't binnenst' haarder zielen,
Daar wy, maar wt gewoont, voor Gode neder knielen,
De sinnen elders heen, die, 'k weet niet warwaarts gaan,
510.[regelnummer]
Om dat wy zijn met overtol'ge pracht belaan.
Aardtsche bekommernis noch and're swaricheden
En stoort dit volck niet in haar vyerighe ghebeden
En offerhanden, die sy met een reyn ghemoedt,
Aandachtich tot de Goon, gaan branden op de boet,
515.[regelnummer]
Die yder God haar deed' na zijn behaghen stichten.
Men siet gansch Vranckrijck deur deez' aanghename lichten
Ghestadich smeulen, Lief, ten dienste vande Goon,
Waarom de Goden oock hier blyven metter woon,
Als dit verkiesende voor 't waartst' van alle delen
520.[regelnummer]
Des aarden kloots, een volck dat sy best mogen velen.
Hier aardt het heyl'ge luck, in dit vermaacklijck Rijck,
Dat noch in lusten nocht in lijftocht zijns ghelijck
En heeft, gelijck ick meen. O Rijck! daar in ick woude,
| |
| |
Ten waar een saack, dat ick mijn leven eynden soude
525.[regelnummer]
Met u mijn Mandricard, dan nu wensch icker uyt
En veer van daan te zijn. M. Waarom mijn waarde Bruyt?
Mijn Doralice, Lief! wat mach u toch mishaghen,
Als ick u wel behaach? wat heeft mijn Vrou te klaghen?
Dor. Mijn Lief! M. Mijn ziel! wat ist dat u gemoedt beswaart?
530.[regelnummer]
Dor. Ick vrees' voor ongheval, voorwaar ick ben vervaart,
Of Rodomont u mocht eens onversiens bespringhen.
Man. Vorstin! u Ridder is met driegen niet te dwinghen:
En die 't met daden sich sal onderwinden, moet
Een kryger zijn, en niet zoo'n opgheblasen bloet
535.[regelnummer]
Als dien Argier verwaant, die niemant kan verdraghen
Van al de Ridderschap. Derf hy maar eens weer waghen
My te bestoken, om u, u, mijn waarde Vrou,
Te rocken van mijn zijd', Ziet daar, zo'k hem niet hou
Van boven 't beckeneel langs midden door de lenden,
540.[regelnummer]
Zo wensch ick dat den hel en hemel my moet schenden.
Dor. Mijn Heer, beroemt hy sich niet aller volck'ren schrick?
Man. En of hy 't sich beroemt, dies is hy 't niet als ick,
Ick seg ick t' hem met smaat Voochdes zal doen ghevoelen,
Zo 'y niet in tijts en staackt dit snorcken en dit woelen.
545.[regelnummer]
Wat sou die blode loer, die sich met groote schandt
Tot meermaals winnen liet van vrouwelijcker handt?
Dor. Doe was hy moeloos, maar nu sinloos en verbolghen.
Man. Geen swaricheyt, hy sal wel wachten my te volghen.
Dor. Dan of hy u met list, mijn Mandricard! verwan.
550.[regelnummer]
Man. In hem is list noch deucht, indien ick hem maar kan.
Dor. Dat sy zo lief, maar hy mocht een verrader wesen.
Man. En of hy 't was, soud' ick dan een verrader vresen?
Dor. Neen, vreesen niet, mijn Lief! maar myden zijn verraat.
Man. Die'n schelm wil myden die verbittert hem in haat;
555.[regelnummer]
Want myden mijn Vorstin dat lijckt te seer na suffen.
Men ken geen schelm met deucht, maar wel met trots verbluffen,
En deze aldermeest, na wien ick niet en vraach.
Dor. Dat ick u raad' is maar door sorgh die 'k voor u draach.
| |
| |
Man. Ick danck u mijn Vorstin voor uw' gheneghentheden;
560.[regelnummer]
Laat varen deze sorgh, en zijt maar wel te vreden,
De saack en lijdt gheen last. Ick ben een trots soldaat,
Die van een Rodomont sich niet braveren laat,
Dat weet de pochert wel; dies zal hy oock wel myden,
Oft schelms, oft voors hands my weer-om te bestryden.
565.[regelnummer]
Hy heeft mijn dapperheyt en slaghen al gheproeft,
Zulcx dat hy nu wel weet dat hy wat meer behoeft
Als yd'le snorckery, om my weer te bestoken.
Was hy niet suf gheweest hy had doen wel ghesproken
Van Ridderlijcke kamp met my te vaarden an,
570.[regelnummer]
Doe ghy my, hem ten trots, verkoost voor uwen Man,
In zijn by-wesen, maar doe dorst hy niet eens spreken;
En nu hy van my is nu raast hy maar van wreken,
Nu roept hy dit en dat, nu sweert hy by de Goon,
Als sotten pleghen, dat hy Mandricard zal doon,
575.[regelnummer]
Ghelijck hy doen sou waart met roemen te verrechten.
Dan 't is met Rodomont al, houdt my, ick wil vechten.
Mijn schiltknaap! S. Hier mijn Heer. M. Verschrict niet mijn Godin.
Ist Rodomont ick hack met dit gheweer daar in.
Hola ghy Ridder! D. Ach! mijn Lief 'tis de verrader.
580.[regelnummer]
Man. Den blixem gunn' my dat, daar me zo tree'ck hem nader,
En kloof hem met dit staal te midden over een.
Hoe nu? Wel wat is dit? waar hem mijn Vrou? waar heen?
Toeft Doralice, toeft: wilt u niet in de kuylen,
Door yd'le vreese, van het nare Wout verschuylen;
585.[regelnummer]
't En is gheen vijandt die ghy daar ghewapent ziet.
Dor. Wat isset dan mijn Heer? Ist Rodomont dan niet?
Man. In 't minste niet mijn Vrou. 'k Vermoede 't is een wapen
Te winnen opgerecht voor Ridderlijcke knapen.
Nu icker my, mijn Vrou! wat nader ane voech,
590.[regelnummer]
Zie'ck 't voor de wapens aan die Roelandt eertijts droech.
'k Onset my dapper. Hoe? Wel wat sal dit toch wesen.
Maar siet wat schrift is dit? dat dien ick wel te lesen.
Beschout my vvel: maar met eerbiedelijcke ooghen.
VVie meent ghy dat ick ben? Ick ben 'tgevreest gevveer
| |
| |
595.[regelnummer]
Dat Roelant droech, die staach betrachten na vermogen
Den quaden quaadt te doen, den goeden goedt en eer.
't Geweer dat Roelant droech? zo draecht hy 't dan niet meer.
Dit's Durendal, daar me zo vele zijn verslaghen,
Dat zal ick Ridderlijck nu voor het myne draghen,
600.[regelnummer]
Op dat elck meene dat ick 't Roelandt heb ontjaacht.
Dien Roelandt, voor wien al de Werelt was versaacht.
'k Wil deze wapens my tot lof en eer aantrecken,
En 't zal my vryelijck geen kleyne roem verstrecken,
Mijn dienaar gordt my stracks de rusting om het lijf.
605.[regelnummer]
Dor. My nieuwt de daat, en noch veel meerder door 't gheschrijf
Dat hier van yemant aangheplackt is zo seer eenlijck:
Zo 't is gestelt tot pronck en eer, dat pleech ghemeenlijck
Met meerder staats te schien. Maar wat mach toch dit zijn?
Man. En ondersoeckt dat niet, de wapens zijn nu mijn,
610.[regelnummer]
En die 't zo niet verstaat die koomse hier af-scheuren;
Maar 'k sweer hy was die 't was hy sou zijns doens betreuren.
Nu puf ick Vranckrijck, en haar Ridders altemaal.
Nu ben ick om en om ghebolwerckt in het staal.
Nu zal de Fransche Kroon voor Mandricard verschricken.
615.[regelnummer]
Nu hackt mijn Durendal den Rodomont aan sticken,
Zo ras hy my verschijnt. Waar is de snorckert nu?
Waar blijft de blaffert toch? komt voort dat ick u duw
De lemmer in het lijf, en beuck u met mijn schoncken
't Breynloose kop aan tween. Her! Her! siet daar de voncken,
620.[regelnummer]
Die den vermetele zo vlieghen in 't ghesicht,
Dat hem 't rug deysen van blootherticheyt beticht.
Gheen Ridder, oock hoe trots hy is, zal durven spreken,
Veel minder Ridderlijck de lancy met my breken,
Alse verstaan dat ick in 't ysere gezeet
625.[regelnummer]
Des trotsen Roelants ben onwinnelijck bekleet.
Juycht Doralice, juycht. Laat Mandricard nu springhen
Van vreuchden om en om. Achaia wilt nu singhen
V vloeyende gherijm, ghelijckmen eertijts song
Tot lof, doe'ck Pars en Parth, en Moscoviter dwong,
630.[regelnummer]
Dat de Chinesen my door vrees' alleen benyen.
Maar laat ick een-maal in mijn barse Tartaryen
| |
| |
Zijn wederom ghekeert, ick zal dat laffe volck
Af-laten nummermeer te terghen met mijn dolck.
Wel aan Achaia singt mijn loffelijcke daden,
635.[regelnummer]
Al ken-men my met gheen oortuytery versaden.
Acha. Dan verschricken alle de luyden
Zo van Oosten, van West, van Zuyde
645.[regelnummer]
Wrevele Russen en loose Chinesen,
Barse Moscoviteren vresen,
| |
Tvveede bedrijf. Derde toneel.
Zerbiin. Isabella. Mandricard. Doral.
Maar luystert. Wat is dat? wat hoor ick voor getuyter?
655.[regelnummer]
Isab. Misschien het Roelant is. Z. Roelandt? neen, een vrybuyter.
Ziet hier mijn lief, terwijl wy vyerighe ghebeen
| |
| |
Op-offerden, is hy met Roelants wapens heen.
Isab. 't Is Roelandt selver, Lief, voorwaar. Z. Dat moet ick weten.
Van waar? M. Van over al. Z. Indien ghy niet ghesmeten
660.[regelnummer]
Wilt van een Ridder zijn, zo segt my wie ghy zijt.
Man. 'k Zal u doen proeven bloet hoe dat mijn lemmer snijt,
Hoe ghy vervroude? hoe? durft ghy de vroomst' van harten,
Den braafste Ridder van gansch Asia dus tarten?
Ick ben die Mandricard die straffe wetten stelt
665.[regelnummer]
Den wrev'len Noorman; ja die ben ick, diens ghewelt
Houdt in ghehoorsaamheyt den strenghen Moscoviter.
Wat beurt my toch van u? ziet hier eens deze smyter.
Ghy bengel, wie ghy zijt, durft ghy my spreken aan?
Zerb. 'k Ben noch met laster nocht' met snorcken te verslaan.
670.[regelnummer]
Indien u de natuur zo edel heeft gheboren,
Ghelijck ghy segt, dat ghy tot Koninck zijt verkoren,
Zo staat in reden, en betoont hêt met der daat
Dat ghy een Ridder zijt van Konincklijcke staat.
Niet eygens hout een Vorst dan 'tgeen hem aan ghesturven
675.[regelnummer]
Door erffenisse is, oft dat hy heeft verwurven
Door 'tswaart; zo dat van waar de wapens die ghy draacht?
Man. Die wapens heb ick den zo dapp'ren heldt ontjaacht,
Daar 't dart'le Vranckrijck sich zo loff'lijck van beroemden:
Die Ridder wast die sy den trotsen Roelandt noemden:
680.[regelnummer]
Dien Ridder heb ick dit gheweer van 't lijf ghescheurt,
En achten ick 't u waard' het worde oock u beurt.
Zerb. Schaamt u dat ghy u durft van Roelandt sulcks verboghen.
Ghy zijt dan wie ghy zijt, ick segt ghy hebt gheloghen.
Daar hebt ghy 't afgherockt, waar ick het had ter eer
685.[regelnummer]
Van Roelandt opgherecht: en hangt het daar oock weer,
En dat oock daat'lijck, of ick zal-der u toe dwinghen.
Man. Komt hier ghy bloedt, ick zal u kleynder leeren singhen.
Ghelijck dit wapen nu komt Ridder eyghen mijn,
Zo sult ghy met al 't uw' oock strack mijn eyghen zijn.
690.[regelnummer]
Zerb. Verweert u. M. Ist geen schand' dat ick, ick my vermenghel
In deze strijdt, en vecht met een moeloose benghel?
Isab. Zerbijn, o mijn Zerbijn! Princes verhindert het.
Zerb. Neen Isabella, neen. Do. Mijn Mandricard. M. Verlet
My niet, wel aan! laat los. Z. Laat gaan, ey siet hem woelen.
| |
| |
695.[regelnummer]
Man. Komt hier ghy halve Vrou ick zal u doen ghevoelen
Wat dat ick ben. Is. O God! o God! bewaart mijn lief.
Man. Wat segt ghy nu van my? Z. Seg noch ghy zijt een dief.
Niet minders als een heldt, al zoud' ick het betreuren.
Man. Zo ghy niet anders praat het zal u oock ghebeuren.
700.[regelnummer]
Zerb. Had ick u in mijn dwang ghelijck ghy my nu doet,
Ick dooden u, doet nu u wil, van mijn gemoet
En sult ghy nimmer u verwinner moghen noemen.
Man. Ghy sult u nimmer uw' stijfsinnicheyt beroemen.
Zo gaat het daar dan deur, om dat ghy my noch port.
705.[regelnummer]
Zerb. Ach my! verrader! ach! ach moorder maackt het kort.
Man. O dach vol van gheluck, ick danck de milde Goden,
Die my te dezer steed' tot deze winst ontboden.
Dor. My deert de Joffrouw, lief laet ick haar wat ontdoen.
Man. 'k Begeert niet. Raackt haar niet, en laat hem leggen bloen,
710.[regelnummer]
Komt gaan wy voort, voor ons is hier toch niet meer over.
Daar leyt hy. Z. Moorder, ach! gaat heen eerloose rover.
Ach! Isabella, lief! o doot! wat valt ghy lang.
't Zieltogen valt my in myn sterven al te bang.
Mijn lief! sult ghy nu van u trouwe minnaar vluchten?
| |
Tvveede bedrijf. Vierde toneel.
Theophilvs. Zerbiin. Isabella.
715.[regelnummer]
Waar ist? wien hoor ick hier zo swarelijck versuchten?
Zerb. My weerde Vader, my. T. Hoe Ridder? hoe komt dit?
Zerb. 'k Weet geen bescheyt te doen. Gheest'lijcke Vader bidt,
Bidt God dat hy mijn ziel toch in zijn Rijck anvaarde.
Mijn Isabella, Lief! T. Hier leyt u Vrou ter aarde
720.[regelnummer]
Plat neder stijf in swijm, 'k vermoe wel 't is van vrees.
Zerb. Helpter my by, mijn Heer, my dunckt ick dan ghenees.
Ey my! T. Het slepen kent ghy Ridder niet verdraghen.
Zerb. Draacht haer by my. T. Wel an. Z. Och zo, dat's mijn behagen.
The. Hier isse. Z. Waerde ziel, 'k verquick nu ghy my raackt:
| |
| |
725.[regelnummer]
Beasemt my mijn Vrou. T. 't Schijnt datse wat ontwaackt,
Se rept haar. Z. Isabel! hier leg ick dwars doorsteken.
Hier leg ick Lief! en wt mijn wonden loopen beken
Van bloet: een kus voor 't lest. Ick laat u droeve weeu
Niet anders na dan druck. Goed' nacht tot inder eeu.
730.[regelnummer]
Isab. Zerbijn! helaas! T. Mevrou Zerbijn is al ontslapen.
Isab. O Goon! indiender vrou op aarden is gheschapen
Om 't ongheluck te moeten draghen, dat ben ick.
Zerbijn, kent ghy mijn Lief? zo geeft my noch een blick
Met uwe oogen! Ach! druckt eens u klamme handen
735.[regelnummer]
Toch an de myne, als ghy pleecht. O God! zijn tanden,
Eylaas! bedruckte Vrou, die zijn al vast gheklemt.
Waar is de moorder? dat hy my me niet en nemt
Het droeve leven af, en doe my zo deur 't sterven
Een eeuwich huwelijck met mijn Zerbijn verwerven.
740.[regelnummer]
Hoe komt den Hemel toch op my alzo verstoort
Datse my gantsch verlaat? datse niet eens en hoort
Na myne droeve klacht? na mijn benaude suchten,
Die 'k wt een banghe borst ten Hemel op doe vluchten,
Om in het gulden huys de tijng te brenghen van
745.[regelnummer]
Mijn ongelucken, die 'k niet langher draghen kan?
Ach behulpsame God! hoe moocht ghy my dus haten?
The. Hy haat u niet. Isa. Hy doet, hy heeft my gantsch verlaten.
The. Neen, neen, bedruckte Vrou, God zal u nummermeer
Verlaten, neen hy wis, ghelooft my, by zo veer
750.[regelnummer]
Ghy hem slechs niet en wilt dus troosteloos begheven.
Zerbijn, u waarde man, is moochlijck noch in 't leven,
Al leyt hy hier voor doodt. Ick soud' veel eer vermoen
Dat hy in flauten is ghevallen door het bloen.
Laat ick hem schorten, en hem draghen daar zijn wonden
755.[regelnummer]
In tijts noch worden tot behoudenis verbonden,
God gaf wel leven daar gheen leven oyt en was.
Isab. Hoe weynich komt u troost, o Vader! my te pas.
The. Daar is noch leven, wilt u niet te vroech bedroeven.
| |
| |
Isab. Hoe licht valt troosten die, die self geen troost behoeven.
760.[regelnummer]
The. Voorwaar ziet hier hy leeft, zijn lippen reppen noch.
Zerb. Mijn Lief! Isa. Mijn ziel. Z. Ey my. Ick bid u voert my toch,
Mijn alderwaartste Vrou, by wel ervaren luyden,
Die my verstercken met gheneselijcke kruyden.
Isab. Zerbijn! Zerbijn die leeft. Ziet Isabella nu
765.[regelnummer]
Al vlytich doende, met den kluysenaar die u
Ghebeurt heeft op het paart, op dat wy mannen vinden
Die uwe wonden tot ghenesinge verbinden.
Zerb. Och zo, dat 's wel. T. Mevrou, hier langer niet vertoeft,
Vermits zijn swacke staat daat'lijcke hulp behoeft.
|
-
-
[tekstkritische noot]523. III O Rijck! waar in ick.
-
-
[tekstkritische noot]545. II, III Wat sou de blode loer.
554. I, II Dien schelm.
-
-
[tekstkritische noot]559. I Man. ontbreekt.
564. III Oft schellems.
-
-
[tekstkritische noot]621. I bloothertichtyt.
-
-
[tekstkritische noot]640, 641. II, III Deze beide verzen staan naast elkander.
642, 643. II, III Deze beide verzen staan naast elkander.
649, 650. II, III Deze beide verzen staan naast elkander.
651, 652. II, III Deze beide verzen staan naast elkander.
653. I Kan weer-staan.
654. I getyuyter. - III Vóór dezen regel staat Isabella.
655. III Isabella ontbreekt.
-
-
[tekstkritische noot]708. I lief ick haar wat ontdoen.
713. I, II Deze regel ontbreekt.
-
-
[tekstkritische noot]745. II Mijn ongeluck, die 'k niet.
746. I, II Ach hulpsame God.
750. I slechs niet wilt dus.
-
-
[tekstkritische noot]759. I Hoe licht vlat troosten.
771. III manhaftich neder velde.
772. I in 't yser om en om bekloncken.
778. I Sarisinen.
781. III waar dat hy wort bekent.
786. III beweech den mannen door mijn daden.
|