| |
| |
Het vierde bedrijf. Eerste toneel.
Vlysses. Iphigenia. Clitemnestra.
Hoe luckigh, zaal'ge Vrou dreef ons een voor-eb uyt
Des havens engte? en hoe spoedich schoone Bruyt,
| |
| |
1150.[regelnummer]
Schoof ons een voor de Wind' op 't rollen van de baren
Tot hier in Aulis? daer ghy lodderlijck zult paren,
Met sulck een Bruydegom, met sulck een kloecken helt,
Als oyt de groote Grieck, u Vader bracht te velt.
Iphigenia 't is Achilles, die gheboren
1155.[regelnummer]
Wt Thetis is, en heeft u tot zijn Bruyt verkoren.
Lucksalighe Princes! wat Staf, wat Konings Kroon
Reyckt Jovis zelf u toe, de Koning aller Goon?
Die door dit Huw'lijck ons komt wisse spoet betek'nen:
Want ghy, ô sterflijck mensch! na maachschap zult berek'nen
1160.[regelnummer]
D'onsterffelijcke Goon, door 'tlieflijck mondt aen mondt
T'saam aaz'men in Achil, en koppelt zo 't verbondt
Den Grieck met Gode, dat twist nimmermeer sal breken,
Nocht scheyden door ghewelt, of valscheyts loose treken.
Vruchtbare Koningin dat luck hebt ghy ghebaart,
1165.[regelnummer]
En uws vruchts heusheyt is haars Bruygoms Grodheydt waart.
Lieftal'ghe Bruyt begint her hertjen niet te joken?
Iphi. 'K weet niet wat vreemdicheyt mijn sinnen komt bestoken,
Dat ick swaarmoedich ben, daar ick van hert en zin
Mijn Bruydegom uyt gront eens zuyv're ziels bemin.
1170.[regelnummer]
Liefd stiert my voort, en schaamt die treckt my wederomme.
Cli. Iphigenia 'tzijn kintscheden, die 'r vermommen
En bootsen schaamte na, en oft al schaamte was,
Komt dien Princes int eerbaar huwelijck te pas?
Schaamt is een tuyghe van gheopenbaarde schande.
1175.[regelnummer]
ulis. En, Clitemnestra, schaamt is een ghetuyghe vande
Ghebloosde Min, die strack 't ontsteken bloet seer los
Drijft op door lichte brant, en jaacht de Maacht een blos
Aan, door ziel-roeringhe, wanneerse maar hoort noemen
Haar Lief, die'r sond' op trouw een Kranselijn vol bloemen.
1180.[regelnummer]
Tintaride laat dit beleeftheyt zyn ghenaemt,
| |
| |
Ghelijck als waarlijck is de Maachdelijcke schaemt.
Iphi. Vlysses, Hoveling, ghy weet het zo te kallen.
Clit. Vlysses, Dochter, weet een yder te ghevallen.
Schaamt en beleeftheyt die verscheelen veels te veel,
1185.[regelnummer]
Want de blood' schaamt is boersch, vryposticheyt is eel.
Iphigenia nu vrymoedich dan, want 'tschamen
Sal u, ô schoone Bruyt! int mintse niet betamen.
Ghelooft u Moeder, Kint, want zy spreekt als verzocht.
Maar wat gheluyt is dat? ulis. Het is de Griecksche tocht,
1190.[regelnummer]
Die vrolijck dese Bruyt komt aande strant ontmoeten.
Ziet daar der Priest'ren Rey die 'r singhende komt groeten.
| |
Vierde bedrijf. Tvveede toneel.
Vlysses. Iphigenia. Citemnestra. Euripylus.
Rey van Griecksche Papen.
O Bruydt! ô Goddelycke Bruyt!
1195.[regelnummer]
Om dat haar uwe koomst beduyt
1200.[regelnummer]
Door ongheloof en godloosheyt,
't Gheen dat Apollo seyt,
2. 't Onsalig' groot geslacht ten hoof
Verwent, en ken noch geen gheloof,
Der Priesteren voor goedt,
| |
| |
Haar wrevelich en trots ghemoet:
Het welck ons derven doet
3. Maar ghy, ô Maget (die de Goon
Ghemaact, om u te laten doon
Door 's Priesters handen:
Want vvisselijcke door u bloen,
Is maar der Griecken soen
1225.[regelnummer]
ulys. Iphigenia zy verwelkoomt hier aan landt.
Iphi. Hoe lang heb ick ghewenscht in Aulis aan de strandt
Mijn voet te setten op? ulys. Vorstinne na u wenschen
Syt ghy daar nu, en doet vernoeghen seer veel menschen.
Voort, helpt de Moeder, en de Bruyt eerst uyt het schip,
1230.[regelnummer]
Met al haar sleep, en dan vaart binnen dese klip,
Hier inde luute, daar 't ghemacklick is te legghen.
't Schijnt dat Euripylus my yet wat heeft te seggen,
Ick spring aan landt, om sien wat dat daar is te doen.
Clit. Iphigenia, Kindt, ick krijgh al quaat vermoen
1235.[regelnummer]
Van dese handeling. Wat heeft hy doch te spreken
Met hem alleen? En 'thoofd daar t'samen meed te steken?
| |
| |
Eurypy. Neen, datelijck, want 't hangt an 't wenden vande Windt.
ulys. En of de Vorst niet wou? Eur. Niet wou! Ey, swijcht. Mijn Kindt.
Gheluckighe Princes, 'ten waar uyt u gheboren
1240.[regelnummer]
Iphigenia was, wy waren al verloren.
Zijt welkoom hier aan landt luck-brenghende Vorstin,
Met u komt Goods-dienst, en veel heyls ten Legher in.
Iphi. O heyl'ghe Priester Gods, en ghy Godsal'ghe Reyen,
Ick danck u: Maar waar mach mijn Bruydegom verbeyen,
1245.[regelnummer]
En mijn Heer Vader, daar ick lang na heb verlangt,
Hoe komt het dat my die niet vrolijck en ontfangt?
Eur. Dit salich Huwelijck, tot voordeel vande Landen,
Mach maar ghehandelt zijn van Gheestelijcke handen,
Waarom ick u, ô Bruyt, Godsalichlijck ontfang,
1250.[regelnummer]
En koom u te ghemoet met aanghename sang.
Den Priester passen dien gheen Priesterlijcke saken?
Iphi. Jaaz', maar men wil van my nu gheen Papinne maken,
O neen, Euripylus, maar eenes Vorsten Vrou,
Want ick nu zitte met Achilles onder trou,
1255.[regelnummer]
Die my, in plaats van u, behoort te komen teghen.
Eur. Iphigenia 't isser anders me gelegen:
Beelt van Achilles u toch niet met allen in.
Clit. Wat hebt ghy Paap dan met mijn Dochter inde sin?
Eur. Heeft Clytammestra meed' den aardt van alle Vrouwen?
1260.[regelnummer]
Iphi. Hoe nu Vlisses sal ick Thetys zoon niet trouwen?
ulys. En sult ghy niet? dan isset anders als ick weet.
Iphi. 'k Wil niemant anders. Cl. Neen, an hem zijt ghy besteet,
Om zijnen 't wil zyt ghy naar Aulis toe ghevaren.
ulys. Hoe salmen haer de saack toch derven openbaren.
1265.[regelnummer]
Eur. Geen swaricheyt. Me-vrou. Cl. Wat hebt ghy met ons voor?
Wat zalder zyn? Eu. Vorstin. Ick bid u gheeft ghehoor.
| |
| |
Ben ick Euripylus niet uwen Priester heylich?
Betrout ghy my niet toe dat ick de volck'ren veylich
Bewoonen doe dit Lant, door dien ick de gheboon
1270.[regelnummer]
Haar leere kennen van d' onsienelijcke Goon?
Betrout ghy my niet toe al 'tgheen dat is betaam'lijck?
En dat de Godtheyt haar in my vertoont lichaam'lijck?
Sulcx dat ick niet en ken (schoon of ick anders woud)
Dan af-raan u bederf, en aan-raan u behoud?
1275.[regelnummer]
Voorwaar men moet my dat volcomelijck vertrouwen.
Clit. Men moet, al ken men niet. Hoe lang zult ghy my houwen
Toch inden twijfel met een lange teem? Nu kort
Euripylus, segt ons ten eersten watter schort.
Eur. Me-vrou eer dat ghy 't weet zo zyt ghy onverduldich:
1280.[regelnummer]
Dan niet te min ick ben van Godes weghen schuldich
De Menschen minder als de Goden te ontsien,
En sal derhalven u uyt Godes mondt ghebien,
Dat ghy u de gheboon des Hemels onderworpe,
Voor dat de holle Zee de Griecksche vloote slorpe
1285.[regelnummer]
Ter wijder keele in. Cli. Euripylus waar toe
Dit driegen? zeght ons toch wat wildy dat ick doe?
Eur. Maar dat ghy my u Kint sult leveren in handen.
Clit. En dan? Eu. En dan sal 't wel-gaan inde Griecksche Landen.
Cli. Euripylus wat hebt ghy met haar inden sin?
1290.[regelnummer]
Iphi. Ey doet het: 't is daar meed' te meer niet noch te min:
Syt om zo kleynen saack de Priesteren niet teghen.
Siet hier Euripylus met suyv're ziel gheneghen
Iphigenia, om de Priesterlijcke raat,
Tot mijnen eyghen heyl, tot welstant vande staat
1295.[regelnummer]
Te volghen, noyt en heeft my daar in yet ghebroken.
ulis. Noyt heeft Princessen mondt yet salighers ghesproken.
Clit. Vlysses, ey swijcht stil van zalicheyt by my,
Ick ken u wel, met u ist niet dan veynsery.
Wel nu Euripylus wat isser voorghenomen,
1300.[regelnummer]
Int Griecksche Legher, dat men ons doet schielijck komen
Wt het Myceensche Rijck tot hier in Aulis? daar
| |
| |
Mijn Dochter trouwen zou, en nu en ist niet waar,
Ghelijck ick droeffelijck verstaan heb uyt u woorden,
Niet teghenstaande dat Vlysses ons bekoorden
1305.[regelnummer]
Door die belofte, dat Achilles daatlijck zou
Iphigenia hier ontfanghen voor zijn vrouw.
Dan toch hy wist wel bet, schoon hoe 'y hem weet te houwen:
Maar nu, met wie zal zy Euripylus dan trouwen,
Terwijl dat niet en is? Eu. Achilles is een zoon
1310.[regelnummer]
Van Thetis de Godin, hoewel dat Huw'lijck schoon,
En aanghenaam daarom schijnt int ghesicht der ooghen,
So ist noch niet met al in aansien noch vermoghen,
By 't Huwelijck dat zy int bloeyenst van haar jeucht
Op heden doen sal tot ons aller heyl en vreucht:
1315.[regelnummer]
Clit. Nochtans die Thetis zoon heeft leeft op aerde veylich.
Eury. Dat 's waar, maar 't maact de Bruyt niet Godt gelijc en heylich
Als dit, waer neffens zy ons vryd' voor alle noot.
Clit. Wie is haar Bruydegom? Eu. Maar een Godsal'ge doot.
Iphi. Wat seyt Euripylus? Cli. Wat salder nu ghebeuren?
1320.[regelnummer]
Mijn Dochter sterven? Eu. Ja, want dat so willekeuren
De grote Goden. Cl. Neen, so dat de Goon ghebien,
So latense 't dan my ghebieden, 'tsal gheschien,
V segghen ghelter niet. Mijn Kint is al om 't leven.
O Goden waar is u medogentheyt ghebleven?
1325.[regelnummer]
Iphigenia! Ip. Ach! E. Nu Clitemnestra, hoort,
Staat toch in reden. Cl. Wech, wech, spreeckt my niet een woort.
O Griecksche Vorsten, och! Eu. 'K seg u dat dat de Goden
Tot Delphos hebben door haar ware mondt gheboden.
Ic hebbet selfs gehoort. Cl. Schijnheyl'ge Paap ghy liecht,
1330.[regelnummer]
Ghy liecht. Ghy doet niet dan dat ghy de werlt bedriecht
Met Hemels guychel-spel, en 'tzijn u eyghen dinghen,
Slechs om u baat bedocht, en om het volck te dwinghen
Tot sulcks als ghy begeert. Iphigenia, och!
Iphigenia! Kint! ulys. Nu Clitemnestra. Cl. Droch!
1335.[regelnummer]
Lichtvaardighe weyfelaer, die door bedriechlijck vleyen
| |
| |
My socht in handen van dees moordenaer te leyen:
De waarom weet ghy wel, dan my ist onbewust.
'T is Clitemnestra, Lief, u Moeder die u kust,
Mijn soete zieltje, och! ô Goon! Iphi. Och, recht my weder.
1340.[regelnummer]
Ey my, my wort so bang. Staatdochters set my neder.
'K voel over al mijn leen de voorbood vande doot.
Clit. Iphigenia, Lief, rust in u Moeders schoot.
ulys. Indien 't Diana zou al even zalich achten
'K liet my in plaatse van Iphigenia slachten,
1345.[regelnummer]
Om door dit lichaam de Goddinne vander Zee
Te stillen. Eu. Dat 's een man. Cl. Vlysses spotter mee,
Ghelijck als ghy wel weet: dan ghy die 't lant in roeren
Gebracht hebt, bruyct hem maer om 't schelmstuc te volvoeren,
Dat ghy, ô Paap! bedacht slechs om u eygen baat,
1350.[regelnummer]
En daar Vlysses u, om opmerck vande staat,
De rug in stijft: dan neen. O neen, ghy sult niet komen
Tot uyt-voer van het quaad aan ons luy voor ghenomen,
Al zoudt heel Griecken lant ghedyen tot den val.
Eury. Acht ghy geen Godsdienst? Cl. Ja 'k: Maar dese niet met al.
1355.[regelnummer]
Euripylus ghy maackt het alle dagen grover.
Iphi. Wat komt my, Moeder, in mijn jonghe Jaren over?
Clit. Hervat de moet mijn hert: want ziet de Godheyt het
V klacht verhoort, daer komt u Vader tot ontset.
| |
Het vierde bedrijf. Derde toneel.
Iphigenia. Agamemnon Ulisses. Eurypylus. Clitemnestra. Protesilaus.
Palamedes.
Mijn Vader! Ag. Ha myn Kint! Ip. Waer toe ben ic geschapen?
1360.[regelnummer]
Vlis. Soud Agamemnon zich versetten met de Wapen
| |
| |
Wel durven om dees saack? Eu. 'K verseker u wel neen.
Clit. 'K verseker u wel ja. Ag. Mijn Dochter zyt te vreen.
Myceensche Vrouw, wat baart den Hemel onghelucken!
Mijn Lief, een Paap zoeckt u uw' Dochterken t'ontrucken,
1365.[regelnummer]
En op te offeren dat onder Godsdiensts schijn.
Pro. 't En waar Vlysses deed, wat zoud Eurip'lus zyn,
Toch anders als een windt daar niet aan is bedreven?
Vlysses ist van wien de rug hem wort ghesteven,
Dien mostmen dryven tot het Griecksche Legher uyt,
1370.[regelnummer]
Men soud als dan met desen Geestelijcken guyt
Wel beter deech doen. E. Hoe? waer voor zult ghy my schelden?
Pal. Hoe twee-spalct ghy toch dus de trotse Griecksche Helden?
Aga. Komt Dochter. Komt mijn Vrou, ick sal u doen verstaan
't Verborgen van dees zaack. ul. Hoe, laatmen haar so gaan?
1375.[regelnummer]
Prot. Kent ghy u kloeck ghenoch so soeckt het te beletten.
Pal. Hoe na zoud ghy der u wel durven om verzetten?
Eur. Ontsetter u niet in. ul. Ick ben al vry ghesteurt.
Eur. Niet eens Itaachsche Vorst, 't is nu dit volck haar beurt,
Men moet voor dees tydt dit so lange laten sloeren,
1380.[regelnummer]
Tot dat wy met ghewelt het weten uyt te voeren.
En daar toe weet ick raadt, ist by aldien dat wy
Te winnen weten maar Achilles op ons zy.
| |
Vierde bedrijf. Vierde toneel.
Vlysses. Euripilus.
Dan zal 't te laat zijn, want zy zullen haar versteken.
Zy gaander vast me deur. Eu. Daar sal niet aan ghebreken,
1385.[regelnummer]
Laat my daar mee begaan. Het sal wel lucken, beydt:
Een sake van ghewicht wort met geen hevicheydt
Ghevordert: oock en pleecht te zyn niet uwe wijse.
| |
| |
ulys. 'K weet dat langmoedicheyt is in een Vorst te prijsen:
Dan wie ken t' aller uur verheeren zyn ghemoedt,
1390.[regelnummer]
Wanneer door lastering ontsteken wort het bloet?
Eur. Protesilaus mocht zyn snap wel eens berouwen.
ulis. Ick zal 't int binnenst' van mijn herte wel onthouwen.
Toch Palamedes is ons meerder inde weegh,
Die barst niet uyt, maar seyt zyn woorden wel so sneegh,
1395.[regelnummer]
En spits, en weet zijn doen veel looser te besteken:
Indien ick ken aan dien sal ick my 't meeste wreken.
Eur. Ja, 't waar wel orbaar dat hy met een deel aan kant
Gheholpen wierd, en dat het maar naar eens verstant
Beleydt wierd' na mijn sin, dan souden hier de saken
1400.[regelnummer]
Door de veelhoofdicheyt niet meer op 't hollen raken.
ulys. Gheluckich is het Lant, en wast van dach tot dach,
Daar maar een Vorst alleen door wijsheyt en ontsach
Sijn volck alleen beheerst, en breydelt dat met wetten,
Die tijds ghelegentheyt en Godsdienst beyde zetten.
1405.[regelnummer]
Siet dan, ô Griecken! aan u wanckelbare staat,
By veelen gheregeert, daer elck om eyghen baat
Sijn eyghen oordeel schijnt veer voor 'tghemeen te soecken,
En daar d'inwoonders d'een den anderen verkloecken
Door Kerck-twist, diemen om Iphigenia ziet,
1410.[regelnummer]
Oft zy Diana sal gheslachtet zijn of niet.
Saligh' Euripylus, wie derft in twijfel trecken?
Eur. 'T schijnt dat de grooten hier met God en Godsdienst gecken,
Vlysses wat een tydt beleven wy toch nu?
Wil Agamemnon dus, zyn Kroon beloof ick u.
1415.[regelnummer]
Twyfelt hy te voldoen de wil der grooter Goden?
ulis. Dat blijckt wel, want hy wil zyn Dochter haar niet dooden.
Eury. Hy moet, of ick berey hem binnenlandtsche twist,
En his het volck op hem, wel eerder als hy 't gist.
Ick steldt wel al in roer. Het sal mijn niet ghebreken
1420.[regelnummer]
Aan die macht, dat ick sal de klare Water-beken
| |
| |
Veranderen in bloedt, door moort, die man aan man
Bedryven sal, waarop daatlijck sal volghen dan,
So veer hy op zyn oude Vryheydt wil volherden,
Dat dese steden tot puyn-hoopen sullen werden;
1425.[regelnummer]
De boomen galghen, en het woest onvruchtbaar veldt
Een Kerrick-hof, daar romp op romp rot, door 't gheweldt
Van dese tong, die my een trommel sal verstrecken,
Om 't Volck te ruyen op, dat 't harnas aan sal trecken
So ras ick 't maar ghebied. Laat hy dat dencken vry,
1430.[regelnummer]
Als ick spreeck, dat dan Godt spreeckt yverich door my.
ulis. Alst doet Euripylus, 'k voel hert en ziel beweghen
Door uwer woorden kracht: de Goden is hy teghen
Die teghen u is. Maar heyl'ge Priester siet
Vlysses hier, die 't al wil doen wat ghy ghebiet.
1435.[regelnummer]
Eurypy. Daar voor staat u der Goden zegen te verwachten,
En aller menschen gunst, die u meer zullen achten
Als Agamemnon zelfs: siet eens so veel vermach
De Gheestelijcke staat, dat zy den Vorst 't ontsach
Benemen ken, wanneer hy sich met goet ghenoeghen,
1440.[regelnummer]
Tot sulcks als wy ghebien, niet heel en al wil voeghen.
Dat haar de Overheyt volkomen heerschappy
Toe-rekent, dat is niet, ghelijck Vlysses ghy
Wel weet dat zy luy niet bequaam zyn tot regeeren,
Ten zy zy 't eerst van my en mijns ghelijcke leeren.
1445.[regelnummer]
Maar eer de tydt verloopt, zo dient hier niet ghebeyt,
Dan datelijck ghewrocht: midts de ghelegentheyt
Ons schijnt te dienen, om de saken uyt te voeren.
Doet d' uwe op den tent van Agamemnon loeren,
En n eerstich nemen acht wie datter in en uyt
1450.[regelnummer]
Soud moghen gaan. Voor al dat zy ons dese Bruyd,
Iphigenia 'k meen, niet looselijck versteken.
| |
| |
En ick sal midlertydt Achilles hier van spreken,
Die 'k wijs sal maken dat wy 't opperste ghebiedt
Hem gheven willen, schoon al meenen wy het niet;
1455.[regelnummer]
Om 'tvoordeel sal hy sich op onse zyde gheven.
| |
Het vierde bedrijf. Vyfde toneel.
Ulysses. Griecksche Soldaten.
Dat snood' gheselschap is volkomelyck bedreven
Op allerley bedroch. Ick moeter nu me deur,
Dan waar ick die ick was, en stondet in mijn keur
Oft ick dit wederom mocht aangaan ofte laten,
1460.[regelnummer]
Ick sweert, zy souden my so schoon niet weder praten.
Dan, laas! wat ist, ick merck te laat haar schelmery,
Want zy staan zelfs na 'tgheen dat zy beloofden my:
Dat is de Kroon op 't hooft, die zy wel willen gheven,
Des dat die, diese draacht, naar hare wil moet leven.
1465.[regelnummer]
'K gun Agamemnon wel die tytelen van eer:
Daar toe en kryghen zy Vlysses nemmermeer,
Die ghene Konings Kroon op 't hooft en zoud begeeren,
Of zoud oock willen voorts volkomelijck regeeren,
So wel die luyden, als de minste van 'tghemeen.
1470.[regelnummer]
Waar zyn de dienaers? voort, gaat datelijcken heen
De Tente van de Vorst wel nauw ronts-om besetten,
Daar ghy ghestadich oock wel neerstich sult op letten,
En gade slaan voor al dat Clitemnestra, nocht
Iphigenia niet word elders heen ghebrocht.
|
-
-
[tekstkritische noot]1162. II, III, IV dat 't twist.
1167. II, III, IV wat vreemdigheyds.
1175. IV is oock ghetuyge.
1176. II, III, IV Gebloosde Liefd'.
1177. I door brant.
1179. I Haar Lief dier, sond. - II, III, IV van bloemen.
1180. II, III, IV Tindaride.
-
-
[tekstkritische noot]1225. II R. van Pa. - III, IV R.P. - verwellecomt
1229-1233. II, III, IV 'T verheught sich in u koomst al watter is, den Raed,
Den Adel, Burgery, de Geestelijcke staet,
Die aen den oever u dus vrolijck komt ontmoeten.
Euryp'lus wenckt my, siet. Ick wil den Priester groeten,
En hooren wt sijn mond wat dat daer is te doen.
1234. III, IV ick krygh een quaed.
1235. II, III, IV heeft bedeckt te spreken.
1236. I alleen? 't hoofd daar.
-
-
[tekstkritische noot]1238. I Eu. Ey, swijgt.
1242. I Goods-dienst.
1245. II, III, IV heb na verlangt.
1247. II, III, V tot behouding van.
1252. I Maer men en wil.
1253. II, III, IV Eurypylus, o neen, maar eenes Vorstens vrou.
1264. II, III, IV toch derren openbaren?
1266. I Eur. Ick bid u.
-
-
[tekstkritische noot]1267. II, III, IV Euryp'lus niet uw' opper-Priester.
1272. III, IV haer vertoond in my lichaem'lijck.
1276. II, III, IV Al ken men niet, men moet.
-
-
[tekstkritische noot]1307. II, III, IV hoe 'y sich.
1316. III, IV met God gelyck.
1318. II haer Bruygom dan. - III, IV haer bruydegom dan.
1323. II, III, IV U seggen en is niet.
-
-
[tekstkritische noot]1337. II, III, IV wist ghy wel, dan my wast onbewust.
1343. III, IV al even waerdigh.
1345. I Om dit lichaem.
1346. I Eu. Dat is een man.
1350. II, III, IV van sijn staet.
1353. II, III, IV Al soud 't heel.
1358. I Eurypylus ontbreekt.
-
-
[tekstkritische noot]1365. II, III, IV te off'ren, dat noch onder.
1366-1370. II, III, IV. Vôór deze regels staan aanhalingsteekens.
1378. I Vóór dezen regel ontbreekt Evr.
1379. I Vóór dezen regel staat Eur.
1379-1382. II, III, IV Vóór deze regels staan aanhalingsteekens.
-
-
[tekstkritische noot]1390. II, III, IV door last'ring word ontsteken dus het bloed.
1393-1396. II, III, IV Vóór deze regels staan aanhalingsteekens.
1408. II, III, IV den andere vervloecken.
1409. I Door kercken-twist.
1411. II, III, IV Euryp'lus, wie derf dit in.
-
-
[tekstkritische noot]1422. IV sal volgen an.
1427. II, III, IV die dijn een trommel.
1433. II, III, IV Maer Godlijcke Priester.
1441. II, III, IV Dat's werelds Rechters hun volkomen.
1442. II, III, IV Toe-reeck'nen.
1447. II, III, IV de saecken te volvoeren.
1450. I dat zy de Bruyt.
-
-
[tekstkritische noot]1455. II, III, IV Vlysses. Griecksche Reye.
1472. II, III, IV op sult letten.
1474. II, III, IV niet werd elders.
|