Isabella: treurspel
(1619)–Samuel Coster– Auteursrechtvrij
[pagina 51]
| |
En afscheyt onverwacht, en twyfelachtich spreken?
Zerbijn! antwoort ghy niet, zo doet my maar een teken,
Of ick vlus weer verwacht een levende Zerbijn,
Dan of u Isabel u doode Bruyt zal zijn?
Helaas! Zerbijn, helaas! kent ghy my zo vergheten,
Dat ghy my noch door stem, noch teken en laat weten,
Hoe dat ons ons wederom by-een-komst zal gheschien?
Helaas bedroefde Vrouw'! helaas! Maar laat eens sien.
Laat sien eens Isabel. Hoord' ick niet Zerbijn praten,
Dat nummermeer de ziel, na datze heeft verlaten
De sterffelijcke romp, weer om ken keeren tot
Het aardtsche lichaam? maar dat die gherust by Godt
Blijft eeuw'lijck metter woon? Dat seyd' hy, en 'tis waarheyt.
Is dat de waarheyt, en oock dat hy daar na seyt,
Als Lief goe nacht tot vlus, zo volget dan daar wt,
Dat ick vlus worden zal zijn gheestelijcke Bruyt.
Of God my wilden dat maar tot een wtkomst gheven!
Dat ick hier sterven mocht, en ginder eeuwich leven
Met mijn Zerbijn, die my, zijn trouwe Bruyt, verwacht.
Nu hoop ick niet te zijn van Rodomont verkracht,
Noch dat ick gheen ghewelt van yemant meer zal lyen,
Maar dat de doodt my zal van alle ramp bevryen,
Want my schiet in den sin een vont om alle quaan
Te vlieden. Wickt het wel. 't Is goedt, ick vind't geraan.
Nu vreez' ick dan niet meer dan Barbaros verbolghen,
Hoe seer dat hy my oock op oneer komt vervolghen.
Daar komt hy selver aan. Heb ick maar dat geluck
Dat my dit niet ontsta, zo ben ick alle druck
En lyden t'eynde. Nu, God wil my 'tsalichst' gheven.
|
|