Werken
(1883)–Samuel Coster– Auteursrechtvrij
[pagina 281]
| |
Vijfde bedrijf. Eerste toneel.
Agamemnon. Palamedes. Nestor. Protesilaus.
1475.[regelnummer]
Noch Palamedes wijs, nocht Nestor seer ervaren
En kennen my, eylaas! voor schande niet bewaren.
Wat ist, en wat sal 't zyn, of ick my veynse schoon,
Mijn waarde Dochterken Godsdienstelijck te doon?
Wat sal die veynsery mijn anders toch verstrecken,
1480.[regelnummer]
Als voor den volcke' bedeckt met Godes Godheydt gecken?
O gruwel, datmen dus met een Godsdienstich schijn
De slechte menschen, die verleydt van Papen zyn,
Moet mompen, om also te stillen haar ghemoeden.
Pala. Dit doet de Vorst maar om een quader te verhoeden,
1485.[regelnummer]
Niet om den Volckeren in heyloos mis-verstant
Te styven, neen geensins. Nest. Neen Agamemnon, want
Door dit u doen, so schoon in 's blinden yvers oghen,
En wort gheen Godheyt, maar Afgodery bedroghen:
Ey laat den yveraar dan spelen met zijn pop.
1490.[regelnummer]
Pro. Had elcke Grieck mijn sin men smeeter liever op.
'T is waar bedaarde Vorst, 'k en heb daar oock niet teghen,
Dat, wat aan 't veynsen van die Godsdienst is gheleghen,
Seer weynich is belangt; dan denckt dat midler tydt
De Griecksche Vorsten al haar aansien raken quijt,
1495.[regelnummer]
So ver s'er laten van haar Onderdanen dwinghen.
Nest. 'T waar wel te wenschen dat de saken beter ginghen
Protesilaus als zy teghenwoordich gaan:
Maar dat ghy 't meent, ô Vorst, met drieschen en met slaan
Te beteren, dat's niet, 't syn averechtsche tyden.
1500.[regelnummer]
Hier is nu niet te doen dan dulden, veynsen, lyden,
Waar meed meer voordeels voor den Vorst en voor de staat
Ghedaan sal worden als met dat dat ghy ons raat:
Want so men met ghewelt de saken woud' herschicken,
| |
[pagina 282]
| |
Soo brackmen onsen bandt van eendracht heel aan sticken,
1505.[regelnummer]
En 's Vorsten goede saack, die billijck is en recht,
Stond' lijckwel dan noch an den uyt-komst van 't gevecht.
Waer toe dan lijf en goedt zo sorchlijck 'tavontuuren,
Dat toch behouden wert met haarluy te verduuren.
Aga. Verduuren Nestor? Nest. Ja verduuren, want so ty
1510.[regelnummer]
Dit so twist-ziecke volck haar wil heeft, so sult ghy
Bevinden datse strack tweedrachtich met malkand'ren
Weer worden sullen, want haar aardt is oft met and'ren,
Oft met haar selleven te twisten, dat 's haar lust.
't Sijn vrienden van 't ghekijf, en haters van de rust,
1515.[regelnummer]
En 't aansien dat de Vorst, so 't schijnt, nu wort benomen,
Dat ken hy dan ter tijdt met woecker weer bekomen.
Prot. Neen Nestor, wort den Vorst van dit volck eens ghehoont,
Ghy sult bevinden dat zy stracks daar een ghewoont
Of maken sullen, als zy meermaals lieten blijcken;
1520.[regelnummer]
Derhalven hoort de Prins een voet-steed niet te wijcken,
Maar blyven op sijn stick, en dryvent moedich deur,
Als dan hield zyn ontsach de Vorstelijcke geur,
Die 'k anders met de voet van Papen zie vertreden.
Pala. Dit werck is door gheen dwang, maar door beleydt en reden
1525.[regelnummer]
Alleene wederom te brenghen op zijn stel.
Laat Nestor raden, en de saken sullen wel
Protesilaus gaan: men veynst nu maar om voordeel.
Nest. Sulck veynsen doen altydt in noot de luy van oordeel.
Legt over hoe 't hier staat, en hoe 't hier is ghestelt,
1530.[regelnummer]
Ghy sult dan vinden dat de saken met ghewelt
Niet uyt te voeren zijn, dus laat het soetlijck sloeren
Tot beter tydt en stondt, want die 't uyt zoude voeren,
De groote meen ick, zijn zelfs door der Papen list,
Door baat en staat-zucht met malkanderen in twist.
1535.[regelnummer]
Des Konings Broeder zelfs is oock den Koning teghen.
Pro. Dat denck ick, wanter hem het meest is aan gheleghen.
Ja zo veel, dat hy om zijn Helena alleen,
| |
[pagina 283]
| |
't Gantsch machtich Grieckenlant gebracht heeft op de been:
So veel vermoghen zyne laffe Vrouwen lusten.
1540.[regelnummer]
Aga. Al dat waar niet, liet hy mijn Dockterken noch rusten.
Pal. Hy doet dat niet, ô neen, maar 't is Euripylus,
Die blinde yveraar: door wien de Griecken dus
Aan 't rasen zyn gheraackt: 'twort al door hem ghedreven,
De schult is niemant dan hem maar alleen te gheven.
1545.[regelnummer]
Aga. En kenment hem niet slaan door reden uyt het hooft?
Pal. So schielijck niet, want hy hartneckelijck ghelooft,
(Door faut van oordeel) dat zyn salicheydt ghelegen
Is in syn sinlijckheyt: toch 'k meen men hem beweghen
Zoud kennen, by zo verd de tijdt leed datmen van
1550.[regelnummer]
Vlysses boefte mocht hem grondich spreken an,
In wien niet quaats en sien dees oordeloose gasten,
Daar hy 't nochtans so grof maackt dat zyt sien en tasten.
Aga. Maar Menelaus dan, die vry wel verder siet,
Oft selfs Achilles meed, en soud men die dan niet
1555.[regelnummer]
Omsetten kennen? Want dat mannen zijn van oordeel.
Nest. Veel minder noch, want zyt maar doen om eyghen voordeel,
Wel beter wetende, als dat Diana zou
Bloedt-dorsten na de ziel van een onnos'le Vrou.
Somtijts zyn yv'raars noch door reden te verwinnen,
1560.[regelnummer]
Maar die beroerte slechs om eyghen baat beginnen,
En worden nimmermeer door reden oft bescheyt
Van haar voornemen quaat van yemant afgheleyt:
Ja selfs door gheen gheweldt, door dien zyt loos belegghen
Met Geestlijck volck, en daar is teghen niet te segg hen:
1565.[regelnummer]
Ghelijck d'ervarentheyt de Griecken dat wel leert.
Aga. Maar t'eene quaat wort dick met 't andere gheweert;
| |
[pagina 284]
| |
Dat zy dan sochten door Euripylus te poghen,
Dat selfde socht ick weer door Calchas te vermoghen,
En Calchas meend ick was Euripylus te loos.
1570.[regelnummer]
Pala. Jaa 'y, maar Euripylus is Calchas weer te boos,
Te valsch, en t'onbeschaamt, ontsiet hem niet te lieghen,
Als hy zijn weer-party daar maar meed mach bedrieghen:
En al zyn aanhang gaat oock al de selfde gang.
Pro. Die leughenaar die lieght zijn leughenen so lang
1575.[regelnummer]
Tot dat hy self meent dat zijn oude leughen waar is.
Nest. Maackt dat het volck eens wijs, hoewel 't so openbaar is
Als 't licht der Sonne dat hj selfs de Maan belieght,
En onder dat verdeck d'eenvoudighen bedrieght,
Die het niet weten of zijn tong spreeckt Godes Wetten,
1580.[regelnummer]
So datse zyn ghehart haar ziel daar voor te setten.
Prot. Men soud door Wapenen haar dat wel maken moe.
Nest. Oft moedich wel misschien, en brengent daar wel toe.
Dat zy, door noot gheparst, te kampen souden waghen
Mee die, die sy voorheen ootmoedichlijck ontsaghen.
1585.[regelnummer]
Protesilaus uwe moedicheyt is groot,
En u ghetrouwicheyt, ghetrou tot inder doot,
Gheloof ick seker, maar 'tkomt steeds so niet gheleghen,
Gheweldt met weer gewelt grootmoedich te staan teghen.
Set daarom, bid ick u, die middel uyt u sin.
1590.[regelnummer]
Want 't quaadt is nu, ô Vorst! te verd ghekropen in,
't Is int begin versuymt, doe was het voor te komen,
En nu ist veel te laat haar met ghewelt te tomen:
En onse schult ist dat zy ons zyn boven 'thooft.
Zy moeten zijn gheweest van sinnen heel berooft,
1595.[regelnummer]
Die, doe de Griecken eerst begonnen God te eeren,
De eerste Priesters, om den Vollicke te leeren,
Oft uyt Egypten, of van elders buytens Lands
| |
[pagina 285]
| |
Beriepen, ghelijck oft de Griecken aan verstands
Ghenoech ontbrack, hoewel de vrye Griecksche Landen
1600.[regelnummer]
Wt-leveren, alst blijckt d'uytmuntenste verstanden.
Sulcx datmen Parth, noch Meed', noch war'ghe Arabier,
Nocht oock gheen overloos' Egyptenaren hier
Behoeft te halen om den vollicke te stichten.
O neen men soud dat met de Griecken wel verrichten,
1605.[regelnummer]
Na wien men nimmermeer had om te sien, ghelijck
Men moet na dese doen, die maar het Griecksche Rijck
Ten dienst staan om 'tghenot, en uyt gheen waar bewegen,
Ghelijck de Lant-zaat doet, die van natuur ghenegen
Is tot de dienste Gods, en om ten dienst te staan
1610.[regelnummer]
Zijn Overheyt als een gheboren Onderdaen:
Daar wy het teghen-deel van vreemde huurelinghen
Nu draghen moeten, die door 't slechte volck ons dwinghen
Tot sulcx als haar belieft, oft immers schiet int hooft,
Want zy en hebben 't Recht, noch Rechter trou belooft.
1615.[regelnummer]
Soo dat heel Griecken-lant deez' en d'aanstaande plaghen,
Hoe swaar zy vallen, moet gheduldelijcke draghen,
Om dat int eerste des regeerings zijn versuymt
Twee dinghen, 'teene datmen al te grooten ruymt
Haar gaf, in plaatse datm' er hadde moeten binden
1620.[regelnummer]
Met eeden aan den Heer haar yet wes t'onderwinden
Dat hem was teghen, en dat hy niet vond' geraan.
Het tweede dat nu meed de saken qualijck gaan,
Is datmen hier in plaats van Burgeren, geboren
Van ouder af-komst, en uyt goeden huyz' verkoren,
1625.[regelnummer]
Maar vreemdelingen heeft, die 'r tieren ghelijck of
Ons lands-man tot het ampt des Priesters was te grof,
En oft hy van de Goon gheen harsens had ghekreghen.
Een volck van Aulis af, zuydoostewaarts gheleghen,
Dat in Egypten lant met strenghe slaverny
| |
[pagina 286]
| |
1630.[regelnummer]
Wel eertydts was gheplaacht, en is gheworden vry
Door eenen Moses, die 'r uyt de dienst-huysen leyde
Van Phar'o de Tyran, door veelderley verscheyde
Behendicheen, en heeft ses hondert duysent mans
Personen, veertich jaar door meen'gen suuren kans,
1635.[regelnummer]
Door swaard, door pest, door dorst, door diepe water-stromen
Ghesleept, voor datse zyn int rechte lant ghekomen.
Om dit veelsinn'ghe volck te houden int bedwang
Van Gods en Werelts Wet, ging Moses dese gang.
Het opperste ghesach heeft hy selfs heel behouden:
1640.[regelnummer]
Sijn Broeder Aaron, die 'y volkomelijck vertrouden,
Gaf hy het Priester ampt, door Goddelijck bevel:
Dat was gheen vreemdeling. En op dat 't alles wel
Mocht in den lande gaan, so lang als hy 't beheerde,
Most Aron spreken maar het gheen dat hy begheerde,
1645.[regelnummer]
En dit ging taam'lijck wel dies Moses leven uyt;
Dan dese ordening nam na zijn doot een stuyt:
Want men begon terstont om de vooghdy te wryten,
Die toch ten lesten viel te beurt de Aronyten.
Met vallen, opstaan, en met groote moeyten wierdt
1650.[regelnummer]
Dit hoofdeloose volck so langhe dus bestiert,
Tot dat haar raadsaam docht te kiesen eenen Koning,
Veel meerder met de naam, als daadt, in Is'rels woning,
De Koning, na den aardt der Koningen ghemeen,
Woud (als het reden lijckt) 'tghebieden heel alleen
1655.[regelnummer]
Tot hem betrecken, sonder yemandt yets te vragen:
Maer des Prophetens last en kond dit niet verdraghen,
Die 'y neffens hem had, en hy maackten 't so, dat hy
Niet meer verstreckte dan een doode schildery,
En 'tvolck dat kreech aan hem ten deele een misnoeghen,
1660.[regelnummer]
Waar door ten lesten hem zyn vyanden versloegen.
| |
[pagina 287]
| |
Na dese David quam, een Man van groot verstant,
Die op een ander wijs regeerde 't Jootsche Landt.
Wat deed' hy dan? Maar hy (de vorighe ghebreken
In staats beheersinghe wel hebbende doorkeken,
1665.[regelnummer]
Sulcks dat hy hem verstont de saken allerley)
Verstrecten de Propheet en Koning alle bey.
Dat was de rechte slach, en 't waar voor lant en luyden
Van Godt te wenschen, dat de saken noch op huyden
So gingen; want dan soud noch erghe staat-suchts list,
1670.[regelnummer]
Nocht Papen mis-verstant ons maken dese twist.
Een Paap kent al in roer nu stellen met zijn kallen,
En 't oproer kennen zy niet stillen met haar allen:
En Agamemnon 't is hier niet op sulck een voet
Te brenghen, dan alleen door een ghedwee ghemoet:
1675.[regelnummer]
Dat is de middel, Vorst, daar door ghy sult betomen
Dit volck, en metter tijd u aansien weer bekomen.
Ghy sult mijn woorden waar bevinden, want ghy kent
Noch lange leven: maar ick die ben op het endt
Van myne daghen, sal misschien dit niet beleven.
1680.[regelnummer]
Aga. Och! dat my Nestor oock gheen beter raadt kan gheven:
Nu wel, aan 't veynsen dan, dat ick met herten rouw
Begin, op dat ick beyd, mijn goedt en bloedt behouw.
O Calchas! Calchas! wat sult ghy my komen raden?
| |
Vijfde bedrijf. Tvveede toneel.
Calchas. Agamemnon. Protesilaus. Palamedes. Nestor.
Nu Agamemnon, nu, zyt doch so niet beladen
1685.[regelnummer]
Met dese zaack. Ag. Wel aan, hoe salter dan me gaan?
Cal. Al wel. Ag. Al wel? Cal. Ja Vorst, na dat de dingen staan.
| |
[pagina 288]
| |
Want van Achilles hebt ghy toch niet goets te hopen.
Die 'm nu ten lesten door het onbeschaamd'lijck lopen
Van dien Euripylus, gheuytert heeft, en hy
1690.[regelnummer]
Verklaart hem t'eenemaal op Menelaus zy.
Ghelijckwel moet ghy noch hem alles goets vertrouwen:
Want 't Legher sonder hem niet blyven ken behouwen,
En hy en is niet valsch, ghelijck ons allegaar
Syn trouwe diensten zyn ghenoechsaam openbaar.
1695.[regelnummer]
Pro. Achilles op haar zyd? Al hadmen 't my ghesworen,
'K en had het noyt ghelooft, want ick hem hebbe horen
Dat vollick lasteren, gheen uur gheleen, so seer
Als yemant doen mach. Wel 'k gheloof nu niemant meer.
Cal. So staan de saken. En so haest ick dit kon mercken,
1700.[regelnummer]
Begon ick, groote Vorst, met alle vlyt te wercken,
Om Clytemnestra, en de jonge Koningin,
Wat van den handel is, wel vast te beelden in:
En heb haar onderrecht hoe datzer voort sal draghen.
Z'is seer ghemoedight. Ag. Wel, ick sal 't haar selver vraghen.
1705.[regelnummer]
Iphigenia met haar Moeder haalt my hier.
Cal. Hoe eer, hoe liever, want het is nu, Vorsten, schier
De tydt dat 't yvrich volck, met dit spel inghenomen.
Tot rasens toe, sal om Iphigenia komen:
En dat 's te stuyten nocht met reden nocht ghewelt.
1710.[regelnummer]
Pal. Heeft Calchas dat maar met Diana wel bestelt,
So sal 't wel lucken. Cal. Dat? Ja dat insonderlinghe.
Nest. So dat niet wel bestelt en waar voor alle dinghe,
Den aanslach en waar niet. Cal. Daar gaat vry vast in, want
| |
[pagina 289]
| |
'K heb die Diana hier al dichte byder handt.
1715.[regelnummer]
'K sal voor Vlysses quaadt u wesen een behoeder.
| |
Vijfde bedrijf. Derde toneel.
Calchas. Iphigenia. Agamemnon. Clitemnestra. Protesilaus. Nestor. Palamedes.
Iphigenia komt met haar beleefde Moeder.
Iphi. Myn Vader wat belieft zyn groote Majesteyt?
Aga. Mijn Dochter, Calchas seyd my dat ghy zyt bereyt
Tot d' offerhande van de Griecken voorghenomen.
1720.[regelnummer]
Iphi. Hy seydt de waarheyt, schoon al waar ick hier ghekomen,
Mijn vader, om den zoon van Thetis voor mijn Man
Te trouwen, nu ick sie dat ick u meerder kan
Hier mede dienen, wil ick my vrywillich gheven
Alleen tot dit niet, maar al soud in ernst mijn leven
1725.[regelnummer]
Oock ghelden, so en sal Vlysses nemmermeer
Door dese middelen gheraken aan u eer.
Clit. Neen Dochter dat en soud u Moeder nimmer lyden.
In eeuwicheyt en sal my niemant so verblijden
Als mijn Vlysses met zijn goddeloos gheboeft,
1730.[regelnummer]
Doe 'k hier belande, door u sterf-dach heeft bedroeft.
Pro. Men lette datmen oock door Calchas niet bedroghen
En werde. Cl. Neen: want ick gheloof mijn eygen oghen.
'K heb met Diana selfs, oft immers met die Vrouw
Ghesproken, so dat ick volkomelyck vertrouw:
1735.[regelnummer]
Ja niet alleen vertrou, maar ben versekert mede.
| |
[pagina 290]
| |
Nest. Stelt dan, Myceensche Vorst, u herte toch te vrede.
Aga. Te vrede? Moet ick niet? die van twee quaden een
Moet kiesen, seyde my vlus Calchas, kiest het kleen,
So mach ick dan dit quaat voor 't kleynste nu verkiesen.
1740.[regelnummer]
Pal. Dat ist, want ghy u Kindt en aansien beyd verliesen
Sout Agamemnon, by aldien ghy met ghewelt
V teghen 't volck, en teghen Papen had ghestelt.
Clit. Daar komt Euripylus met zyn bloedtgier'ghe Reyen.
| |
Vijfde bedrijf. Vierde toneel.
Iphigenia. Vlysses. Euripylus.
Met alle de personen. Nu Moeder waar toe dient toch dit onnodich schreyen?
1745.[regelnummer]
Wel Griecken, waar toe dus al t'samen int gheweer?
| |
[pagina 291]
| |
ulys. Om u te halen. Iph. Ey, legt vry de wapens neer:
Men sal, Vlysses, my tot Goddelijcke dinghen,
Door driessen noch door staal ten ghener tyde dwinghen,
O neen, ick onderworp my selfs de wil der Goon.
1750.[regelnummer]
Wel aan, Euripylus, ghy komt om my te doon,
Ten welghevalle van Diana, die de Winde
De Griecksche vloot onthoudt, ten wrake van haar Hinde,
Dat Agamemnon in haar heyl'ghe beemde schoot.
Boet nu de misdaadt met Ephigenias doot,
1755.[regelnummer]
Op dat de Griecken, die in Aulis zijn benepen,
Voor Troyen komen met haar wel bezeylde Schepen.
| |
[pagina 292]
| |
Ick sterf tot boete Gods, ick sterf u tot versoen.
Ick sterf onnosel om daer mede te voldoen
De groote misdaat van mijn seer bedroefde Vader,
1760.[regelnummer]
Ick sterf noch aldermeest voor u luy allegader:
Want, Griecken, sterf ick niet, so quam 't ghy tot den val,
En al u aanslach was op Troyen niet met al.
Indien ghy Troyen dan verovert na mijn leven,
So moet ghy my de eer van d' overwinning gheven.
1765.[regelnummer]
Laat ick u Moeder eens omhelsen voor het lest.
Rust Vader, rust, want ick sterf voor 'tghemeene best.
Wan-gund' my dat niet, dat, my met meer and're vromen,
Ten dienst van 't Vaderlant het leven wort benomen.
Wel aan Euripylus, nu Priester maackt het kort.
| |
[pagina 293]
| |
Vijfde bedrijf. Vijfde toneel.
Diana, met haar Reye.
1770.[regelnummer]
Hout op, eer dat ghy 't bloet onnoselijcke stort
Van een onschuld'ge Maaght, ick ben niet so bloetgierich,
Dat ick (wanneer ick sie den mensche goedertierich,
Boetvaardich voor mijn groote Godheydt knielen neer)
Het leven selven der leedwesende begheer.
1775.[regelnummer]
Ghy zult u Griecken nu van desen uur af wachten,
Iet anders 't mijnder eer te dooden en te slachten
Dan Hinden maar alleen, die 'k my van deser tyd,
Tot allen tyden toe, houdt heylich toe ghewyd.
Gheeft my de Maghet, en neemt ghy dees witte Hinde,
1780.[regelnummer]
En offertse my inde schaduw vande Linde,
Die ghy sult ginder int boschage vinden staan.
Ick ben, ô Griecken! met dees offer nu voldaan:
Ghy mooght wel over Zee na Troyen veylich varen,
Ick sal voor 't storten van de golven u bewaren:
1785.[regelnummer]
En die voort aan bevrijd wil zyn van alle smert,
Die kniel voor Gode neer en offer hem zyn hert.
eynde. |
|